persoonlijk

Enkele regels als de metronoom tijdens het beleg van Leningrad

———————

Sint-Petersburg, 2018. (Foto: Egbert Hartman)

———————

Tijdens het beleg van Leningrad in de Tweede Wereldoorlog zond de lokale radio, op momenten dat er geen uitzending was, het geluid uit van een tikkende metronoom. Dat was ter geruststelling van de luisteraars, die dan wisten: er is weliswaar niemand te horen nu, maar de boel functioneert nog. 

De vergelijking gaat in heel veel opzichten heel erg mank, maar dit berichtje is ook een beetje als die metronoom: er verschijnen hier geen stukjes, maar dit weblog leeft nog. Een half jaar geleden schreef ik hier voor het laatst wat, over de kansen die keerden op de Oekraïense slagvelden en de pennen die werden geslepen. Dat bleek te optimistisch. De ineenstorting van het Russische leger die aanstaande leek, bleef vooralsnog uit. 

In de berichtgeving over de oorlog (althans in de media die ik volg en serieus neem) worden de kansen van Oekraïne op succes nog wel duidelijk hoger aangeslagen dan die van Rusland, maar ik baseer er geen voorspellingen meer op. Mijn hoop op voor Oekraïne positief nieuws is overigens niet puur en alleen op het slagveld gericht. Ik vraag me veel eerder af hoe de machtsverhoudingen binnen het Kremlin zich ontwikkelen. Hoeveel steun heeft Poetin nog? En van wie? Hoe poreus is het staketsel inmiddels waarop zijn macht rust? Klopt mijn gevoel – meer is het niet – dat de aan hem gekoppelde machtsstructuur zomaar razendsnel kan imploderen, zoals dat ook gebeurde met de CPSU rond het einde van de USSR? Dat zou dan meteen ook het einde beteken van het Russische leger in Oekraïne, díe voorspelling durf ik wel aan. 

Hoe dan ook, zolang de strijd daar voortduurt blijft het stil op dit blog, op hooguit af en toe een enkele ‘metronoom-tik’, zoals dit bescheiden stukje, na. Er zit nog leven in, de boel functioneert nog.

———————-

Sint-Petersburg, 2019. (Foto: Egbert Hartman)

———————-

De kansen op het slagveld keren, de pennen worden geslepen

———————

Komsomolsk aan de Amoer, 2017. (Foto: Egbert Hartman)

———————

Het is op dit blog niet eerder zo lang stil geweest; mijn laatste stukje dateert van alweer zo’n drie maanden geleden. Dat ging, uiteraard, over de door de Russen ontketende oorlog in Oekraïne. Je zou denken dat die door Rusland in gang gezette ramp mij tot schrijven aan zou zetten, maar het tegendeel bleek het geval. Min of meer sprakeloos – een flink toegenomen productie aan tweets daargelaten – heb ik de afgelopen maanden aanschouwd wat er zich afspeelde op het strijdtoneel, heb ik vol afkeer de duistere kanten van Rusland gadegeslagen. Dat die duistere kanten er waren, heb ik altijd wel geweten, maar dat ze in deze vorm en in deze hevigheid aan de oppervlakte zouden komen, heb ik nooit vermoed.

Sinds ik me met Rusland ben gaan bezighouden (ik ging Russisch studeren in 1975) heb ik een haat-liefde-verhouding met het land. De liefde is – excuus als dit pathetisch klinkt – het afgelopen half jaar flink geweld aangedaan. Ik zeg niet dat ik het land ben gaan haten, maar verraden voel ik me wel, met een leegte op dit blog als een van de gevolgen. Wat zou ik nog schrijven over een nieuw ontdekte schrijver, over plots opgedoken kleurenfoto’s uit de jaren vijftig, over een actiegroep in Sint-Petersburg die strijdt voor het behoud van het historisch centrum van de stad, terwijl Rusland ondertussen in een buurland dood en verderf zaait.

Святое место пусто не бывает, luidt een uitdrukking – in een kale vertaling: opgestaan, plaatsje vergaan. Op mijn leesplank ligt al wekenlang een biografie van Fazil Iskander, mijn favoriete Russischtalige schrijver uit de Sovjet-tijd, ongeopend. Ik kan me er niet toe zetten en in plaats daarvan begin ik aan weer een boek over de Bourgondiërs of Napoleon. En de ‘Russen’ zijn verdrongen door Mathijs Deen en Anjet Daanje. Ik ga niet naar Sint-Petersburg, maar struin met mijn camera door Amsterdam. Naar Russische muziek (let wel: ik cancel niks) luister ik nauwelijks nog, wel treed ik een dezer dagen toe tot een drumband met Braziliaans repertoire (als ik door de toelatings-repetities kom).   

Sovetskaja Gavan, 2017. (Foto: Egbert Hartman)

Betekent dat het einde van dit blog? Zeker niet. Nu de kansen keren op de Oekraïense slagvelden, ben ik in gedachten mijn pen aan het slijpen. En ik ben niet de enige. Mijn jaargenote (in dubbel opzicht) Judith Janssen beloofde op Twitter dat zij, zodra de Russische nederlaag een feit is, zal terugkeren naar literatuur, muziek en schilderkunst; houd haar site in de gaten.  

Mijn productie op deze plek zal wel bescheiden blijven. De meeste energie zal besteed worden aan een bundeling van stukjes die ik hier door de jaren heen schreef. Die bundel stond nog niet echt in de steigers, maar het eerste, positieve overleg met een uitgever was al gevoerd – toen Rusland het nodig vond om Oekraïne binnen te vallen. Zonder enige aarzeling trokken we de stekker uit het project, wel met de hoop om ooit verder te praten. Nu er enig zicht is op een einde aan de oorlog, is dat moment hopelijk dichterbij gekomen. Het zou mooi zijn als er verder aan gewerkt kan worden, maar eerst moet Rusland op de knieën.    

Tynda, 2017. (Foto: Egbert Hartman)

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 3.

——————

Honky Tonk Lenin in Kiev

———————-

Midden jaren tachtig, drie dagen Kiev zaten erop. Het was routine: de groep verzamelen in de hoek van de stationshal, met alle rugzakken en koffers, en het verzoek aan iedereen om een beetje in de buurt te blijven, zolang nog niet was omgeroepen vanaf welk perron onze trein naar Odessa zou vertrekken. De lichte lamlendigheid die zich op zulke momenten van mijn voornamelijk Amerikaanse en Canadese toeristen meester maakte, zou, zo wist ik uit ervaring, na het instappen plaatsmaken voor de vrolijke opwinding die een reis met een nachttrein met zich meebracht. Maar dit keer kwam die vrolijke opwinding sneller dan verwacht.

“Kijk dan!”, wees een van de Amerikanen, “ze houden ons in de gaten.” Iedereen, hangend tussen de rugzakken, was meteen bij de les. Twee mannen verderop in de hal, de een links, de ander rechts, wisselden om de paar minuten van plek en hielden de blik op onze groep gericht. Inderdaad, ze hielden ons in de gaten. Er werd gewezen (door mijn toeristen, niet door die twee mannen), gelachen en nog net niet gezwaaid. Het was duidelijk, hier ontrolde zich een van de hoogtepunten van de reis.

Een kwartiertje later begaven we ons naar de trein, op een afstandje gevolgd door beide heren. Nadat de bagage aan boord was gebracht, besloten een paar toeristen op nader onderzoek uit te gaan – er was nog tijd zat. Een man of vijf stapten de trein uit en liepen, het hoofd opgeheven, de blik vooruit, recht op de twee mannen af, die aan het begin van het perron hadden postgevat – vermoedelijk niet om óns in te gaten te houden, maar eerder om te kijken of er geen Sovjetburgers waren die contact met ons zochten. De twee zagen de Amerikanen en Canadezen op zich af komen, draaiden zich om en verdwenen wijselijk uit zicht.

Molodjozjnaja, ons vaste hotel in Moskou

Dit soort momenten, waarop de hoeders van de Sovjet-orde zo duidelijk in beeld kwamen, waren zeldzaam. Ik kan me uit mijn meer dan tien zomers als reisleider geen vergelijkbaar voorval herinneren. De aanwezigheid van de KGB was vooral indirect. Zo wist je dat de gids van het reisbureau Sputnik, die meeging naar alle steden op de route, verslag diende uit te brengen van ‘verdacht’ gedrag. Zolang je geen dissidenten bezocht, bijbels smokkelde of je anderszins buiten de afgebakende paden begaf, was dit een rituele dans, een lege huls; het hoorde erbij. Toen het kort na mijn debuut als reisleider onzeker was of ik een visum zou krijgen voor een studieverblijf, zei Tanja, de Russische gids van mijn eerste reis met wie ik contact was blijven houden, opgewekt: “Tuurlijk krijg je een visum, ik heb zo’n goed rapport over je geschreven!” Niet iedereen ging er zo ontspannen mee om. Een aantal jaren later vroeg de Sputnik-gids van dienst, een knul die me vanaf de eerste dag flink op de zenuwen had gewerkt, tussen neus en lippen door of ik soms wist waar twee van mijn toeristen de nacht hadden doorgebracht. “Geen idee”, antwoordde ik bijna bars, en voegde eraan toe: “Je hebt in elk geval iets om over te schrijven.” Hij schrok duidelijk (tot mijn genoegen) en veranderde snel van onderwerp.

Honky Tonk Drummer

Programma in Kiev, met originele aanvulling

Een ander ritueel waren de ‘ontmoetingen met Sovjet-jongeren’, avonden waarop we ergens in een zaaltje begroet werden door leden van de Komsomol. Ik waarschuwde mijn backpackers: trek iets schoons aan, als je dat nog hebt. Want vooral de lokale jongedames zagen er doorgaans piekfijn uit. Zo’n avond begon dan wat stroef, maar meestal kwam de stemming er met een kwisje en een dansje aardig in. Hoogtepunt van alle ontmoetingen was toch wel die keer, ook in Kiev, toen een bandje van de Komsomol voor muzikale omlijsting had gezorgd en er in de groep snel geïnventariseerd werd of wij misschien, bij wijze van dank, een kort gastoptreden konden verzorgen. Dat kon! De keuze viel op Honky Tonk Women van de Rolling Stones, waar één van ons de tekst van kende. Na buiten even droog te hebben geoefend, brachten we, het podium delend met een omvangrijk gipsen hoofd van Lenin – en met ondergetekende als stuwende kracht op de drums – een stomende versie ten gehore waar de Stones nog een puntje aan hadden kunnen zuigen. Als dank mocht ik – reisleider tenslotte – na afloop aanschuiven bij de Russische leiding, waar onder de tafel wat sterker spul dan appelsap werd geschonken. De contacten gingen dit keer ook in ander opzicht wat verder dan van officiële zijde vermoedelijk de bedoeling was. Toen ik onze bassist na anderhalve dag weer tegenkwam in het hotel, mompelde hij vrolijk verbaasd: “Ik ben nog nooit zo seksueel actief geweest.”

Tegen het einde van de jaren tachtig veranderde mijn werk als reisleider. Dankzij Gorbatsjov en zijn perestrojka was de Sovjetunie een beetje in de mode gekomen. Mijn reisbureau, het Deense SSTS, zag zijn kans schoon en boorde een geheel nieuwe doelgroep aan: Amerikaanse scholieren. Die kwamen met grote groepen, inclusief ouders en ook grootouders. Die omvang maakte het werk tot een ramp – ik droom nog weleens van die paar honderd Amerikaanse spring-in-het-velds die ik met zeven andere reisleiders in toom moest zien te houden. De vliegreis Leningrad-Moskou moest gespreid over drie vluchten… En ook in ander opzicht was het contrast met mijn geliefde backpackers te groot. Toen ik bij een wandeling door het Moskouse centrum aankondigde dat even verderop, om de hoek, het Kremlin in beeld zou komen, antwoordde een jonge knul naast me: “What’s the Kremlin?” Ik meldde de SSTS na terugkeer dat ik geen groepen met scholieren meer zou doen.

——————-

Mijn laatste backpackersgroep was in 1991. We vielen met onze neus in de boter; terwijl we in Odessa zaten, werd in Moskou – de volgende stad op onze route ­– een staatsgreep gepleegd. De groep vond het allemaal very exciting. (Over die paar spannende dagen schreef ik eerder een stukje.) Na het afscheid van de backpackers reisde ik door naar Voronezj, waar ik tien jaar eerder een half jaar had gewoond. De stad was inmiddels toegankelijk voor buitenlandse toeristen en voor zo’n trip, of voor wat voor reis door Rusland dan ook, had je geen groep meer nodig. Ik zette een punt achter mijn loopbaan als reisleider. Het was mooi geweest.

Deel 2

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 2.

—————————

———————-

Weinig Russische woorden zijn met het uiteenvallen van de Sovjetunie zo van kleur veranderd als иностранец (inostranets/buitenlander). Voor een inostranets zwaaiden vele deuren soepeltjes open, andere bleven juist nadrukkelijk gesloten. Russen werden opzij geschoven, moesten maar even (of heel lang) wachten, want… inostrantsy!/buitenlanders! Die gingen natuurlijk voor, bij het boeken van kamers, in musea of bij maaltijden in de restaurantwagon van de Transsiberië Express. Inostranets, buitenlander – het was een toverwoord. Ik bestelde ooit, op een van de eerste dagen van 1982, via de telefoon in de hal van een studentenflat in Leningrad, een taxi naar het vliegveld. De vrouwelijke conciërge/portier van de flat kwam achter haar bureau vandaan, nam de telefoon van me over en zei streng tegen de taxi-centrale: “U moet wel echt komen, hoor, het is een inostranets” – wat ze daar bij die centrale gezien mijn verre van vlekkeloze Russisch ook vast al hadden begrepen.

Buitenlanders zaten in de USSR in een bubbel en werden bekeken met een mengeling van ongemak en fascinatie. Wat kon je hun laten zien, welk verhaal vertelde je? Het was niet de bedoeling dat er barsten in die bubbel kwamen. Deels was dat een begrijpelijk reflex (ik toon buitenlands bezoek hier ook liever zonder veel gedoe de mooiste plekjes), maar voor een belangrijk deel ook was het een geforceerd afschermen van alles wat – ik gebruik maar even de terminologie uit die tijd – koren op de molen kon zijn van een leugenachtige buitenlander, op zoek naar zaken die de USSR en de rest van de progressieve mensheid in een kwaad daglicht konden stellen.

Van die bubbel is weinig meer over. In de steden ga je nu zonder enige moeite op in de massa. En ook wanneer je er, zoals in mijn geval, overduidelijk niet-Russisch uitziet, leidt je verschijning niet meer tot overspannen gedoe. Je plaats in de pikorde wordt tegenwoordig ‘gewoon’ bepaald door de hoeveelheid geld die je kan besteden. Helaas krijgt het woord inostranets de laatste tijd iets van zijn oude, ongemakkelijke kleur terug. Buitenlandse organisaties krijgen het etiket ‘buitenlandse agent’ opgeplakt, het oude refrein klinkt weer van een belegerd land omgeven door vijanden, en bij alle problemen die Rusland momenteel kent, wordt weer bijna routinematig, net als in de Koude Oorlog, met een beschuldigende vinger gewezen naar ‘het buitenland’.  

De reisleider had er even geen zin meer in

Transsiberian bitch list

De bubbel (vacuüm is misschien een beter woord) waar buitenlanders in verkeerden, maakte mijn werk als reisleider in de Sovjetunie vrij simpel, al had ik dat aanvankelijk nog niet zo in de gaten. Toen er op mijn allereerste reis (zie deel 1) plots tien extra tickets voor meerdere vliegreizen naar en in Siberië moesten komen, en ook nog eens extra hotelkamers in Irkoetsk, Bratsk en Novosibirsk, notabene in het zomerseizoen, was dat geen enkel probleem. Later besefte ik pas dat tien brave Russische burgers zeer waarschijnlijk te horen hadden gekregen dat hun ticket was komen te vervallen en dat ze maar een andere vlucht moesten zien te vinden. Van een andere orde, maar wel uit dezelfde opera, waren de aparte ingangen voor buitenlanders bij belangrijke musea. Rijen bestonden voor ons niet. (Ik denk weleens, wanneer ik de hogere prijzen zie die buitenlanders tegenwoordig voor museumkaartjes moeten betalen, dat dit een late vorm van wraak is voor die toch vernederende voorrang die vroeger steeds moest worden verleend.)

De gêne die al die privileges soms opriepen, voelde ik niet wanneer er bij een medisch probleem in een van mijn groepen snel een arts kwam opdagen. Daar was ik alleen maar blij mee. Een verstuikte enkel, hartkloppingen of een oorontsteking: je hoefde maar te kikken en daar kwam de dokter al het hotel binnengelopen – alsof die om de hoek speciaal had staan wachten. Met een Amerikaan belandde ik in Moskou bij een keel-, neus en oorarts. Zijn oren zaten sinds de vlucht naar de hoofdstad dicht. Na een korte inspectie gaf de arts hem de opdracht mee om steeds weer, met veel nadruk, как-же! как-же! te zeggen, kak-zje! kak-zje! Wat zo veel betekent als hoe dan! Dan zouden zijn oren op een gegeven moment wel open ploppen. En zo geschiedde. De Amerikaan kon er maar niet over uit dat hij voor het consult bij de specialist niets had hoeven betalen. Betere reclame voor de Sovjetunie was nauwelijks denkbaar. Na terugkeer in Nederland kreeg ik nog een kaartje van de tevreden patiënt, dat hij afsloot met een welgemeend kak-zhe! kak-zhe!

—————————

Een enkele keer kregen we de bewakers van het vacuüm in beeld, figuren van de KGB. Dat leidde bij de jonge Amerikanen en Canadezen in mijn groep tot veel hilariteit, waarover meer in deel 3.

Deel 1 en deel 3

Autodieven en een moordaanslag: mijn zeer korte loopbaan als tolk in strafzaken - 3

———————

ind.jpg

Er was nog iets waar ik tegenaan liep bij mijn wankele schreden op het tolkenpad – alsof het nog niet genoeg was dat ik flink wat moeite had om een paar zinnen op rij correct te onthouden. Strafzaken worden niet gehouden om heuglijke voorvallen nog eens te memoreren. Je wordt als tolk onvermijdelijk geconfronteerd met de zelfkant van de samenleving. En dat gebeurt niet even terzijde, vluchtig, nee, dat gaat in geuren en kleuren. Daar had ik geen rekening mee gehouden, toen ik me dacht te gaan bekwamen in het tolkenvak.

Bij de IND viel het nog wel mee – geen strafzaken immers – maar ook daar kon de confrontatie met iemand die het niet meezat in het leven, me rauw op het dak vallen. Zo werd ik, niet in het bezit van een rijbewijs, op een ochtend verwacht bij het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Ter Apel. Vanuit Hilversum, met het openbaar vervoer, is dat nogal lastig. (Vanuit elders in de wereld, ik weet het, nog een stuk lastiger.) Ik was dus al geruime tijd uit de veren, toen ik aanschoof bij een gesprek tussen een IND-medewerker en een asielzoeker.  

Het gesprek was uiteraard vertrouwelijk. Veel ben ik trouwens toch al vergeten. De man was een transseksueel (of een travestiet, dát weet ik al niet eens meer zeker) uit Azerbeidzjan, die na een verblijf in Turkije in Nederland was beland en hier nu asiel aanvroeg. Het onderhoud met de ambtshalve achterdochtige IND-medewerker, dat steeds meer kreeg van een streng verhoor, duurde lang en ging ook na de lunch nog door. Na al die uren namen mijn verbale krachten af. De asielzoeker, die uitgebreid en af en toe in tranen had verteld wat hem elders allemaal was aangedaan, merkte dat bij mij de scherpte eraf was en eiste een andere tolk – een eis die door mij keurig werd vertaald. De medewerker ging er niet op in, en terecht, want voor de vragen en antwoorden die over tafel gingen, waren mijn verrichtingen nog wel voldoende. Het gesprek ging maar door, er kwamen weer tranen, en ik was blij toen ik eindelijk weer in de bus zat, op weg naar huis. Het was niet leuk geweest, en niet eens door die aantijging van de asielzoeker aan mijn adres. De verhalen die hij had verteld hadden de IND-medewerker op het oog niet geraakt, maar mij wel. Was alles aangedikt en overdreven, de tranen gespeeld? Dat is zeer wel mogelijk, maar ik was er, het zal onaardig klinken, liever verre van gebleven.

Rechtbank van Utrecht

Rechtbank van Utrecht

En toen kwam dan toch de eerste keer dat ik ging tolken in een heuse rechtbank! In Utrecht. Nog maar bij de rechter-commissaris, niet tijdens een rechtszaak, maar toch. Het betrof een moordaanslag door een Nederlander op een Russische vrouw en de rechter-commissaris wilde van haar nog eens horen wat er nou precies allemaal gebeurd was. En niet alleen tijdens de aanslag zelf (de verdachte had een rubber hamer gehanteerd, zo eentje waarmee stratenmakers klinkers op hun plaats slaan), maar vooral ook wat zich in de tijd daarvoor allemaal tussen slachtoffer en verdachte had afgespeeld. Publiek was er niet bij, alleen nog een notulist, maar het was zo al gênant genoeg. De Russische vrouw kwam op mij sympathiek over, ze had iets van een moeke, en dat maakte het allemaal nog pijnlijker. Op zoek naar een relatie was ze tegen een fout figuur aangelopen. Onder meer kwamen – laat ik het maar zo formuleren – op het intieme vlak de verlangens niet helemaal overeen.

Na drie kwartier was het allemaal klaar – dacht ik. Maar tot mijn schrik zei de rechter-commissaris dat de notulist (ik geloof dat ‘griffier’ de officiële titel is) het gesprek nog even zou uitwerken en dat we dan alles nog een keer zouden doornemen. Dat kwam erop neer dat het hele gesprek opnieuw werd opgelezen en ik alles nog eens in het Russisch moest vertalen. Op mijn tenen lopend redde ik het net. De rechter-commissaris bedankte me vriendelijk voor mijn inspanningen. Ik stond op – en schoof de stoel meteen zo snel mogelijk terug onder de tafel. Op de zitting was overduidelijk te zien dat ik behoorlijk had zitten zweten.    

In de hal van de rechtbank wisselde ik nog wat woorden met het Russische slachtoffer. Ze oogde verslagen en ik wist niet wat ik met de situatie aan moest. Eenmaal buiten haalde ik diep adem en besloot zonder enige aarzeling per direct een punt te zetten achter mijn loopbaan als tolk in strafzaken.

-----------------

Hier deel 1 en deel 2.

Als extraatje, voor de taalkundig geïnteresseerde lezer niet vertrouwd met stafrechtjargon, hier een aardige tenlastelegging – d.w.z. eentje zonder bloed en zo. Zo’n tekst is vooraf beschikbaar, die hoor je tijdens de zitting dus niet voor het eerst, maar het taalgebruik – let wel: in dit geval nog relatief overzichtelijk – is voor een tolk (en volgens mij niet alleen voor een tolk) evengoed om gek van te worden.  

Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 19 april 2012 te Best en/of Eindhoven, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer geautomatiseerde werken, te weten de webserver van [site], of in een deel daarvan, is binnengedrongen, waarbij de toegang is verworven met behulp van een valse sleutel en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, - ingelogd op die webserver, met gebruikmaking van inloggegevens en wachtwoord, tot welk gebruik hij en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd is/zijn en/of - (vervolgens) (medische) dossiers/gegevens bekeken, waarna verdachte vervolgens meermalen, althans eenmaal, gegevens, die waren opgeslagen, werden verwerkt of werden overgedragen door middel van dat/die geautomatiseerd(e) werk(en) waarin verdachte zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf of een ander heeft overgenomen, afgetapt of opgenomen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, deze (medische) dossiers/gegevens gekopieerd/(uit)geprint.

Autodieven en een moordaanslag: mijn zeer korte loopbaan als tolk in strafzaken - 2

———————-

omslag_ontwerp_png.png

De avondopleiding Tolken in strafzaken, waar ik me tegen beter weten in voor had ingeschreven, was buitengemeen interessant – het theoretische gedeelte, althans. Ik leerde hoe een rechtszaak in elkaar stak, kreeg uitleg over verschillende soorten schuld en opzet en over wat verder zoal van invloed kan zijn op het oordeel van de rechter. De theorie-examens vormden geen enkel obstakel, het praktijk-examen daarentegen, waarbij ik in een nagespeelde zitting moest tolken voor een Russischtalige verdachte, werd een worsteling, die ik pas bij de tweede poging overleefde. Ik had de grootste moeite om meer dan drie zinnen achter elkaar te onthouden, maar de examencommissie gaf me (ik vermoed vanwege mijn op zich uitstekende Russisch) bij dat herexamen het voordeel van de twijfel.

Ik kreeg mijn diploma en kwam op de tolkenlijst van Justitie. En had ik nu gaandeweg aan vaardigheid kunnen winnen, door een rustige opbouw (van een winkeldiefstalletje via rijden onder invloed naar openbare geweldpleging en poging moord), dan was het misschien nog wat geworden. Maar zo ging het niet. Ik had mijn diploma nog niet op zak of ik werd gebeld door de rechtbank van Amsterdam. Of ik de week daarop kon komen tolken voor de meervoudige strafkamer. Ik zei ja, maar dacht toen ik de telefoon had neergelegd meteen: nee. Waar de zaak over ging, wist ik niet, maar dat ‘meervoudige’ deed me iets te veel denken aan een dubbele, of wie weet zelfs driedubbele moord. En dat ik dan door mijn gehannes die arme verdachte of geharde moordenaar ten onrechte de cel in zou laten verdwijnen of juist niet. Ik belde Lena, een studiegenote van de avondopleiding, en vroeg of zij  misschien wilde tolken bij die vijfvoudige moord. Ze nam de klus met alle plezier van me over. Mijn opluchting was groot.

justitie.jpeg

Zo nam Lena ook de volgende zaak waarvoor ik werd gebeld voor haar rekening: autodiefstal. Een eenvoudig delict, maar ik dacht toch: laat ik nou eerst maar eens bij het publiek gaan zitten en zien hoe dat gaat. Dan kon ik altijd nog kijken of ik een volgende, vergelijkbare klus wel zou accepteren. Dat bleek een wijs besluit. Er waren maar liefst víjf verdachten (bendeleden uit meerdere landen) en na de eerste, behoorlijk lange zinnen van de officier van justitie begonnen de tolken (één per verdachte) elk afzonderlijk, maar wel tegelijkertijd, aan hun vertaalwerk. Er steeg een geroezemoes op, dat mij, had ik ertussen gezeten, volledig uit mijn toch al wankele evenwicht zou hebben gebracht.

Zo niet Lena. Ik had haar gevraagd of ze het vervelend zou vinden als ik als toeschouwer in de zaal zat. Ze vond het geen probleem en ik begreep nu waarom. Met een koelbloedigheid die me bijna angst inboezemde, klaarde ze de klus. Ze zou het net zo makkelijk live op de tv hebben gedaan.

Er was juridisch tolkwerk dat me wel redelijk afging: bij de IND. Daar werd ik ook voor gebeld en mijn eerste klus was een Georgische asielzoekster op de IND-afdeling bij Schiphol. Waarom dat gesprek in het Russisch moest, weet ik niet meer. Zíj sprak het in geval prima en het tolken ging verder ook best. Ik kon de IND-medewerker rustig onderbreken (“Mag ik dit even vertalen?”) en af en toe zoeken naar een woord was ook geen probleem. Toch was ook zo’n ontspannen setting geen garantie voor succes. Ik schreef eerder al een stukje over hoe ik op Valentijnsdag in de auto van een IND-medewerker tegen een lantaarnpaal botste. Andere problemen deden zich voor toen ik in Ter Apel moest opdraven voor een gesprek met een transseksueel uit Azerbeidjzan.

Wordt vervolgd

Hier Deel 1 en deel 3.

Autodieven en een moordaanslag: mijn zeer korte loopbaan als tolk in strafzaken - 1

——————

justitie.jpeg

Toen ik opstond, met naast me het Russische slachtoffer, zag ik dat ik op de stoel, onder mijn zitvlak, een natte plek had achtergelaten. Dat was het moment waarop ik besloot om per direct een punt te zetten achter mijn loopbaan als tolk in strafzaken.

Toen ik me voor de vereiste avondopleiding inschreef, wist ik eigenlijk al: dat tolken, jongen, da’s niks voor jou. Ja, je spreekt vloeiend Russisch, Nederlands gaat je ook goed af, maar tolken? Nee. Toch begon ik aan de uitgebreide cursus, met twee keer per week lessen in Utrecht. Extra inkomsten waren welkom en als ik nog wat onderwijs wilde volgen, met blijvend effect, moest ik daar, gezien mijn leeftijd (ik was begin vijftig), maar niet te lang meer mee wachten.

Het werd een worsteling.   

Van de Nederlandse cursisten (er zaten ook Russen in het klasje) was míjn Russisch met afstand het best. De anderen (ze moeten het me maar vergeven) namen het niet zo nauw met de naamvallen en de klemtonen. Maar, zo bleek meteen, zíj konden tolken. Ik niet. Mijn kortetermijngeheugen stond na één te vertalen zin al vol en stroomde daarna genadeloos over. En terwijl de verdachte, de rechter of de officier van justitie in een nagebootste rechtszaak zijn verhaal vervolgde, raakte ik de weg kwijt, om achter te blijven met een rood hoofd en een natte rug. Wanneer ik dan aan de beurt was om de reeks zinnen om te zetten in het Russisch of Nederlands, was de stilte die volgde pijnlijk.   

Ik had voorheen weleens getolkt, maar daar stond het lot van een verdachte nooit bij op het spel. Zo was er die keer dat ik met een cameraploeg van Studio Sport naar Noordwijk was getrokken, waar Guus Hiddink met de Russische voetbalselectie was neergestreken. Ik was een supporter van FC Zenit en op mijn aanraden werden Andrej Arsjavin en Anatoli Timosjtsjoek, beiden uitkomend voor de Trots van Sint-Petersburg, uitgekozen voor een interview. En ik moest tolken. Nou, dat ging best aardig, vond ik, tot ik in Hilversum bij de montage mijn Nederlandse zinnen hoorde volgen op de Russische zinnen van de twee voetballers. Ik had zaken weggelaten en – een bekend fenomeen bij tolken die de weg kwijt zijn –  dingen toegevoegd die beide heren nooit hadden gezegd. Het werd in de montage eenvoudig weggemoffeld, iets wat in een rechtszaal niet tot de mogelijkheden behoort. En bij het mondeling examen van de opleiding Tolken in strafzaken evenmin.

unnamed.jpg
Статья 200.6 УК РФ с комментариями.jpg

Een van mijn docenten, de zeer gewaardeerde Gela Zhdanova, maakte zich telkens erg boos, wanneer ik weer eens aarzelde over mijn toekomst als tolk. “Alleen goede tolken twijfelen of ze goed genoeg zijn!”, beet ze me dan licht vertwijfeld toe. Haar steun mocht vooralsnog niet baten. Slaagde ik nog met vlag en wimpel voor de theorie (met allemaal vragen over het strafrecht) en vormde ook het terminologie-tentamen geen obstakel (ik kende het woordenboek strafrecht zo’n beetje uit mijn hoofd), bij het mondeling, afgenomen in een somber zaaltje boven in een hotel nabij Utrecht CS, ging het mis. Er werd weer een rechtszaak nagespeeld – met Gela als Russische verdachte – en ik struikelde over het woord ‘vizier’.

Waar Gela precies tijdens de ‘rechtszaak’ van werd verdacht, weet ik niet meer. Iets met een achtervolging op een motor en bedreiging met geweld. De vrouwelijke rechter (een echte, die speciaal voor het tentamen was uitgenodigd) ging helemaal op in haar rol. De zinnen waarmee ze Gela’s motorrit beschreef, kon ik aanvankelijk nog vasthouden, want ik had wel wat vooruitgang geboekt. (Tijdens de opleiding was er een speciale les geweest met tips om het geheugen te ondersteunen.) Maar bij het derde kruispunt dat werd overgestoken en het vierde stoplicht dat was gepasseerd, groeide bij mij de paniek: die rechter moest nu echt haar mond eens houden en mij de opgehoopte boel laten vertalen!

Toen viel het woord ‘vizier’… Van de helm die Gela tijdens haar zogenaamde motorrit had gedragen.

Vizier, vizier … ik wíst wat dat was in het Russisch, maar kon er niet op komen! Vizier, vizier … Ik bleef achter het woord haken, raakte nu echt in paniek, en toen de rechter eindelijk haar vervelende mond hield, waren alle opgehoopte zinnen spoorloos verdwenen. Ik probeerde er met mijn Russische vertaling nog het beste van te maken, onder de bedroefde blik van verdachte Gela, die, net als ik, begreep dat ik het mondelinge tentamen niet zou gaan halen. Een paar weken later volgde een herkansing. Die beproeving, met opnieuw verdachte Gela aan mijn zijde, doorstond ik zowaar, wankelend en bepaald niet overtuigend.

Niet lang daarna volgde het echte werk, met autodieven en een moordaanslag.       

————————

Vervolg: deel 2