persoonlijk

De vrouw met de rode hoofddoek - een deel van het raadsel ontsluierd.

----------------------

Ze hangt al jaren bij mij aan de muur, met haar rode hoofddoek en haar blik die langs me heen gaat. Hoe ze heet, weet ik niet, maar ik weet sinds kort wel waar ze werkt. Of beter: wérkte, want ze is natuurlijk allang met pensioen, of, waarschijnlijker, overleden.

Ik kocht bovenstaand werk in 1995. Het lijkt een schets, op dun karton. Rechtsboven is een hoekje afgescheurd. Het is van de schilder Grigori Kravtsjenko (1930-2006). Vanwege de kwetsbaarheid zit het achter glas. Was de schets het voorwerk voor een schilderij? Ik heb aardig wat schilderijen van Kravtsjenko gezien, maar deze vrouw met rode hoofddoek ben ik verder niet meer tegengekomen. Wat ik ook niet weet, is uit welk jaar het werk dateert.     

Het hangt bij mij thuis op een vrij opvallende plaats. Niet iedereen is er enthousiast over. “Ik haat dat mens”, liet een goede vriendin met wortels in de USSR mij onlangs nog weten. Dat kan me mooi niks schelen. "Dat mens" intrigeert me. Wat zit er achter die licht vermoeide, in zichzelf gekeerde, misschien zelfs licht hautaine blik? Waar kijkt ze naar? Wat ziet ze, al dan niet in gedachten, voorbijkomen? Is het op haar werk? Dat lijkt me wel. Aan het einde van haar dienst, of juist aan het begin? Maar wat voor werk deed ze dan?

Dat laatste heb ik inmiddels ontdekt. Want ik kwam haar namelijk ook tegen op een heel ander schilderij, uit 1951, van Dmitri Minkov. Kijk, daar loopt ze, derde van links, een stevig stuk gereedschap op haar schouder, met verende tred op weg naar de mijnschacht. Het schilderij heet Угледобытчицы (Oeglodobytsjitsy) / Steenkolendelfsters:

D. Minkov - Steenkolendelfsters (1951)

Tussen beide schilderijen zitten wel een paar jaartjes. De vrouw bij mij aan de muur heeft inmiddels aardig wat kolen gedolven, haar tred zal niet meer zo verend zijn. Loopt ze nog steeds elke morgen met haar collega’s naar de mijnschacht? Heeft ze promotie gemaakt?  Heeft ze eindelijk een flatje gekregen van de mijn en hangen daar een paar mooie oorkondes aan de muur? Dan zou ze toch wel wat vrolijker mogen kijken. Heeft haar man, hoofd van de vakbondsafdeling op de mijn, haar net verlaten? Of is die alleen maar aan de drank? Ik weet het niet. Misschien kom ik de vrouw met de rode hoofddoek nog eens tegen op een ander schilderij en kan ik het raadsel van haar blik nog verder ontrafelen.
 

Bij mij thuis lijkt haar blik te rusten op een ander schilderij van Kravtsjenko dat hier aan de muur hangt. (Daarvan weet ik het jaartal wel, dat is uit 1966). Dat werk is ook al niet zo vrolijk; een studente heeft net te horen gekregen dat ze weer een laag cijfer heeft gehaald. Het heet: Weer een twee. Mijn oude docente Russisch – toevalligerwijs de moeder van bovengenoemde vriendin – reageerde nogal gevat, toen ze het schilderij zag en die titel hoorde: “Weer een twee? Weer een tweeling zeker.”

 

Wandelend in Odessa over de Deribasovskaja, de ‘koningin van alle straten’ - in de voetsporen van Vladimir Zjabotinski - 2

-----------------

Standbeeld Leonid Oetjosov

En verder wandel ik, over de Deribasovskaja, in de voetsporen van schrijver Vladimir Zjabotinski. Aan het begin van de vorige eeuw liep hij hier elke dag naar zijn werk. Hij vond het de mooiste straat van Odessa - sterker nog: van de hele wereld. Vanaf het begin, het laagste punt, ben ik inmiddels twee kruispunten gepasseerd (zie: deel 1) en ik moet zeggen: het botert nog niet zo tussen mij en de Deribasovskaja. Is dit nu de “koningin van alle straten”, zoals Zjabotinski schrijft in zijn boek Pjatero?

De derde zijstraat is de Jekaterinskaja; vlees noch vis, aldus Zjabotinski. De straat doet zich wel duur voor, maar daar trapt hij niet in. Het is vooral een doorgangsweg voor wandelaars die naar de boulevard willen en de beroemde trap “met de 198 granieten treden”. Pas veel later, in 1955, zou die trap de Potjomkintrap gaan heten. Dat getal van 198 is overigens enigszins raadselachtig. De trap telde aanvankelijk 200 treden, waarvan ze er later - toen Zjabotinski Odessa allang had verlaten - acht moest inleveren vanwege een uitbreiding van de haven beneden. En van graniet waren de treden tijdens Zjabotinski’s dagelijkse wandeling ook nog niet. Dat graniet kwam er pas in 1933, toen het originele zandsteen te veel was uitgesleten en moest worden vervangen. Zjabotinski schreef Pjatero in 1935 (het verscheen een jaar later). Zou hij van dat graniet hebben geweten en zijn herinnering bewust of onbewust hebben aangepast?

Ik loop de Jekaterinskaja in. Aan de rechterkant zaten hier in Zjabotinski’s tijd de overvolle terrassen van de koffiehuizen van Robin en Fankoni. Die namen zijn verdwenen, maar de terrassen zijn er nog - of wéér.*) In alle vroegte, met de zon nauwelijks een half uurtje op, zitten ze ook al aardig vol. Ik hoor een stevige dreun, zie bier (en waterpijpen) bij het ontbijt - en loop door. De beroemde trap, hier om de hoek, was indertijd bedoeld als deftige toegang tot de stad, niet bestemd voor het gewone volk. Dat trok zich daar weinig van aan en kwam vanaf de haven hier gewoon omhoog en vervolgde via de Jekaterinskaja zijn weg. De schilletjes van de zonnebloempitten die daarbij werden uitgespuugd, deden de aanblik van de straat geen goed.

Terug naar de Deribasovskaja. Het gedeelte tussen de Jekaterinskaja en de Gavannaja (wij herkennen het Nederlandse woord haven), legde Zjabotinski steevast af in een staat van gastronomische alertheid. Bijna automatisch ging hij aan de rechterkant lopen, want daar, op de binnenplaats van het lage, lange huis van Wagner (genoemd naar de eigenaar) bevond zich de taverne van Bruns (Брунс). Daar werden na theaterbezoek worstjes met aardappelsalade en bier genuttigd. Bij de doorgang naar die binnenplaats staat nu een man in kilt klanten een pub binnen te lokken. Misschien was dat vroeger de taverne van Bruns - op de binnenplaats zitten meerdere etablissementen, die elk de opvolger van Zjabotinski’s geliefde eetgelegenheid zouden kunnen zijn.

Voor het vroegere huis van Wagner

De Deribasovskaja is hier inmiddels verboden gebied voor auto’s. Dat doet de straat ongetwijfeld goed - maar ik geef me nog niet gewonnen. En dat gebeurt evenmin op het laatste stuk, naar de Passage, waar de krant van Zjabotinski was gehuisvest en waar zijn dagelijkse wandeling eindigde. Het aantal terrassen - met elk zijn eigen muziek - is overweldigend, net als de shoarmatentjes en souvenirkraampjes. Ik doe er de Deribasovskaja beslist geen recht mee, maar heel even komt het woordje Rokin bij me op. De straat waar Zjabotinski zo van hield, had in zijn tijd geen standbeelden. Tegenwoordig zit, schuin tegenover de Passage, zanger Leonid Oetjosov in brons gegoten op een bankje - dat maakt nog aardig wat goed.

Aan de kop, vlak bij de Passage

Zo’n vijftig meter voorbij de Passage ligt het Kathedraalsplein, waar, schrijft Zjabotinski, "de Deribasovskaja eindigde en in feite een andere wereld begon, met de straten in een andere richting en al de vage bijsmaak van de hier niet ver vandaan gelegen voorstadjes van de armoede - Moldavanka, Romanovka en Peresyp…”

Op het Kathedraalsplein

-----------------

Ik loop verder, de Moldavanka in, waar ik jaren geleden de indrukwekkendste ontmoeting had tijdens al mijn reizen door de Sovjetunie. Ik zwerf rond, weet niet meer zeker welke kant het Kathedraalsplein op is en vraag de weg aan een vriendelijk ogende man. Hij blijkt bij een krant te werken, bij de Zeeman van Oekraïne. We raken aan de praat en hij vertelt me dat helemaal aan het begin van de Deribasovskaja, op het binnenplaatsje bij nummer 3, een bijzonder beeld staat… Daarover hopelijk binnenkort meer. **) 

*) Nadere inspectie leerde dat de naam Fankoni, in moderne belettering, wel degelijk op één van de terrassen vermeld staat - en in Latijnse letters: Fanconi. Dat is dezelfde schrijfwijze als in de tijd van Zjabotinski, zo zag ik bij een bezoek aan het Streekmuseum (adres: Gavannaja 4). Zjabotinski transcribeert de naam in zijn boek naar het Russisch, waarbij de door de c weergegeven k-klank 'gewoon' een Russische k wordt.

**) Het betreft een borstbeeld van Ludwik Zamenhof, de bedenker van het Esperanto. Dat gaat verder geen stukje opleveren.

Deel 1

Wandelend in Odessa over de Deribasovskaja, de ‘koningin van alle straten’ - in de voetsporen van Vladimir Zjabotinski - 1

--------------

“Zodra ik een voet zette op die majesteitelijke grond, beving mij onmiddellijk een bijzonder besef, alsof zich iets had voorgedaan of dat mij een privilege ten deel was gevallen, en onbewust rechtte ik mijn rug en voelde even met een vinger of mijn das niet los was gaan zitten; ik weet zeker dat ik niet de enige was.”

Die ‘majesteitelijke grond’ is de Deribasovskajastraat in het Odessa van rond 1900, beschreven door Vladimir Zjabotinski in zijn boek Pjatero (vorig jaar verschenen in een Nederlandse vertaling van Otto Boele en Inge van Gemert, onder de titel Afscheid van Odessa). Zjabotinski (1880-1940) keert in het boek terug naar zijn jonge jaren in Odessa, lang nadat hij de stad aan de Zwarte Zee voorgoed heeft verlaten. Zjabotinski werkte er bij de krant Odessa Nieuws en elke ochtend liep hij over de Deribasovskaja naar de redactie, “over de volle lengte van die straat, de koningin van alle straten in de wereld”. 

Al draag ik dan geen das, ik loop de dagelijkse wandeling van Zjabotinski na over de Deribasovskaja, meer dan honderd jaar nadat hij er zijn voetstappen achterliet, meer dan tachtig jaar nadat hij in de emigratie zijn Pjatero schreef. 


Helemaal beneden, aan het begin van de iets oplopende Deribasovskaja, waar ik om de hoek in een appartementje verblijf met uitzicht op de kranen van de haven, valt weinig koninklijks te bespeuren. Het hangt er een beetje verloren bij, dit stukje straat, met open afvalcontainers langs het trottoir, een schutting waarachter iets verbouwd wordt en een enkel terras. Zjabotinski maakt er geen woord aan vuil, pas op het kruispunt met de “eerbiedwaardig-slaperige” Poesjkinstraat begint hij zijn wandeling. De oude tijd, zo schrijft hij, “toen graanhandelaren nog negotianten werden genoemd en zij in hun gesprekken Grieks met Italiaans vermengden”, lijkt hier op zijn laatste benen te lopen. Eens loog Zjabotinski tegen zijn vrienden dat hij een tijdje wegging uit de stad, om zich vervolgens op dit onopvallende kruispunt terug te trekken in een “groot hotel op de hoek”.    

Op welke van de vier hoeken was dat? Dat is raden, er is geen hotel meer te bekennen dat een aanknopingspunt zou kunnen vormen. Het gebouw op nummer 4 van de Poesjkinstraat was het zeker niet. Een gedenksteen op de gevel vermeldt dat hier aan het einde van de 19de eeuw burgemeester Grigori Marazli woonde - een woonhuis dus, en geen hotel. Tegenwoordig is hier een medische opleiding gehuisvest en elke morgen voordat de lessen beginnen, verzamelen zich op de stoep jongedames in witte jassen.


Het volgende kruispunt, met de Richelieustraat, was ten tijde van Zjabotinski’s dagelijkse wandeling het domein van banken en geldwisselaars. Het kan toeval zijn - weinig financiële instelingen hebben de revolutie van 1917 overleefd - maar op drie van de vier hoeken zit tegenwoordig een bank. Indertijd kon je buiten op de stoep, onder de acacia’s, terecht bij wisselaars met zwarte snorren, die je in elke gewenste taal te woord stonden en je netjes bedienden dan wel afzetten, schrijft Zjabotinski. Eens was hij er getuige van hoe twee aangeschoten jongelui plaatsnamen in het midden van het kruispunt en schel op hun vingers floten, zodoende het stopsignaal van agenten imiterend. Alle wagens en rijtuigen, “uit het noorden, zuiden, oosten en westen”, kwamen gehoorzaam tot stilstand en het duurde even voordat de orde op het kruispunt was hersteld.

Zelf ging ik er even op een bankje zitten om te luisteren naar een hevig dispuut tussen twee chauffeurs, van wie er eentje uit zijn auto was gestapt. Ik was niet zo geïnteresseerd in de afloop (de man die was uitgestapt had een honkbalknuppel in zijn hand), maar wilde graag weer wat nieuwe Russische woorden leren. Het vocabulaire van beide heren bleek echter beperkt (of dat van mij al redelijk uitgebreid) en ik besloot Zjabotinski maar weer eens achterna te lopen. Op naar het volgende kruispunt!   


Hier deel 2.

Het meisje met de pet en de eeuwige vlam van Odessa

-------------

Ik dacht nog, op zoek naar een mooie foto, je loopt de verkeerde kant op. Links van me, beneden, lag de haven van Odessa, op deze vroege morgen al aardig in bedrijf. Er zat een spoorlijn tussen, bij het water kon ik niet komen. Het park rechts van me oogde met z’n bestofte bomen ook al niet aantrekkelijk.

Ik kwam uit bij het monument met de eeuwige vlam voor de Onbekende Matroos. Ik liep er wat omheen, vond het niet mooi, maar begreep opeens dat het met die foto wel goed zou komen.

In de verte zag ik een colonne jongens en meisje in matrozenkostuumpjes opvallend enthousiast mijn kant opkomen. Ze renden bijna en ik hoorde hun vrolijke stemmen. Kwamen die de wacht houden bij die Onbekende Matroos, net als vroeger in de Sovjetunie?


Nee, de jongens en meisje liepen met dweilen en bezems - ze kwamen de Onbekende Matroos schoonmaken. Eén van hen was de baas. Dat hoorde en zag je meteen. Ze had als enige een pet op, en geen baret, en gaf de commando’s. Ze droeg ook als enige een vuilniszak, waar de rest van de colonne de opgeveegde takjes en papiertjes in deponeerde. Ze had een walkietalkie aan haar riem, en ook nog een holster - leeg, neem ik maar aan. Ze droeg ook nog twee mooie, grote, witte pompoenstrikken in het haar, net als haar ondergeschikten - het oogde allemaal prachtig.

Ik ben vergeten te vragen wat voor opleiding ze volgden en wat de afkorting PV op hun mouw betekende. In elk geval liep er ook nog een man bij met een nog grotere pet, ook in marinekledij. Dat was de echte baas. Het meisje met de kleinere pet liep op hem af en zei nogal luid: “Staat u mij toe te rapporteren!” Het klonk een beetje overdreven, en dat vond het meisje dat achter mij takjes stond op te vegen kennelijk ook. Ze deed de stem perfect na, nog ietsje aangezet, maar wel een stuk zachter. Die ergerde zich kapot.


Het meisje met de kleine pet rapporteerde dat ze iets op de grond had gevonden. Haar baas stak het bij zich. Ik fotografeerde er ondertussen lustig op los, wat geen enkel probleem opleverde. Ik wil niet meteen generaliseren over die ‘vrolijke en gemoedelijke inwoners van Odessa’, maar even daarvoor had mijn gefotografeer al evenmin voor ophef gezorgd. Ik had aan twee dames op een bankje gevraagd of ik het hondje mocht fotograferen, dat onder het bankje verveeld zat te wachten. Dat was geen enkel probleem, één van de dames riep meteen enthousiast het beestje onder de bank vandaan - en bedierf daarmee het plaatje. “U bederft mijn foto!”, zei ik met een glimlach, waarop zij prompt, vrolijk lachend, de Russische oud-premier Tsjernomyrdin citeerde: “Хотели как лучше, а получилось как всегда!” (We wilden het beste, maar het resultaat was weer als altijd!).

Bij de Onbekende Matroos vroeg de baas met de grote pet op waar ik vandaan kwam. Ik antwoordde naar eer en geweten en hoewel ik al een kwartier in de weer was met mijn toestel, vreesde ik dat hij toch nog zou vragen wat ik hier eigenijk aan het doen was. Maar er kwam helemaal geen vraag, alleen een aardige mededeling: “Uit Holland? Dan is dit voor u.” En ik kreeg overhandigd wat het meisje met de kleine pet zojuist van de grond had geraapt, en waar ze zo gewichtig over had gerapporteerd. Het was een piepklein speldje, er stond op: ПРОФСОЮЗ РАБОЧИХ ТЯЖМАША CCCP (VAKBOND ARBEIDERS ZWAREMACHINEBOUW USSR). Een piepklein spoor van een land dat niet er niet meer is.


’s Middags liep ik weer langs de Onbekende Matroos, en plots klonk er muziek, vergezeld van een stem die - net als dat speldje - uit dat land van vroeger leek te komen. De stem maande ieder - in het Russisch - om de slachtoffers te gedenken die niet terug waren gekomen uit die oorlog van inmiddels lang geleden. In het Russisch dus, de voertaal hier in Odessa, maar ook de taal van het land waarmee Oekraïne nu, zeventig jaar later, in oorlog is.   

(Met excuses, ik had tot het einde van de muziek door moeten filmen.)

Dmitri Bykov en de trillende sleutel van Boelat Okoedzjava

----------------


Al eerder schreef ik over de rol die Boelat Okoedzjava in de tweede helft van de jaren zeventig speelde voor ons, ontluikende slavisten. Hij zong eenvoudige liedjes, die je verstond. En al begreep je misschien niet alles, en had je het vermoeden dat er meer achter zo’n liedje stak dan je kon vastpakken – hij gaf je zelfvertrouwen. Je kon een Russisch lied meezingen!

Gaandeweg, door de jaren heen, werd me duidelijk dat de statuur van Okoedzjava (1924-1997) veel groter was dan ik aanvankelijk, op grond van zijn wat ijle stem, beperkte gitaarspel en eenvoudige melodietjes, had vermoed. Ja, er stak inderdaad veel meer achter die liedjes van hem.

Dmitri Bykov

Ik kreeg dat nog eens bevestigd door een lezing over hem van schrijver/dichter Dmitri Bykov (hieronder te beluisteren.) Bykov kent de complete Russische literatuur van Poesjkin tot Pelevin uit zijn hoofd en is een groot liefhebber van het werk van Okoedzjava, over wie hij een boek schreef. In zijn lezing beperkt Bykov zich tot gedichten van Okoedzjava (die ook proza schreef). Want dat zijn het, die breekbare liedjes: gedichten.

Bykov noemt in zijn lezing twee procédés waarmee Okoedzjava’s zijn lezer/luisteraar bij de keel grijpt. Een voorbeeld van het eerste procédé vindt hij in Песенка о моей жизни:

А как первая любовь -- она сердце жжет.
А вторая любовь -- она к первой льнет.
А как третья любовь -- ключ дрожит в замке,
ключ дрожит в замке, чемодан в руке.

А как первая война -- да ничья вина.
А вторая война -- чья-нибудь вина.
А как третья война -- лишь моя вина,
а моя вина -- она всем видна.

А как первый обман -- да на заре туман.
А второй обман -- закачался пьян.
А как третий обман -- он ночи черней,
он ночи черней, он войны страшней.

 

Okoedzjava laat abstracte, algemene begrippen (in de eerste twee regels) volgen door bijna terloops genoemde, zeer concrete beelden: de sleutel die trilt, de koffer in de hand (regel drie en vier). Bykov: “Door dat spanningsveld ontstaat het wonder, dat de lezer plots dwingt om het op zijn eigen leven te betrekken.” De eerste liefde die zich in het hart brandt, dat is niet meer dan een algemene poëtische banaliteit, aldus Bykov, maar die trillende sleutel en die koffer in de hand maken dat iedereen kan zeggen: dit gaat over mij. Hetzelfde gebeurt in het tweede couplet, waar in de derde regel plots sprake is van “zelfveroordeling voortkomend uit onverwacht inzicht”.

Okoedzjava’s tweede procédé is het creëren van twee parallelle werelden. Bykov illustreert dit aan de hand van Голубой шарик (ik maak het nu ietsje makkelijker: een vertaling loopt mee in het filmpje).

Девочка плачет, шарик улетел,
Её утешают, а шарик летит.

Девушка плачет, жениха всё нет,
Её утешают, а шарик летит.

Женщина плачет, муж ушел к другой,
Её утешают, а шарик летит.

Плачет старуха, мало пожила,
А шарик вернулся, а он голубой.


Een meisje dat huilt omdat haar ballon is weggevlogen – veel eenduidiger en tastbaarder kan je het niet krijgen. Maar tegelijkertijd wordt een parallel beeld gecreëerd dat veel algemener is, waardoor elke lezer/luisteraar weer de ruimte krijgt om het gedicht op zichzelf te betrekken. Door de paar regels heen wordt de ballon het symbool van vervlogen dromen en van een onaangedane wereld die zich niets aantrekt van onze kleine drama’s en die er ook nog zal zijn wanneer wij allang zijn verdwenen.

Bykov vertelt nog veel meer, maar het bovenstaande was voor mij al ruim voldoende om even stil te staan bij de tijd die verstreek sinds ik Okoedzjava’s liedjes voor het eerst beluisterde – om even terug te denken aan de zinnen die zich samenvoegden uit zijn afzonderlijke Russische woordjes, aan de wereld die achter die woorden opdoemde, aan de ballonnen die wegvlogen. 

---------------------

Hier de lezing van Bykov over Okoedzjava (met dank aan jana Smirnova, die me op Bykovs lezing wees): 

Kakzje-kakzje-kakzje, en een hurk-wc. Mijn herinneringen aan de gezondheidszorg in de Sovjetunie

-------------------

Gezondheidszorg ziekenhuis polikliniek Rusland Sovjetunie


Mijn ervaringen met de gezondheidszorg in de Sovjetunie zijn door de jaren heen bescheiden gebleven. In mijn hoedanigheid van reisleider kreeg ik weleens te maken met fysiek ongemak van mijn toeristen. Zo herinner ik me een oorontsteking van een Nederlander in Bratsk (of was het nou Irkoetsk?), een Amerikaan in Moskou wiens oren maar dicht bleven zitten na een vlucht, en een jongedame uit Canada, die in Leningrad met iets van hyperventilatie linea recta per ambulance werd afgevoerd naar het ziekenhuis. Ik zat naast haar in de ambulance en gaf haar mijn walkman met de verzamelde hoogtepunten uit het repertoire van Tom Petty & The Heartbreakers – ter kalmering. Het was een mooie rit, door een witte Leningradse zomernacht.

Voor buitenlandse toeristen waren artsen in allerlei specialisaties op afroep beschikbaar. Je hoefde maar licht ongerust de dezjoernaja (etagedame) deelgenoot te maken van je zorgen om het fysieke welzijn van iemand in kamer 32, en hup! Het was alsof er om de hoek van het hotel een legertje doktoren klaarstond voor elke buitenlander die ook maar iets mankeerde.

En allemaal gratis. Dat maakte nog de meeste indruk op de Amerikaan met z’n dichte oren. Met hem belandde ik bij een keel-, neus- en oorarts, waar hij zijn neus dicht moest knijpen en  hard ‘kakzje, kakzje, kakzje!’ moest zeggen. Na de reis kreeg ik nog een kaartje van hem, dat hij ondertekende met ‘kakzje, kakzje, kakzje!’  

Eén keer belandde ik in een polikliniek vanwege eigen lichamelijk ongemak, veroorzaakt door de hurk-wc’s op mijn studentenflat in Voronezj. Ik kwam weer eens overeind en toen knapte er iets in mijn knie. Ik ging naar de polikliniek, waar ik, toen ik aan de beurt was voor een röntgenfoto, wat moeizaam van mijn stoel afkwam. Of het misschien ietsje sneller kon, informeerde de verpleegkundige. Op de röntgenfoto bleek niets van schade, een paar maanden later, terug in Nederland, werd er een scheurtje in de meniscus geconstateerd.

Ik moest aan dit alles denken, toen ik het beeldverslag tegenkwam van blogger Sergej Dolja. Die raakte in Krasnodar zijn stem kwijt en ging op zoek naar een kno-arts. (In het Russisch is dat een оториноларинголог – wat ik niet meer ga onthouden.) Boven zijn verslag zette hij: Terug naar de USSR. En ik ging met hem mee, want ik werd onweerstaanbaar meegevoerd naar mijn eigen herinneringen aan de gezondheidszorg in de Sovjetunie.

Blogger Sergej Dolja bij de kno-arts in krasnodar

Blogger Sergej Dolja bij de kno-arts in krasnodar

(Voor meer foto's van Dolja's bezoek aan de arts klit u hier.) 

Hoe twee Amsterdamse communisten best tevreden waren over de Russische mode van rond 1980. ‘Ze lopen er toch prima bij?’

------------

In 1981 maakte fotograaf Boris Savelev bovenstaande foto op het Rode Plein in Moskou. Ik werd getroffen door het beeld – het voerde me meteen terug naar 2012 en, linea recta, nog veel verder, naar 1979. 

In 1979 – ik was vierdejaars student Russisch en begreep natuurlijk al héél veel van Rusland -  maakte ik een simpele toeristenreis die me bracht naar onder meer Vladimir, Soezdal en Kalinin. In mijn gezelschap – het betrof een klassieke groepsreis – bevond zich onder meer een Amsterdams echtpaar, verwoede communisten, voor wie de Sovjetunie het beloofde land was. De ideale heilstaat was het misschien nog niet, maar daar werd hard aan gewerkt!

Ik zag dat anders.

Ik was al niet aan mijn studie begonnen uit enige sympathie met Lenin en de zijnen, en wat ik inmiddels over de USSR had gelezen en geleerd, had bepaald geen warme gevoelens bij me gewekt. Karel van het Reve, Vladimir Boekovski, Andrej Amalrik … mijn gedachten bewogen zich binnen andere kaders dan die van het wat oudere echtpaar uit Amsterdam. Confrontaties bleven niet uit.

Bijna schrik ik weer van de felheid waarmee ze reageerden op mijn blasfemische opmerkingen – over het gebrek aan godsdienstvrijheid bijvoorbeeld. Na een verhaal van onze Intouristgids over de onaantastbare status van kerk en gelovigen in de USSR, draaide de man van het echtpaar zich in de bus naar mij om en beet me toe: “Zie je nou wel!” Daar had ik niet van terug.  

Ik verkeerde nimmer in kringen van communisten en de (beperkte) omgang met het echtpaar was een openbaring. Ik liep aan tegen een rotsvaste overtuiging en een mij totaal onbekende bitterheid die diep zat. De weggemoffelde rol van het communistisch verzet in de oorlog, de status van bijna-landverraders in de jaren vijftig, de verderfelijke, onwrikbare macht van het Amerikaanse grootkapitaal … Het werd allemaal op het bordje gelegd van dat jonge studentje met z’n paar woordjes Russisch die het allemaal beter wist.

Ik ging maar niet te veel meer in discussie met de twee, maar ik bleef me verbazen. Over hun verontwaardiging, wanneer andere leden van het reisgezelschap kauwgum en souvenirtjes uitdeelden aan Russische kinderen. Dat was toch alsof je kraaltjes uitdeelde in een ontwikkelingsland?! En dan dat gezeur over de kleding van de Russen, waar ging dat nou eigenlijk over. Ze liepen er – ik zie de man van het echtpaar nóg met een bozige blik door de busruit zijn gelijk halen – toch prima bij?

Oordeelt u zelf aan de hand van bovenstaande foto – al stamt die van twee jaar na mijn reis. Dat de kledingindustrie de Russen en Russinnen niet zoveel keus bood, lijkt me in elk geval duidelijk. Dat zij, getuige de bloeiende zwarte markt, verlangden naar ook eens iets anders, kan ook niemand verbazen.     

In 2013 maakte ik onderstaande foto, op dezelfde plek als Savelev in 1981, al sta ik ten opzichte van hem bijna een kwartslag gedraaid. Het klinkt misschien een beetje sentimenteel, maar wat ben ik blij voor die Russinnen op mijn foto. Zoveel verschillen, zoveel individuen … Alleen dat rode laarsje al, helemaal rechts! Lekker anders.

Is dat belangrijk? Dat lijkt me wel, al is mijn mening door de ideologische kaders waarbinnen ik denk misschien gekleurd. Gelukkig hoef ik er hier achter mijn bureau niet over in discussie met het echtpaar uit Amsterdam.

------------------

Het toeval wil dat ik enkele dagen geleden in het Georgische Gori was, de geboorteplaats van Jozef Stalin. Daar trof ik in het aan hem gewijde museum rode klompjes aan uit Nederland, een geschenk voor Stalins 70ste verjaardag in 1949, afkomstig van de “C.P.N. De Waarheid, afd. Houtigehage – Boelenslaan”. Ik heb even opgezocht of dat misschien een afdeling was in Amsterdam … Helaas, Houtigehage ligt in Friesland.


Overigens, wanneer je het Stalinmuseum in Gori achter je laat en een meter of driehonderd rechtdoor loopt, kom je vanzelf op het plein waar cameraman Stan Storimans in 2008 door een Russische clusterbom om het leven kwam.