Man en dier - twee vissers op Russisch ijs: zen, zen en nog eens zen.

———————-

———————

Ik dacht eerst: wat komt er nou op die tent afrennen? Een wolf? Een gevaarlijke hond? Maar wat blijft die visser dan zo rustig zitten? Toen klonken zijn eerste zinnen – vooral de tweede wordt vrij duidelijk uitgesproken – en ik begreep dat er een oude bekende aankwam, iemand die al vaker was komen buurten.    

De berusting die doorklinkt in elke zucht, de gelatenheid bij de poging om de gast manieren bij te brengen, de zekerheid dat dit niet het laatste bezoek was – het is allemaal zen, zen en nog eens zen. Hoe de visser netjes zijn tuigje opzij doet. En dan ook nog de gulheid, die vanzelfsprekende bereidheid om te delen … De visser kent zijn plaats, en die is naast de otter *). Zen, zen, zen.

– Komt ie weer.
– Godnondeju, tering, zo kan je toch niet rustig vissen.
(De otter verkent de boel nog even, voor de zekerheid; zie zijn schaduw op het tentdoek op 0.25)
– Kom binnen, kom binnen.
– Dankje. – Alsjeblieft.
– Kijk ‘m rennen.
– Kom maar langs hoor, we hebben zat.

Ook leuk om het interieur van zo’n tentje eens te zien. Dat ding met die rode zijkant, is dat een kacheltje? Met kooltjes?

*) Inmiddels ben ik erop gewezen dat we hier niet te maken met en otter, maar met een nerts.