Met jeugdherinneringen, wetenschappelijke publicaties over de dichter Nikolaj Nekrasov en de novelle Zonnepaviljoen (over het sanatorium waar tbc-patiënte Moera verbleef) keert het tij. Tsjoekovski treedt alsnog toe tot de artistieke elite en wordt een man in bonis, met een auto, een datsja en tenslotte, in 1939, ook een eigen woning aan de centrale Gorkistraat in Moskou. Tussendoor krijgt de lezer uitleg over zaken als de collectivisatie, de terreur onder Stalin en de latere dooi. Wie al enigszins ingevoerd is in Ruslands 20ste kan die alinea’s overslaan. Zelf beleefde ik vooral plezier aan uitgebreid rondgestrooide faits divers. Nooit geweten (of allang weer vergeten) dat Tsjoekovski even aan boord was van de muitende kruiser Potjomkin in de haven van Odesa. Dat de mij onbekende (nooit geweten, niet vergeten) dichter Sergej Gorodetski ooit een gedicht schreef waarin een verband wordt gelegd tussen Dostojevski en het eerste vijfjarenplan van Stalin. Ook leuk: de kronkelroute die het door Ilja Repin geschilderde, enige tijd uit het zicht verdwenen portret van Tsjoekovski aflegde, om via onder meer Rome, New York en Jeruzalem te eindigen in het Konstantinpaleis (dat tegenwoordig dienstdoet als zomerresidentie van Vladimir Poetin) – en op de omslag van het boek.
Al treedt Tsjoekovski toe tot de elite, het tapijt onder zijn voeten blijft bewegen. Dreigend is de terreur, met arrestaties in zijn directe omgeving. En in 1944 moet hij opnieuw door het stof, na niets ontziende kritiek in de Pravda op zijn sprookje Wij vernietigen Barlamee (“Het vulgaire en schadelijke brouwsel van K. Tsjoekovski.”) – al lijkt zijn spijtbetuiging dit keer oprechter dan vijftien jaar eerder en is hij nu ook zelf niet tevreden over zijn schrijfsel. De perikelen rond Barlamee leveren in elk geval wel een duidelijk spoor op van Tsjoekovski’s opvattingen in die tijd over het politieke bestel in zijn land, niet uit eerste hand, maar, typerend genoeg, uit een rapport van de geheime dienst. Tegen een collega had hij zijn hart gelucht over het verbod van zijn sprookje: “Ik leef in een land […] met een dictatuur, en daarom moet ik voorbereid zijn op alles wat die dictatuur met zich meebrengt.” En: “Met de val van de nazidictatuur zal de democratische wereld oog in oog komen te staan met de Sovjet-dictatuur. We wachten het af!” Later, wanneer de dooi onder Chroesjtsjov in gang is gezet, noemt hij Stalin en diens helpers in zijn dagboek “geteisem” dat uit was op de vernietiging van de intelligentsia.
Tsjoekovski wordt in die latere jaren overladen met prijzen. Hij heeft vier man personeel en mag afreizen naar Oxford om er een eredoctoraat in ontvangst te nemen. In maart 1967 schrijft hij in zijn dagboek dat zijn boeken zijn verschenen in 64 talen met een totale oplage van 82 miljoen. Zijn laatste grote klus, een kinderbijbel, eindigt toch weer in mineur. Uitstel leidt uiteindelijk tot afstel: in 1968 wordt vrijwel de totale oplage vernietigd. Het jaar daarop overlijdt de 87-jarige Tsjoekovski. Kleindochter Jelena vindt in zijn archief een exemplaar van de bijbel. Die verschijnt eind jaren tachtig alsnog.
—————-
Petre Couvée schreef eerder (met Peter Finn) De zaak Zjivago. Werk van Tsjoekovski is in het Nederlands verschenen in het alom geprezen Bij mij op de maan. Russische Kindergedichten, vertaald door Robbert-Jan Henkes. Dochter Lidija Tsjoekovskaja schreef een van de beste literaire werken over de Stalinterreur, de novelle Sofja Petrovna. Daarover schreef ik eerder al eens een stukje.
————-