Sovjetunie

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 3.

——————

Honky Tonk Lenin in Kiev

———————-

Midden jaren tachtig, drie dagen Kiev zaten erop. Het was routine: de groep verzamelen in de hoek van de stationshal, met alle rugzakken en koffers, en het verzoek aan iedereen om een beetje in de buurt te blijven, zolang nog niet was omgeroepen vanaf welk perron onze trein naar Odessa zou vertrekken. De lichte lamlendigheid die zich op zulke momenten van mijn voornamelijk Amerikaanse en Canadese toeristen meester maakte, zou, zo wist ik uit ervaring, na het instappen plaatsmaken voor de vrolijke opwinding die een reis met een nachttrein met zich meebracht. Maar dit keer kwam die vrolijke opwinding sneller dan verwacht.

“Kijk dan!”, wees een van de Amerikanen, “ze houden ons in de gaten.” Iedereen, hangend tussen de rugzakken, was meteen bij de les. Twee mannen verderop in de hal, de een links, de ander rechts, wisselden om de paar minuten van plek en hielden de blik op onze groep gericht. Inderdaad, ze hielden ons in de gaten. Er werd gewezen (door mijn toeristen, niet door die twee mannen), gelachen en nog net niet gezwaaid. Het was duidelijk, hier ontrolde zich een van de hoogtepunten van de reis.

Een kwartiertje later begaven we ons naar de trein, op een afstandje gevolgd door beide heren. Nadat de bagage aan boord was gebracht, besloten een paar toeristen op nader onderzoek uit te gaan – er was nog tijd zat. Een man of vijf stapten de trein uit en liepen, het hoofd opgeheven, de blik vooruit, recht op de twee mannen af, die aan het begin van het perron hadden postgevat – vermoedelijk niet om óns in te gaten te houden, maar eerder om te kijken of er geen Sovjetburgers waren die contact met ons zochten. De twee zagen de Amerikanen en Canadezen op zich af komen, draaiden zich om en verdwenen wijselijk uit zicht.

Molodjozjnaja, ons vaste hotel in Moskou

Dit soort momenten, waarop de hoeders van de Sovjet-orde zo duidelijk in beeld kwamen, waren zeldzaam. Ik kan me uit mijn meer dan tien zomers als reisleider geen vergelijkbaar voorval herinneren. De aanwezigheid van de KGB was vooral indirect. Zo wist je dat de gids van het reisbureau Sputnik, die meeging naar alle steden op de route, verslag diende uit te brengen van ‘verdacht’ gedrag. Zolang je geen dissidenten bezocht, bijbels smokkelde of je anderszins buiten de afgebakende paden begaf, was dit een rituele dans, een lege huls; het hoorde erbij. Toen het kort na mijn debuut als reisleider onzeker was of ik een visum zou krijgen voor een studieverblijf, zei Tanja, de Russische gids van mijn eerste reis met wie ik contact was blijven houden, opgewekt: “Tuurlijk krijg je een visum, ik heb zo’n goed rapport over je geschreven!” Niet iedereen ging er zo ontspannen mee om. Een aantal jaren later vroeg de Sputnik-gids van dienst, een knul die me vanaf de eerste dag flink op de zenuwen had gewerkt, tussen neus en lippen door of ik soms wist waar twee van mijn toeristen de nacht hadden doorgebracht. “Geen idee”, antwoordde ik bijna bars, en voegde eraan toe: “Je hebt in elk geval iets om over te schrijven.” Hij schrok duidelijk (tot mijn genoegen) en veranderde snel van onderwerp.

Honky Tonk Drummer

Programma in Kiev, met originele aanvulling

Een ander ritueel waren de ‘ontmoetingen met Sovjet-jongeren’, avonden waarop we ergens in een zaaltje begroet werden door leden van de Komsomol. Ik waarschuwde mijn backpackers: trek iets schoons aan, als je dat nog hebt. Want vooral de lokale jongedames zagen er doorgaans piekfijn uit. Zo’n avond begon dan wat stroef, maar meestal kwam de stemming er met een kwisje en een dansje aardig in. Hoogtepunt van alle ontmoetingen was toch wel die keer, ook in Kiev, toen een bandje van de Komsomol voor muzikale omlijsting had gezorgd en er in de groep snel geïnventariseerd werd of wij misschien, bij wijze van dank, een kort gastoptreden konden verzorgen. Dat kon! De keuze viel op Honky Tonk Women van de Rolling Stones, waar één van ons de tekst van kende. Na buiten even droog te hebben geoefend, brachten we, het podium delend met een omvangrijk gipsen hoofd van Lenin – en met ondergetekende als stuwende kracht op de drums – een stomende versie ten gehore waar de Stones nog een puntje aan hadden kunnen zuigen. Als dank mocht ik – reisleider tenslotte – na afloop aanschuiven bij de Russische leiding, waar onder de tafel wat sterker spul dan appelsap werd geschonken. De contacten gingen dit keer ook in ander opzicht wat verder dan van officiële zijde vermoedelijk de bedoeling was. Toen ik onze bassist na anderhalve dag weer tegenkwam in het hotel, mompelde hij vrolijk verbaasd: “Ik ben nog nooit zo seksueel actief geweest.”

Tegen het einde van de jaren tachtig veranderde mijn werk als reisleider. Dankzij Gorbatsjov en zijn perestrojka was de Sovjetunie een beetje in de mode gekomen. Mijn reisbureau, het Deense SSTS, zag zijn kans schoon en boorde een geheel nieuwe doelgroep aan: Amerikaanse scholieren. Die kwamen met grote groepen, inclusief ouders en ook grootouders. Die omvang maakte het werk tot een ramp – ik droom nog weleens van die paar honderd Amerikaanse spring-in-het-velds die ik met zeven andere reisleiders in toom moest zien te houden. De vliegreis Leningrad-Moskou moest gespreid over drie vluchten… En ook in ander opzicht was het contrast met mijn geliefde backpackers te groot. Toen ik bij een wandeling door het Moskouse centrum aankondigde dat even verderop, om de hoek, het Kremlin in beeld zou komen, antwoordde een jonge knul naast me: “What’s the Kremlin?” Ik meldde de SSTS na terugkeer dat ik geen groepen met scholieren meer zou doen.

——————-

Mijn laatste backpackersgroep was in 1991. We vielen met onze neus in de boter; terwijl we in Odessa zaten, werd in Moskou – de volgende stad op onze route ­– een staatsgreep gepleegd. De groep vond het allemaal very exciting. (Over die paar spannende dagen schreef ik eerder een stukje.) Na het afscheid van de backpackers reisde ik door naar Voronezj, waar ik tien jaar eerder een half jaar had gewoond. De stad was inmiddels toegankelijk voor buitenlandse toeristen en voor zo’n trip, of voor wat voor reis door Rusland dan ook, had je geen groep meer nodig. Ik zette een punt achter mijn loopbaan als reisleider. Het was mooi geweest.

Deel 2

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 2.

—————————

———————-

Weinig Russische woorden zijn met het uiteenvallen van de Sovjetunie zo van kleur veranderd als иностранец (inostranets/buitenlander). Voor een inostranets zwaaiden vele deuren soepeltjes open, andere bleven juist nadrukkelijk gesloten. Russen werden opzij geschoven, moesten maar even (of heel lang) wachten, want… inostrantsy!/buitenlanders! Die gingen natuurlijk voor, bij het boeken van kamers, in musea of bij maaltijden in de restaurantwagon van de Transsiberië Express. Inostranets, buitenlander – het was een toverwoord. Ik bestelde ooit, op een van de eerste dagen van 1982, via de telefoon in de hal van een studentenflat in Leningrad, een taxi naar het vliegveld. De vrouwelijke conciërge/portier van de flat kwam achter haar bureau vandaan, nam de telefoon van me over en zei streng tegen de taxi-centrale: “U moet wel echt komen, hoor, het is een inostranets” – wat ze daar bij die centrale gezien mijn verre van vlekkeloze Russisch ook vast al hadden begrepen.

Buitenlanders zaten in de USSR in een bubbel en werden bekeken met een mengeling van ongemak en fascinatie. Wat kon je hun laten zien, welk verhaal vertelde je? Het was niet de bedoeling dat er barsten in die bubbel kwamen. Deels was dat een begrijpelijk reflex (ik toon buitenlands bezoek hier ook liever zonder veel gedoe de mooiste plekjes), maar voor een belangrijk deel ook was het een geforceerd afschermen van alles wat – ik gebruik maar even de terminologie uit die tijd – koren op de molen kon zijn van een leugenachtige buitenlander, op zoek naar zaken die de USSR en de rest van de progressieve mensheid in een kwaad daglicht konden stellen.

Van die bubbel is weinig meer over. In de steden ga je nu zonder enige moeite op in de massa. En ook wanneer je er, zoals in mijn geval, overduidelijk niet-Russisch uitziet, leidt je verschijning niet meer tot overspannen gedoe. Je plaats in de pikorde wordt tegenwoordig ‘gewoon’ bepaald door de hoeveelheid geld die je kan besteden. Helaas krijgt het woord inostranets de laatste tijd iets van zijn oude, ongemakkelijke kleur terug. Buitenlandse organisaties krijgen het etiket ‘buitenlandse agent’ opgeplakt, het oude refrein klinkt weer van een belegerd land omgeven door vijanden, en bij alle problemen die Rusland momenteel kent, wordt weer bijna routinematig, net als in de Koude Oorlog, met een beschuldigende vinger gewezen naar ‘het buitenland’.  

De reisleider had er even geen zin meer in

Transsiberian bitch list

De bubbel (vacuüm is misschien een beter woord) waar buitenlanders in verkeerden, maakte mijn werk als reisleider in de Sovjetunie vrij simpel, al had ik dat aanvankelijk nog niet zo in de gaten. Toen er op mijn allereerste reis (zie deel 1) plots tien extra tickets voor meerdere vliegreizen naar en in Siberië moesten komen, en ook nog eens extra hotelkamers in Irkoetsk, Bratsk en Novosibirsk, notabene in het zomerseizoen, was dat geen enkel probleem. Later besefte ik pas dat tien brave Russische burgers zeer waarschijnlijk te horen hadden gekregen dat hun ticket was komen te vervallen en dat ze maar een andere vlucht moesten zien te vinden. Van een andere orde, maar wel uit dezelfde opera, waren de aparte ingangen voor buitenlanders bij belangrijke musea. Rijen bestonden voor ons niet. (Ik denk weleens, wanneer ik de hogere prijzen zie die buitenlanders tegenwoordig voor museumkaartjes moeten betalen, dat dit een late vorm van wraak is voor die toch vernederende voorrang die vroeger steeds moest worden verleend.)

De gêne die al die privileges soms opriepen, voelde ik niet wanneer er bij een medisch probleem in een van mijn groepen snel een arts kwam opdagen. Daar was ik alleen maar blij mee. Een verstuikte enkel, hartkloppingen of een oorontsteking: je hoefde maar te kikken en daar kwam de dokter al het hotel binnengelopen – alsof die om de hoek speciaal had staan wachten. Met een Amerikaan belandde ik in Moskou bij een keel-, neus en oorarts. Zijn oren zaten sinds de vlucht naar de hoofdstad dicht. Na een korte inspectie gaf de arts hem de opdracht mee om steeds weer, met veel nadruk, как-же! как-же! te zeggen, kak-zje! kak-zje! Wat zo veel betekent als hoe dan! Dan zouden zijn oren op een gegeven moment wel open ploppen. En zo geschiedde. De Amerikaan kon er maar niet over uit dat hij voor het consult bij de specialist niets had hoeven betalen. Betere reclame voor de Sovjetunie was nauwelijks denkbaar. Na terugkeer in Nederland kreeg ik nog een kaartje van de tevreden patiënt, dat hij afsloot met een welgemeend kak-zhe! kak-zhe!

—————————

Een enkele keer kregen we de bewakers van het vacuüm in beeld, figuren van de KGB. Dat leidde bij de jonge Amerikanen en Canadezen in mijn groep tot veel hilariteit, waarover meer in deel 3.

Deel 1 en deel 3

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 1.

———————-

Optreden voor buitenlandse bezoekers. Irkoetsk (?), 1983.

———————

Wat zij kan, dat kan ik ook, dacht ik. Het was de zomer van 1978, de laatste dag van mijn allereerste reis naar de USSR, een groepsreis met een Nederlandse reisleidster die geen Russisch sprak – wel Spaans – en met haar optreden weinig indruk op me had gemaakt. De reis had ons gevoerd naar Leningrad, Tbilisi, Bakoe, Jerewan en Moskou. De reisleidster van reisbureau Vernu (dat stond voor Vereniging Nederland-USSR) had zich keurig gekweten van haar taak; de administratie een beetje bijhouden en iedereen de goede kant op sturen.

Ik studeerde Russisch en wilde vaker naar Rusland. Individueel was dat lastig in die tijd, een groepsreis was de meest voor de hand liggende optie. Ik klopte aan bij reisbureau NBBS met de vraag of ze misschien nog een reisleider nodig hadden. Dat bleek een goede zet. Ik was welkom en voor de zomer van 1979 stond ik als assistent-reisleider op de rol voor een reis naar Moskou en verder richting de Oekraïense steden Kiev en Odessa. Het liep anders; ik belandde zomaar opeens in Siberië.

De NBBS werkte samen met het Deense reisbureau SSTS. Samen stuurden zij groepen naar de USSR. De Denen hadden daarbij een geweldige troef in handen: zij stonden vermeld in Let’s Go Europe, de reisbijbel voor jonge Amerikaanse en Canadese backpackers. Wie bij een tocht door Europa ook Rusland wilde aandoen, aldus Let’s Go Europe, kon prima terecht bij de SSTS. Het leverde een stabiel aantal jonge en doorgaans intelligente klanten op, die heel nieuwsgierig waren naar Rusland en omstreken. De Nederlandse Ruslandgangers die geboekt hadden bij de NBBS vlogen naar Kopenhagen, waar zij zich voegden bij de Amerikanen en Canadezen van de SSTS. Vervolgens ging het gezamenlijk naar de Sovjetunie.

Een dag voor mijn vertrek diende zich een vrij groot probleem aan. Er zouden twee groepen naar Kopenhagen vliegen: een kleine met als bestemming enkele steden in Siberië en een veel grotere (mijn groep dus) die de Oekraïne ging bezoeken. Tot aan Kopenhagen had ik de Nederlandsers uit beide groepen onder mijn hoede. In Kopenhagen kwam er een Deense reisleider bij, een tweede Deen was al in Moskou, in afwachting van de twee groepen. Beide reizen hadden Moskou als startpunt. Ik kreeg een telefoontje van de NBBS. De Russische reisorganisatie Sputnik (het kleine zusje van het veel duurdere Intourist) had aan de bel getrokken: de Oekraïne-groep was veel te groot, er moesten toeristen overstappen naar de Siberië-reis. En of ik, zo vroeg de NBBS, in het vliegtuig naar Kopenhagen alvast kon proberen om daar wat Nederlanders toe bereid te vinden. Dan moest ik in Moskou, samen met de Deense reisleiders, maar kijken of we, door ook te werven onder de Amerikanen en Canadezen, aan het vereiste aantal overstappers konden komen. In mijn herinnering moesten dat er vijftien worden in totaal. Helemaal hopeloos was dat streven niet. Siberië was natuurlijk spannender en bovendien was die reis (naar Bratsk, Irkoetsk en Novosibirsk) duurder; wie overstapte, hoefde niet bij te betalen! Onderweg naar Kopenhagen bleken vijf Nederlanders daar gevoelig voor; zij wilden de Oekraïne best inruilen voor Siberië. Ik vond het een mooi begin.    

In Kopenhagen ontmoette ik Peter, de eerste van de twee Deense reisleiders. Hij zou vanuit Moskou met de kleine groep doorreizen naar Siberië. De tweede Deen, die dus al in Moskou was, zou met mij de reis naar Oekraïne voor zijn rekening nemen.

Aangekomen in Moskou, in de rij voor de paspoortcontrole, zei Peter met een bedrukt gezicht dat hij naar de wc moest. Hij oogde niet echt opgelucht toen hij weer tevoorschijn kwam. Ik besteedde er verder geen aandacht aan, pas die avond begon ik me zorgen te maken. Peter haakte vroeg af, zei dat hij zich niet goed voelde en vertrok naar zijn kamer. De volgende ochtend, zo hadden we afgesproken, zouden we, in samenwerking met medewerkers van Sputnik, een charme-offensief beginnen voor Siberië.

—————————

Na het ontbijt verzamelden we ons, met Peter nog uit zicht, in een zaaltje van het hotel. Een dame van Sputnik hield ten overstaan van de Nederlanders, Canadezen en Amerikanen een gloedvol betoog over de verworvenheden van Siberië. Met een zwaar socialistisch-realistisch accent bezong ze de jonge industriestad Novosibirsk en de waterkrachtcentrale van Bratsk. Het leek me een ongelukkige invalshoek, maar zo waar, nog eens vijf man bleken bereid de steven te wenden naar het oosten. En dat, zo vonden we, moest maar genoeg zijn voor Sputnik. Het reisbureau telde zijn knopen, gaf groen licht, en zo begonnen we opgelucht – maar nog zonder Peter – aan het eerste onderdeel van ons programma in Moskou. Het zal ongetwijfeld een stadsrondrit zijn geweest, want daarmee, zo leerde ik al snel, begon elk programma in elke stad in de Sovjetunie.

Die avond bracht ik Peter een blad met eten op zijn kamer. Hij vertrok zijn gezicht, kon geen eten zíen. Hij bleek echt ziek en keerde de volgende dag terug naar Kopenhagen… Er moest snel geschakeld worden en veel keus was er niet. De tweede Deen (zijn naam ben ik kwijt) zou nu in zijn eentje met de Oekraïnereis meegaan, ik kreeg Siberië op mijn bord. Die groep was nog altijd kleiner en daardoor geschikter voor mij als debuterend reisleider. Dat de steden op mijn visum en dat van de andere overstappers nu niet meer klopten, en dat er ook wel heel snel nog vliegtickets geregeld moesten worden, werd door Sputnik weggewuifd: geen probleem!

Bij de kerncentrale van Bratsk, 1979. De reisleider steunt met zijn hand op de grond. Uiterst links op het hekje Tanja Parnas - bij wie ik twee jaar later in Leningrad Oud-en-Nieuw zou vieren. Maar dat is weer een heel ander verhaal.

De reis naar Bratsk, Irkoetsk en Novosibirsk verliep vlekkeloos, mede dankzij mijn geweldige Sputnik-collega Tanja Parnas, die de volle twee weken bij de groep bleef. Een oorontsteking van een van de Nederlanders was de enige hobbel en die werd dankzij vlot medisch ingrijpen snel genomen.

————————

Moskou, midden jaren 80. De reisleider had die avond ‘s een keer geen zin gehad om mee te gaan naar het circus.

En zo maakte ik mijn entree in de wondere wereld van het Sovjet-toerisme. Met zijn ongekende, en af en toe gênante privileges voor buitenlanders, met de reisleiders en gidsen van Sputnik, hun onvermijdelijke lijntjes naar de KGB, de georganiseerde ontmoetingen met Komsomsolleden en, in mijn geval, die geweldige Amerikanen en Canadezen, die bruisten van energie en die – meer dan de wat bravere Nederlanders – mijn reizen tot een vrolijke aangelegenheid maakten, ook wanneer ik voor de zoveelste keer een groep afzette bij het Rode Plein en uit moest leggen waar de bus op hen zou wachten. Ruim tien zomers reisde ik zo de Sovjetunie door, van Minsk tot Odessa, van Brest tot Boechara, en – twee keer zelfs – naar Nachodka (Vladivostok was nog gesloten voor buitenlanders) met de Transsiberië Express. In 1991 kwam er met het uiteenvallen van de Sovjetunie ook een einde aan deze specifieke vorm van toerisme, waarover meer in deel 2.

Indringende dorpsliteratuur van Anait Grigorjan en deel twee van de lezingen van Dmitri Bykov

———————-

Anait Grigorjan

Vreemd, dat in de reacties die ik tegenkwam op het boek Поселок на реке Оредеж (Dorp aan de rivier Oredezj) van Anait Grigorjan, Anton Tsjechov niet genoemd wordt. Niet dat ik Grigorjan even hoog aansla als Anton Pavlovitsj, dat zou na één enkel boek dat ik van haar heb gelezen wel erg enthousiast zijn, maar toch… Terugbladerend kom ik weer zo veel zinnen tegen, zo veel laconiek beschreven scenes waarbij Grigorjan, net als Tsjechov, tapt uit een trieste, kennelijk ongrijpbaar aan het leven verbonden onderstroom die nergens concreet wordt benoemd. Naar Moskou!, is de droom van Tsjechovs Drie Zusters. Naar de stad!, is de droom van de bewoners van het dorp aan de Oredezj, in hun geval Sint-Petersburg, honderd kilometer verderop. En ook bij Grigorjan weten wij lezers dat dat er niet van zal komen.

Dorp aan de rivier Oredezj, dat zich afspeelt aan het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw, is vooral het verhaal van de zusjes Katja en Lenka Komarov, de twee oudsten van rond de tien jaar in een gezin met zeven kinderen en een vader en moeder die aan de drank zijn.  “Het huis van de Komarovs stond helemaal aan het eind van het dorp; oma vertelde dat er ooit een groot gezin in had gewoond, de Koeskovs of de Kislovs - ook iets met een K. En dat toen de Sovjet-macht was gekomen er iets met die Koeskovs of Kislovs was gebeurd, dat ze ziek waren geworden of zoiets, of dat ze, niet duidelijk waarom, allemaal waren weggevoerd.”

Katja en Lenka, die al niet meer naar school gaan, proberen de dag door te komen zonder de boosheid op te wekken van hun ouders, die er flink op los kunnen slaan. Ze zwerven een beetje door het dorp en proberen zich staande te houden tegenover de kinderen van de datsjniki, de stedelingen die  voor de zomer een  kamer of een huisje huren. Ze gaan eens langs bij Tatjana, de vrouw van de priester, die altijd wat te eten voor ze heeft en waar ze een warm huishouden vinden. Of ze gaan naar de winkel van Olesja Ivanna, een vrouw waar de mannen van het dorp op afkomen als bijen op de honing. Olesja, ongetrouwd en het onderwerp van boosaardige roddels, weet zich gehaat door de vrouwen en voelt, dromend van een bestaan elders, hoe het geluk haar ontglipt.

Veel gebeurt er niet in het boek, er is geen plot, geen ontknoping. Katja en Lenka proberen kibbelend kaas te maken van het leven dat hen omringt. Met fantasietjes en dromerijen gaan ze hun toekomst tegemoet, en je houdt je hart vast. Katja reageert nu al achterdochtig en agressief bij bijna elke ontmoeting – hoe kan het ook anders, want waar haalt ze het voorbeeld vandaan dat het ook anders kan. Er is geen gemeenschapszin in het dorp, nauwelijks verholen boosaardigheid voert de boventoon. Ook de priester en zijn vrouw, wel vol van goede wil, maar beiden ook het voorwerp van spot en onbegrip, staan machteloos. En beiden, zo blijkt, hebben hun eigen verdriet.

Het is ook de boosaardigheid die me deed denken aan Tsjechov, aan diens ‘hopeloze’ verhaal In het ravijn, al loopt Dorp aan de rivier Oredezj, anders dan In het ravijn, helemaal niet dramatisch af – zoals ik al zei, het loopt niet af, er ís geen ontknoping. Het is aan het schrijverschap van Grigorjan te danken dat je, ondanks de voortkabbelende uitzichtloosheid, als lezer vastgekleefd blijft aan het verhaal. Het medeleven dat je al snel voelt met de personages maakt dat je de bladzijden blijft omslaan. (Reacties van Russische lezers vindt u onder meer hier. Ze staan op de site van een internetboekwinkel, in hoeverre die onafhankelijk zijn, kan ik niet beoordelen. Een ‘echte’ recensie vindt u hier.)

—————-

Stel nu, dat er ooit eens een derde deel van Dmitri Bykovs lezingen over 50 jaar Russische literatuur zou verschijnen, over de jaren 2001-2050, zou hij dan een plekje inruimen voor Grigorjan? Het zou me niet verbazen, maar ik durf het niet te zeggen, want zijn keus bij de twee delen die er nu zijn, is  onvoorspelbaar. Ik schreef eerder over de bundel met zijn eerste serie (1901-1950) en heb inmiddels, met evenveel plezier, zijn tweede serie (1951-2000) gelezen, waarin hij opnieuw uit elk jaar één titel behandelt.

Wat dit tweede deel van zijn lezingen (verzorgd door tv-dozjd en te vinden op YouTube) voor mij extra aardig maakt, is dat er schrijvers voorbijkomen die tijdgenoten van mij zijn, die boeken publiceerden toen ik Russisch studeerde of kort daarna, toen de Perestrojka losbarstte en zij met hun werk een bijdrage leverden aan die opwindende tijd: Tsjingiz Ajtmaitov, Anatoli Rybakov, Valentin Raspoetin, om er een paar te noemen.       

Verrassend is Bykovs blik op de jaren zeventig, toch algemeen gezien als tijd van stagnatie. Hij omschrijft die periode als “de interessantste decade in de geschiedenis van de Sovjet-literatuur”. Er had zich “een compleet nieuwe Sovjet-klasse gevormd, en deze hoog opgeleide klasse was de wijste, interessantste en perspectiefrijkste in de Sovjet-geschiedenis.” (Waarbij ik moet aantekenen dat Bykov wel érg gesteld is op de overtreffende trap; dat wordt af en toe vermoeiend.) Als voorbeelden behandelt hij onder anderen Joeri Trifonov (“de belangrijkste – главный - persoon van de jaren zeventig”), Vasil Bykov, Aleksandr Solzjenitsyn en Vladimir Vojnovitsj. Vreemd vind ik wel dat Vasili Sjoeksjin niet aan bod komt, maar met slechts één titel per jaar zijn ‘afvallers’ natuurlijk onvermijdelijk. Bykov maakt deze ‘omissie’ overigens meer dan goed door Sandro uit Tsjegema van Fazil Iskander het belangrijkste (“самую значительную”) boek van de jaren zeventig te noemen. *)

Net als in deel 1 valt ook nu weer op hoezeer literatuur in Rusland verbonden is met de geschiedenis en met maatschappelijke ontwikkelingen. De rol van schrijvers is er veel groter dan bij ons, al is hun invloed in deze eeuw wel flink verminderd. Die rol zorgt er mede voor dat Bykovs lezingen (in geschreven vorm elk zo’n tien pagina’s lang) over een boek dat je niet kent of over een schrijver waar je zelfs nog nooit van gehoord hebt (in mijn geval bijvoorbeeld Galina Nikolajevna en Aleksandr Kron) toch boeiend zijn – vanwege de bredere verbanden die worden gelegd. En net als in deel 1 komen er opnieuw boeken naar voren die ik beslist nog eens moet lezen, in elk geval Предварительные итоги van Trifonov. En daar laat ik het nu maar bij, want van de titels die ik na lezing van het eerste deel op mijn lijstje heb gezet, heb ik er – u raadt het al – nog niet één ter hand genomen.     

————————

Ik probeer in mijn boekenstukjes ook steeds iets te bespreken dat niet in het Russisch is geschreven, en dat is deze keer Soviet space graphics, cosmic visions from the USSR van Alexandra Sankova in samenwerking met het Moskouse Design Museum. Ik zag een bespreking en dacht: dat moet ik hebben! Maar helaas, het valt me behoorlijk tegen. Ik heb een groot zwak voor Sovjet-beeldtaal en -architectuur, vooral uit de jaren vijftig en zestig, maar de sfeer die je daarin terugvindt, is in Soviet space graphics ver te zoeken. Mijn eigen schuld, want de afbeeldingen die ik in de bespreking zag, hadden me al kunnen waarschuwen. Het zijn omslagen en illustraties van vooral populair-wetenschappelijke tijdschriften, met een hoog science-fictiongehalte. En ik heb niks met techniek en wetenschap en nog veel minder met science fiction. Daar komt bij dat de afbeeldingen nogal flets op de pagina’s staan. Dat kan te wijten zijn aan de matige kwaliteit van de originele afbeeldingen en dus historisch kloppen, maar het komt het kijkgenot niet ten goede.

——————

*) Op 25 april 2000 schreef ik in mijn notitieboekje, de eerste drie woorden met hoofdletters:  “ONTMOETING FAZIL ISKANDER. Onverwacht klein, bijna broos, oud al, mijn held van de afgelopen vijf jaar. De simpele schrijfmachine op zijn bureau…”

In die “afgelopen vijf jaar” had ik een aantal verhalen uit Sandro uit Tsjegem vertaald, als visitekaartje van hem en mij (als vertaler), en lang gezocht naar een uitgever voor het complete epos. Het is helaas gebleven bij de uitgave van één enkel verhaal (Tali, het wonder van Tsjegem) door uitgeverij De Geus. Die 25ste april 2000 was ik Iskander in Moskou daar een aantal exemplaren van komen brengen.

———————   

Russische 1 mei-vieringen, met of zonder Anna Karenina en David Rockefeller.

———————

De 1 mei-vieringen in Rusland zijn – ik schrijf het zonder vreugde, wrok of spijt – niet meer wat ze geweest zijn. Ik zette wat foto’s uit het verleden bij elkaar en wanneer u die bekijkt, zult het met mij eens zijn. Duiken van de hoge op het Rode Plein, om maar eens wat te noemen, of een ware processie over het spoor - ik zie het niet meer terugkomen allemaal. Overigens vergaloppeerde ik me nog bijna lelijk met David Rockefeller en Anna Karenina.

De gekleurspoelde dame hierboven werd in 1969 in Moskou gefotografeerd door een ‘goedgekeurde’ fotograaf (waarvan ik de naam niet paraat heb). Veertien jaar later maakten Vladimir Sokolajev en Vladimir Vorobjov onderstaande foto’s. Sokolajev (links) en Vorobjov (rechts) behoorden tot een klein groepje fotografen in Novokoeznetsk die niet waren goedgekeurd. Zonder dat ze de zelfkant van de Sovjet-maatschappij lieten zien, verre van dat zelfs, plaatsten ze de werkelijkheid in een licht dat de autoriteiten niet zinde. Bij deze twee foto’s is het net geen ‘spotten met’, maar het scheelt niet veel. (Over die fotografen in Novokoeznetsk moet ik nog eens apart stukje schrijven.)

———————

Minsk, 1952. Die trekkers hieronder liet ik al eens eerder zien. Ik vind ze aandoenlijk. Ze stralen, zeven jaar na de oorlog, optimisme uit en geloof in de toekomst.

——————————

Ik struinde het internet af, zoekend naar foto’s van 1 mei parades, en deze kostte mij bijna mijn reputatie als zelfverklaard Ruslandkenner. Ik zag meteen: die vent in het midden, dat is geen Rus, en dat had ik nog goed. Ik vond het bijbehorende artikel en dat ging over… David Rockefeller. Jeetje zeg, dacht ik, nooit geweten dat die Rockefeller, toch een Amerikaanse kapitalist van heb ik jou daar, ooit op ogenschijnlijk eerbiedwaardige wijze op 1 mei meedraaide in een parade over het Rode Plein. Ik ging op onderzoek uit en had meteen beet: in 1964 had een ontmoeting plaatsgevonden tussen partijleider Chroesjtsjov en Rockefeller. Was dit dan een soort blijk van goede wil? Wel meteen gevolgd door een praalwagen met een stevige veroordeling van de VS als agressieve vijand van de vrede, om de boel  een beetje in evenwicht te houden? Ik ging op zoek naar meer foto’s van Rockefeller tijdens die optocht, maar vond er niet één. Wat niet hoeft te verbazen, want – en dat drong gelukkig op tijd tot me door – we hebben hier van doen met ordinair gefotoshop.     

—————————

Moskou, 1963 of 1964. Het moet mogelijk zijn om uitsluitend aan de hand van (niet gefotoshopte) foto’s van 1 mei-parades te achterhalen met welke landen de USSR door de jaren heen uitstekende relaties onderhield.

———————

Tsjernenko, Tichonov, Brezjnev. Zouden ze het nog leuk gevonden hebben, daar boven op dat winderige mausoleum? Ze vertegenwoordigden een land en systeem dat door de man hieronder, Boris Jeltsin (vierde van links, in 1965, nog in zijn hoedanigheid van vooraanstaand fabrieksfunctionaris te Sverdlovsk), uiteindelijk ten grave werd gedragen.

————————-

Wat de foto linksboven (Moermansk, 1958) leuk maakt, is niet die pinguïn op de vrachtwagen, ook niet die prachtige productiecijfers op de zijkant, maar natuurlijk al die kinderen die in de auto zitten gepropt. Rechts, in hetzelfde jaar in Moskou, wordt gedoken van de hoge. En links, wat een geweldige foto is dat! In het stadje Liski, provincie Voronezj (1973), wordt Lenin over het spoor heen gedragen. Van deze processie zal toch ook wel een keer een schilderij zijn gemaakt? Met her in der in die lange optocht rode vaandels en transparanten? Ik maak me wel een beetje zorgen over hoe ze met Lenin aan de andere kant van het spoor de trap af zijn gelopen.

—————————————

Zomaar een foto uit 1958, uit Kostroma, waar het die 1ste mei fris moet zijn geweest. En graag had ik vermeld waar die 50 procent op de rechterfoto op slaat, bij het Moskouse Rode Plein, maar dat heb ik niet kunnen achterhalen. Op het banier dat zo fier schuin omhoog gaat en zo het stijgingspercentage verbeeldt, staat het in elk geval niet.

————————

En daar hebben we dus Anna Karenina, niet in persoon, maar in letters, helemaal in Joezjno-Sachalinsk, in het jaar 1968 of 1969. Ik dacht aanvankelijk: dat is de plaatselijke bibliotheek of een school, die de parade aangrijpt om volk en vaderland nog eens te wijzen op het nut van lezen en literatuur. Een beetje zoals het bouwsel op wielen hier links, gefotografeerd bij een 1 mei-parade in Saratov. Op dat boek staat een citaat van Lenin: ‘Boek is enorme kracht’. (Dat is letterlijk vertaald, en erg lelijk. Wat eigenlijk raar is, want iets als ‘kennis is macht’ klinkt wel goed.)

Maar even terug naar Anna Karenina. Ik zag haar al door de hoofdstraat van Joezjno-Sachalinsk gereden worden, langs de plaatselijke partijtop, maar vroeg me nog wel af wat er dan boven haar naam stond. Lev Tolstoj, zou je verwachten, maar dat past niet qua letters. En wie was trouwens die zuur kijkende man, links? Die hoorde toch niet bij die meegedragen Karenina-stellage? Stond die misschien op een façade, prijkte die op een zuil, als een soort reclame? En toen viel het kwartje… Was er misschien rond die tijd een Anna Karenina-film verschenen? En jawel hoor, in 1967, en het bijbehorende affiche was snel gevonden…  

De 25 beste films uit de Sovjetunie - volgens gewone kijkers en critici.

————————

————————

In de bioscoop in het parkje tegenover de studentenflat In Voronezj, waar ik, steeds langer geleden, zeven maanden mocht verblijven, draaide een film: Ring uit Amsterdam (Кольцо из Амстердама). Ik ben nooit gaan kijken, maar de titel – dat is toch bijzonder voor een film die je nooit hebt gezien – is me altijd bijgebleven. Ik meen dat Bert Lanting, een van mijn kamergenoten op de flat, wel is geweest. Hij had er niet veel aan gevonden.

Ik ging in de Sovjetunie sowieso niet vaak naar de film. Mijn Russisch hield niet over en het was steeds een hele tour om het allemaal te verstaan. Toch heb ik door de jaren heen een lijstje van favoriete films uit die tijd opgebouwd, maar ik weet niet meer of ik die dan later zag met ondertiteling, toen mijn Russisch ook veel beter was, of toch meteen al bij verschijning in de USSR. Sommige films heb ik meerdere keren gezien, en dan lopen die herinneringen natuurlijk helemaal door elkaar. Mijn favoriet: Herfstmarathon (Осенний марафон) van regisseur Georgi Danelija, uit 1979.     

Op de site kinopoisk.ru kan je met meerdere filters verschillende lijstjes maken. Zelf heb ik dat niet gedaan, ik kwam er drie tegen bij een Russische blogger: een lijst gebaseerd op het oordeel van kijkers (die cijfers kunnen geven van 1 tot en met 10), een tweede lijst op grond van het aantal uitgebrachte stemmen en een derde volgens het oordeel van filmcritici. Hieronder hebt u ze alle drie. Tussen haakjes staat de naam van de regisseur. De titels van de films heb ik niet vertaald, daar had ik geen zin in.

1.  Gebaseerd op het oordeel van de kijkers:


2. Gebaseerd op het aantal uitgebrachte stemmen:

—————

De derde lijst, gebaseerd op de smaak van de critici, wijkt sterk af van de vorige twee. Regisseur Leonid Gajda, de grote winnaar bij het publiek, ontbreekt volledig. Omgekeerd wordt Sergej Eisenstein, favoriet bij de critici, bij het publiek niet één keer genoemd.  Voor Andrej Tarkovski geldt bijna hetzelfde; tegenover de grote waardering bij de professionele filmkijkers staat een magere 24ste plaats op het tweede lijstje. Verder valt op dat Nikita Michalkov, verworden tot een pedante, hoogst irritante windvaan, dankzij twee wat oudere films door de critici nog niet is vergeten. Afijn, neemt u de lijsten vooral met een korrel zout – dat doe ik ook, want Herfstmarathon, toch met afstand de leukste film uit het Sovjet-tijdperk, is in geen velden of wegen te bekennen.  

3. Het oordeel van de critici:

————————

Trotski en de staatsondermijnende lucifers - paranoia in de USSR.

———————

————————-

Op 18 januari 1935 stuurt het Centraal Comité van de Communistische Partij een vertrouwelijke brief aan alle partij-organisaties van de USSR. Aanleiding is de moord, ruim zes weken eerder, op Sergej Kirov, de hoogste partijbaas in Leningrad. De moord, zo is volgens het schrijven onomstotelijk komen vast te staan, is het werk van de ‘groep-Zinovjev’. De leden daarvan “zijn afgegleden in een moeras van contrarevolutionair avonturisme”, terwijl ze zich voor bleven doen als trouwe partijleden. Waar de partij voorheen te maken had met een oppositie die streed met open vizier, heeft zich nu, zo is de teneur van de brief, een veel gevaarlijker verzet aangediend: dat van een verborgen vijand in eigen gelederen. Waakzaamheid (het woord komt acht keer voor in de brief) is geboden!

Bijna tegelijkertijd, op 23 januari, moet schilder Nikolaj Michailov zich tijdens een speciale zitting van de Moskouse Kunstenaarsbond verantwoorden voor een schets waarop Sovjet-leiders, onder wie Stalin, afscheid nemen van de vermoorde Kirov. Er zou een skelet op te zien zijn, waarvan een hand Stalin beetpakt. Het werk is helaas niet bewaard gebleven, wel het stenogram van de zitting. Of die zitting al gepland stond vóór het vertrouwelijke schrijven van het Centraal Comité, is niet duidelijk. In elk geval sluit de toon van de bijeenkomst er naadloos bij aan. Een collega-kunstenaar zegt over Michailovs schets dat deze “slechts kan aanzetten tot nieuwe terroristische daden tegen onze leiders“. “Een vijand is in ons midden doorgedrongen”, zegt Aleksej Wolter, de voorzitter van de bond. Michailov wordt uit de kunstenaarsbond bond gezet en krijgt vijf jaar kamp aan de broek. Hij overlijdt in 1940 in vrijheid, in Krasnodar.

Op 14 februari 1935 geeft Glavlit, de staatsinstelling die toeziet op de censuur, Verordening 39 uit, met onder meer een oproep aan alle censors om bij de bestudering van beeldmateriaal vaker het vergrootglas te gebruiken en alert te zijn op staatsondermijnende tekens en symbolen. Het leidt onder meer tot de ‘jacht’ op schoolschriftjes met de dichter Poesjkin op de kaft, beschreven in mijn vorige stukje. Er zouden hakenkruizen op te zien zijn.

Het kan bij deze sfeer van paranoia niet verbazen dat ook gebruiksvoorwerpen achterdochtig worden bestudeerd, met, uiteraard zou je bijna zeggen, resultaat. Aan Stalin wordt bericht dat de Moskouse knopenfabriek Balakirev knopen produceert in de vorm van een voetbal, waarvan de naden samen een hakenkruis vormen. 120.000 knopen worden weggehaald uit de winkels en de fabriek. De twee verantwoordelijke ontwerpers worden gearresteerd. “Wat een ongedierte”, noteert Stalin in de marge van het bericht. Nog een voorbeeld: speldjes en klemmetje voor de rode halsdoekjes van pioniertjes blijken ook al besmet.

Draai je de afbeelding op z’n kop, dan vormen de drie vlammetjes (in het Russische alfabet uiteraard) de letter T, een kwartslag naar links draaien levert de letter З op, en gaan de vlammetjes gewoon recht omhoog, dan zien we de letter Ш. Samen vormen ze zo de afkorting TЗШ, die staat voor троцкистско-зиновьевская шайка: Trotski-Zinovjev-bende. Er was in deze tijd geen groter (en gevaarlijker) scheldwoord denkbaar dan Trotskist, een soort verzamelnaam voor binnen- en buitenlandse tegenstanders, saboteurs, en ander staatsondermijnend tuig. En kijk nou wat deze lieden was gelukt: het silhouet van hun voorman afgebeeld te krijgen op luciferdoosjes! (Zie de twee afbeeldingen boven aan dit stukje.) Draaide je zo’n doosje om, dan zag je het meteen: in het witte midden van de vlam, die neus, dat baardje… geen twijfel mogelijk: Trotski!

De schilder Ilja Glazoenov herinnerde zich hoe zijn vader, werkzaam op een luciferfabriek, hem op een dag vertelde dat de directeur vanwege die afbeelding op het doosje opgepakt was als Trotskist. Om welke fabriek het ging, vermeldt Glazoenov niet. Het ‘Trotski-doosje’ werd in elk geval geproduceerd door de Deman Bedny-fabriek en daar werd het ontwerp in 1937 uiteraard aangepast.            

In datzelfde jaar werd van hogerhand opnieuw nadrukkelijk gewaarschuwd voor de ondermijnende ‘beeld-activiteiten’ van de vijand, onder meer door het tijdschrift Bolsjewiek, met een oplage van vele honderdduizenden exemplaren. Deze boodschap was al niet meer alleen gericht aan de censors, maar in feite aan iedereen: trekt allen ten strijde tegen de semiotische sabotage!      

Toch bleken er grenzen te zijn aan de paranoia. Het beeld Arbeider en Kolchozboerin van Vera Moechina, bestemd voor het Sovjetpaviljoen op de Wereldtentoonstelling van 1937 in Parijs en later uitgegroeid tot een van dé symbolen van de USSR, werd aan een inspectie onderworpen; in de plooien van de kleding zou Trotski te zien zijn. Die verdenking werd overdreven bevonden, de  arbeider en de boerin mochten naar Parijs. En ook in andere gevallen trapte de overheid op de rem. De kunstmatig gecreëerde achterdocht tegen vijandelijke symbolen kon leiden toe tot een ongezonde fascinatie met juist die symbolen. Op de scholen waar de Poesjkinschriftjes vanwege stiekem aangebrachte hakenkruizen van hun kaft werden ontdaan, zagen de scholieren opeens overal hakenkruizen. Pioniertjes weigerden hun speldjes te dragen, fabrieken waar de productie van ‘besmette’ goederen moest worden gestaakt, leden schade – dat was allemaal niet de bedoeling.

Een aparte, nogal lastige categorie waren de afbeeldingen van Stalin waar iets mis mee zou zijn. Kijkt u even naar de plooien op de mouw en draai uw hoofd iets naar recht… Juist ja, die plooien, je zou zweren dat ze samen een karikatuur van Mussolini vormen. Zo’n boekwerkje dan maar terughalen? Stalins afbeelding dan maar vernietigen? Nee natuurlijk, er kwam een expliciete instructie dat daar geen sprake van kon zijn, want dat was precies wat de vijand wilde. Zo kregen ook de pioniertjes te horen dat een speciale commissie de verdachte speldjes en sjaal-klemmetjes had onderzocht en niets verkeerds had aangetroffen. “Dat zijn allemaal bedenksels van de vijand, die niet wil dat jullie je pioniersjaaltje dragen!”

De scherpste randjes van de beeldparanoia waren er na 1937 wel af, maar nog lang bleven redacties alert. Aleksej Adzjoebej, schoonzoon van Nikita Chroesjtsjov en enkele jaren hoofdredacteur van de Komsomolskaja Pravda, schrijft in zijn memoires dat zijn krant speciaal iemand in dienst had die met een vergrootglas alle afbeeldingen controleerde. Pas in de jaren vijftig werd die functie afgeschaft.     

—————-

Dit is het tweede en laatste deel over ‘gevaarlijke tekens’ in de jaren dertig in de USSR. Hier het eerste deel.