—————
In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.
—————-
Kornej Tsjoekovski
——————-
Het is lang geleden dat ik de dagboeken van Kornej Tsjoekovski las. Daaruit bleef de jaren daarna het beeld hangen van een schrijver die, niet door eigen toedoen, hopeloos veel tijd en energie verspeelde aan zaken die hem weghielden van pen en schrijfmachine. Of beter gezegd: die maakten dat hij pen en schrijfmachine te vaak moest inzetten voor allerlei aangelegenheden die hem weghielden van wat voor hem centraal stond in zijn leven: schrijver zijn. Dat beeld behoefde geen bijstelling na lezing van De dagen branden als papier. De eeuw van de familie Tsjoekovski, van de Leidse slaviste Petra Couvée.
Twee leden van de familie Tsjoekovski verworven in de 20ste eeuw naam en faam: Lidija (1907-1996) en vooral haar vader Kornej (1882-1969). De eerste als steun en toeverlaat van dichteres Anna Achmatova en schrijfster van een klein oeuvre, de tweede vooral als kinderboekenschrijver. In die hoedanigheid geniet Kornej Tsjoekovski in Rusland een onaantastbare status – weinig kinderen van na 1960 zijn niet groot geworden met zijn sprookjes en vertellingen op rijm.
Van de beide Tsjoekovski’s is werk in het Nederlands vertaald, maar tot bekendheid bij een breed publiek heeft dat niet geleid. Om dan een boek uit te brengen over de lotgevallen van zo’n weinig bekende familie is een gok - maar die heeft goed uitgepakt. De lezer reist met (vooral) Kornej mee door de twintigste eeuw. Aan de hand van diens lotgevallen, zijn tegenslagen en successen, zijn geworstel met de censuur en met moeilijke keuzes (meebuigen met het regime of niet?), worden telkens luikjes opengezet die een blik gunnen op het politieke en culturele klimaat in de USSR. Het is de mengeling van dat bredere panorama met het leven van de schrijversfamilie op ‘huiselijk’ niveau die De dagen branden als papier de moeite waard maakt.
Het grootste deel van zijn leven was Tsjoekovski’s status bepaald níet onaantastbaar. Zo vormde zijn afkomst, een onwettig kind uit een arm milieu, een flink obstakel bij het volgen van onderwijs – een belangrijke reden waarom hij het Sovjetbewind en ook Stalin met sympathie verwelkomde; in de grondwet van de USSR werd ieders recht op scholing vastgelegd. Tsjoekovski weet zich op te werken tot een gewaardeerd journalist en literair criticus. Hij is een begaafd spreker en met lezingen weet hij zijn inkomen voor hem en zijn gezin enigszins op peil te houden. Zijn kinderboeken (Krokodil is zijn eerste grote succes) bezorgen hem een breed lezerspubliek, maar bezorgen hem ook flinke problemen.
Onder aanvoering van Lenins weduwe Kroepskaja vegen pedagogen (“opvallend veel vrouwen”) de vloer aan met Tsjoekovski’s werk. Ideologisch klopt er niks van, de jonge lezertjes worden er niet door opgevoed tot burgers die het collectief als hoogste goed beschouwen. Herdrukken worden stopgezet, nieuwe boeken worden tegengehouden. Tsjoekovski voelt zich zo onder druk gezet, dat hij door de knieën gaat. Eind 1929 neemt hij in de Literatoernaja Gazeta afstand van zijn sprookjes. Daar doet hij zichzelf geweld mee aan en de rest van zijn leven draagt hij deze episode als een loden last met zich mee. Hij is ervan overtuigd dat de vroege dood van zijn dochtertje Moera, zijn muze die hij ‘verraden’ heeft, de prijs is die hij hiervoor heeft moeten betalen.
Met jeugdherinneringen, wetenschappelijke publicaties over de dichter Nikolaj Nekrasov en de novelle Zonnepaviljoen (over het sanatorium waar tbc-patiënte Moera verbleef) keert het tij. Tsjoekovski treedt alsnog toe tot de artistieke elite en wordt een man in bonis, met een auto, een datsja en tenslotte, in 1939, ook een eigen woning aan de centrale Gorkistraat in Moskou. Tussendoor krijgt de lezer uitleg over zaken als de collectivisatie, de terreur onder Stalin en de latere dooi. Wie al enigszins ingevoerd is in Ruslands 20ste kan die alinea’s overslaan. Zelf beleefde ik vooral plezier aan uitgebreid rondgestrooide faits divers. Nooit geweten (of allang weer vergeten) dat Tsjoekovski even aan boord was van de muitende kruiser Potjomkin in de haven van Odesa. Dat de mij onbekende (nooit geweten, niet vergeten) dichter Sergej Gorodetski ooit een gedicht schreef waarin een verband wordt gelegd tussen Dostojevski en het eerste vijfjarenplan van Stalin. Ook leuk: de kronkelroute die het door Ilja Repin geschilderde, enige tijd uit het zicht verdwenen portret van Tsjoekovski aflegde, om via onder meer Rome, New York en Jeruzalem te eindigen in het Konstantinpaleis (dat tegenwoordig dienstdoet als zomerresidentie van Vladimir Poetin) – en op de omslag van het boek.
Al treedt Tsjoekovski toe tot de elite, het tapijt onder zijn voeten blijft bewegen. Dreigend is de terreur, met arrestaties in zijn directe omgeving. En in 1944 moet hij opnieuw door het stof, na niets ontziende kritiek in de Pravda op zijn sprookje Wij vernietigen Barlamee (“Het vulgaire en schadelijke brouwsel van K. Tsjoekovski.”) – al lijkt zijn spijtbetuiging dit keer oprechter dan vijftien jaar eerder en is hij nu ook zelf niet tevreden over zijn schrijfsel. De perikelen rond Barlamee leveren in elk geval wel een duidelijk spoor op van Tsjoekovski’s opvattingen in die tijd over het politieke bestel in zijn land, niet uit eerste hand, maar, typerend genoeg, uit een rapport van de geheime dienst. Tegen een collega had hij zijn hart gelucht over het verbod van zijn sprookje: “Ik leef in een land […] met een dictatuur, en daarom moet ik voorbereid zijn op alles wat die dictatuur met zich meebrengt.” En: “Met de val van de nazidictatuur zal de democratische wereld oog in oog komen te staan met de Sovjet-dictatuur. We wachten het af!” Later, wanneer de dooi onder Chroesjtsjov in gang is gezet, noemt hij Stalin en diens helpers in zijn dagboek “geteisem” dat uit was op de vernietiging van de intelligentsia.
Tsjoekovski wordt in die latere jaren overladen met prijzen. Hij heeft vier man personeel en mag afreizen naar Oxford om er een eredoctoraat in ontvangst te nemen. In maart 1967 schrijft hij in zijn dagboek dat zijn boeken zijn verschenen in 64 talen met een totale oplage van 82 miljoen. Zijn laatste grote klus, een kinderbijbel, eindigt toch weer in mineur. Uitstel leidt uiteindelijk tot afstel: in 1968 wordt vrijwel de totale oplage vernietigd. Het jaar daarop overlijdt de 87-jarige Tsjoekovski. Kleindochter Jelena vindt in zijn archief een exemplaar van de bijbel. Die verschijnt eind jaren tachtig alsnog.
—————-
Petre Couvée schreef eerder (met Peter Finn) De zaak Zjivago. Werk van Tsjoekovski is in het Nederlands verschenen in het alom geprezen Bij mij op de maan. Russische Kindergedichten, vertaald door Robbert-Jan Henkes. Dochter Lidija Tsjoekovskaja schreef een van de beste literaire werken over de Stalinterreur, de novelle Sofja Petrovna. Daarover schreef ik eerder al eens een stukje.
————-