literatuur

Sporen in Helsinki van de Krimoorlog, Voronezj en Cornélie de Wassenaer

———————-

Oespenski-kathedraal, Helsinki (foto: Egbert Hartman)

—————————

(Reisverslag, deel 3. Hier deel 1 en deel 2

In Helsinki, na Stockholm en Turku de derde stop op mijn bescheiden stedentrip, werd me al snel duidelijk dat ik wat Russische boeken betrof, niet hoefde te rekenen op de reguliere winkels. Zelfs niet op de ontzagwekkende – qua vierkante meters – boekwinkel Rosebud, volgens de website My Helsinki “a quality bookshop where you’ll find thousands of great books”. Dat klopte wel, van die thousands of books, maar cyrillische letters kwam ik bij Rosebud niet tegen. Wat ik wel aantrof was Rien Poortvliet.

Hertjes van Rien Poortvliet

En dat terwijl er in de stad verder genoeg was dat wel herinnerde aan dat enorme buurland waar Finland zelf toch vrij langdurig deel van had uitgemaakt: veel gebouwen die zo uit Sint-Petersburg leken te komen, met als top of the bill, on, jawel, top of the hill de Oespenski-kathedraal. Voor de bouw van die kathedraal werden 70.000 bakstenen gebruikt van de vesting van Bomarsund, die kapot werd geschoten tijdens de Krimoorlog, waarover straks meer.

Bij Antikvariaati Hagelstam, op de hoek van de Fredrikinkatu en de Uudenmaankatu, dat er aan de buitenkant al veelbelovend had uitgezien, boekte ik wel een succesje: twee aardige boeken, in het Engels weliswaar, maar toch de aanschaf waard. Het eerste, verwarrend genoeg uit het Frans vertaald, was geschreven door een Nederlandse: A visit to St Petersburg, van Cornélie de Wassenaer. Cornélie (voluit: Marie Cornélie gravin van Wassenaer, vrouwe van Wassenaar, Lage, Twickel, Weldam en Olidam, Obdam, Spierdijk, Hensbroek, Wogmeer, Zuidwijk en Kernheim) reisde in november 1824 met Anna Pavlovna (echtgenote van Willem II) mee naar de Russische hoofdstad, waar het gezelschap zeven maanden zou verblijven. Het reisverslag heb ik nog niet gelezen, wie er al wat meer van wil weten, vindt hier wat fragmenten in het Nederlands, ingeleid door onder meer deze uitnodigende zin: “De freule Van Wassenaer Obdam was de enige die zich niet verheugde op de reis.”

Antikvariaati Hagelstam

En toen stond ik opeens met The prisoners of Voronesh in m’n handen, van een zekere David Inglesant. Nu zat ik zelf ook ooit zeven maanden vast in Voronezj, dus u begrijpt: dit boek móest ik wel aanschaffen. (Neemt u dat ‘vastzitten’ niet te letterlijk. Ik kon me er vrijelijk bewegen, we hadden ook vaak en vrolijk bezoek op onze studentenflat, maar de stad verlaten – we hebben het over 1981 – dat mocht niet.) David Inglesant maakte deel uit van The Royal Welch Fusiliers en werd krijgsgevangen gemaakt tijdens - daar is ie weer - de Krimoorlog. Zijn boek viel een beetje tegen. Ik had gehoopt op uitgebreide beschrijvingen van Voronezj, van bijvoorbeeld de levendige Grote Adelstraat (later omgedoopt tot Revolutieboulevard) of anders wel de Oud-Moskoustraat (later omgedoopt in Friedrich Engelsstraat – op nummer 10A zat de studentenflat). Inglesant schrijft in plaats daarvan vooral over de vele ongemakken tijdens de lange voettocht van de Krim naar Voronezj, met een hoofdrol voor luizen en vlooien. De stad, en dat wist ik niet, was een verzamelplaats voor geallieerde gevangenen, dat werden er zo’n tweehonderd in totaal. Even dacht ik nog: hé leuk, toen hij op de proppen kwam met a Dutch tailor, maar eerder in het boek had hij melding gemaakt van ‘Hollandse’ kolonisten in het zuiden, en dat waren gegarandeerd Duitsers. Dus misschien zat hij er met dat Dutch van die tailor ook naast.

Aardig is wel zijn beschrijving van een bijna uitbundige paasviering. Hij bezoekt een kerkdienst en is getuige van een kleurrijke processie. Helaas noemt hij de naam niet van de kerk. Zou het die ene zijn waar ook ik indertijd een paasviering meemaakte? Die was allesbehalve uitbundig. Er stonden vrachtwagens rond het kerkgebouw die slechts een smalle doorgang voor de kerkgangers openlieten. Ik kon als buitenlander ongehinderd doorlopen. Hoe de lokale bevolking werd bejegend (werden ze aangesproken, moesten ze hun paspoort laten zien, werden er namen genoteerd?), herinner ik me vreemd genoeg niet meer. Uitnodigend was het in elk geval allerminst.

Voronezj, 1981. (Niet de kerk van mijn paasdienst.)

Intrigerend is nog de begrafenis die Inglesant beschrijft van een Britse soldaat, op de begraafplaats bij een kerk. Welke kerk precies wordt ook hier niet duidelijk. De arme ziel wordt opgevoerd onder de naam Donohoe, hij had gediend bij de 4th Royal Irish Dragoon Guards. Niet echt genoeg gegevens om eens op zoek te gaan naar zijn graf. Wie toch een poging wil wagen en dan misschien eerst nog wat extra informatie wil inwinnen bij Britse militaire archieven: volgens een noot in het boek van Inglesant heette de soldaat niet Donohoe, maar Donoghue. Waar ik nog aan toevoeg dat de 4th Royal Irish Dragoon Guards in 1922 opging in de 7th Dragoon Guards (Princess Royal) om samen de 4th/7th Dragoon Guards te vormen. Wat er van de administratie over is van de 4th Royal Irish Dragoon Guards weet ik natuurlijk niet. Dat de diverse begraafplaatsen van Voronezj zich niet meer in de originele staat zullen bevinden, lijkt me in elk geval wel zeker, want de Tweede Wereldoorlog heeft er vrij stevig huisgehouden.

——————

Wordt vervolgd, want: op naar Estland! Waar ik ook soldaten aantrof, kleiner van formaat en mij welbekend, en daarnaast ook nog Sovjet-ballen en Jan Brokken.

Hier deel 4.

In Scandinavische sferen op zoek naar Russische boeken – met onverwacht succes

——————-

Transsib. De trein vertrekt!

——————

(Reisverslag, deel 2. Hier deel 1.)

In Stockholm eindigde mijn eerste winkelbezoek met een vraag in het Russisch van de mevrouw bij wie ik afrekende, een vraag die me in die taal zes jaar geleden voor het laatst gesteld was: “Пакет вам нужен?” Wilt u een tasje? Een lichte ontroering overviel me. Waar had ik dat zinnetje de vorige keer gehoord? Het zal ergens in Sint-Petersburg zijn geweest, toen corona en oorlog nog geen streep hadden gehaald door reizen naar Rusland, in een supermarkt of, minstens zo waarschijnlijk, een boekwinkel. En nu hoorde ik dat zinnetje plots weer, in een boekwinkel in de Zweedse hoofdstad.  

Die winkel met Russische boeken, Interbok aan de Hantverkargatan 32, stond op mijn lijstje en bevond zich toevalligerwijs op twee straten van mijn hotel. De oogst daar overtrof mijn verwachtingen; ik had mijn hoop qua boeken in het Russisch veel meer gevestigd op Helsinki, Turku en Tallinn, de verdere haltes op mijn reis. De banden van Finland en Estland met het Russische rijk waren door de jaren heen immers veel hechter (of lees: knellender) geweest. Vooral antiquarisch moest daar nog het een en ander te vinden zijn.     

Katishonok, Kibirov…

Interbok bleek een klein Walhalla. Mijn favoriete Russische schrijvers van de afgelopen twee  decennia stonden bij elkaar op dezelfde plank en het was alsof ze die boeken daar speciaal zo hadden neergezet om dat ík er de afgelopen jaren een stukje op dit blog aan had gewijd. Elena Katishonok, Aleksej Ivanov, Viktor Remizov, Timoer Kibirov… Van die laatste kocht ik Лада, или Радость (Lada, of Vreugde), wat ik ooit met bijzonder veel plezier had gelezen, maar waarvan ik al een tijd geleden tot mijn niet geringe ergernis had vastgesteld dat ik het kwijt was. Nu zou het zijn plekje weer terugkrijgen in mijn boekenkast. (Van Лада, или Радость zweeft overigens ergens in Sint-Petersburg nog een door Kibirov speciaal voor mij gesigneerd exemplaar rond, maar ik weet niet waar. Mogelijk op het Nederlands Instituut aldaar.)      

Bijna meteen viel mijn oog ook op een boek waar ik niet eerder van had gehoord, maar waarvan ik direct begreep uit welke hoek het kwam; het leek heel erg op dat prachtige История старой квартиры (Geschiedenis van een oude flat) van Aleksandra Litvina en Anja Desnitskaja. Ook daar had ik ooit een stukje over geschreven. Weinig boeken in mijn bezit maken mijn vrienden- en kennissenkring zo jaloers; iedereen wil het hebben die veel voetstappen heeft liggen in Rusland en die weet hoe het ruikt in een kommoenalka. Bij Interbok in Stockholm trof ik nu een volgend boek van Litvina en Desnitskaja aan: Транссиб. Поезд отправляется! (Transsib. De trein vertrekt! - Transsib staat voor Transsiberië Express.) Ook weer een prachtig kinderboek voor volwassenen. Wie in Rusland verre treinreizen heeft gemaakt, wil ook dát boek hebben – en mooi dat ik het nu heb, gevonden in Zweden, op twee straten van mijn hotel.

En kijk, Interbok had in twee verscholen hoekjes ook nog planken met behoorlijk wat tweedehands boeken uit de USSR. Zou het, dat ik hier, in Zweden, nog een mooie geïllustreerde Sovjetuitgave van Tsjechov (mijn eeuwige queeste) zou vinden? Nee, maar wat ik wel boven water haalde, waren twee delen Verhalen van Maksim Gorki. Kort voor mijn vertrek uit Nederland had ik mijn oude docente uit Rusland – op haar literaire adviezen vaar ik blind – gevraagd wat ik van hem nou het beste kon lezen. Daarin was ze vrij helder: “Zijn verhalen. Laat de rest maar zitten.” Waarom nu opeens Gorki? Omdat ik thuis het laatste boek van Pavel Basinski heb liggen, over Gorki. Van Basinski ben ik een groot fan sinds zijn mooie boeken over Lev Tolstoj. Voordat ik aan zijn boek over Gorki begin, wil ik zelf ook wat meer van het onderwerp afweten. Vandaar dus die vraag aan mijn docente en de aanschaf van de Verhalen.

Op weg naar de kassa zag ik nog wat liggen, het slechtste boek dat ik in tijden heb gelezen: Футбол. Война. Холокост (Voetbal. Oorlog. Holocaust.). En ik zei tegen de vrouw van de kassa: “Dit is het slechtste boek dat ik in tijden heb gelezen.” Licht ontzet kwam ze aangelopen. Ik wees haar op de foto in het boek, waarop we volgens het onderschrift te maken hebben met een elftalfoto uit 1929 van Internazionale uit Milaan. In werkelijkheid zien we op de foto een elftal van DFC uit Dordrecht uit 1939. “Nee, dat kan echt niet”, zei de verkoopster.

Ik rekende af en verliet de winkel aan de Hantverkargatan 32, met de boeken uiteraard in een tasje en met het gevoel dat ik weer heel even terug was geweest in Rusland.         

Wordt vervolgd, want Helsinki en Tallinn komen ook nog aan de beurt.

Hier deel 3.

——————-

In Turku op zoek naar Tsjechov, stuitte ik op Stalin en het Leven der blinden

————————

Antiquariaat Juvekim Oy, aan de Läntinen Pitkäkatu 26 in Turku

De vrouw van het wat smoezelige antiquariaat Juvekim Oy in het Finse Turku antwoordde vriendelijk op mijn vraag of ze misschien ook geïllustreerde Sovjet-uitgaven van Tsjechov had: “I don’t know, we have a lot of stuff.” Dat vond ik wel meevallen (ik heb in mijn leven talloze antiquariaten van binnen gezien die stukken groter waren) - de uitstalling van alle boeken, posters, kranten, tijdschriften, gidsen, foldertjes, speldjes, poppetjes, vlaggetjes en ansichtkaarten was alleen wat rottig georganiseerd. Dat ze niet meteen wist of ze geïllustreerde Sovjet-uitgaven van Tsjechov in huis had - daar kon ik inkomen

Ze schoof een grote plastic zak opzij en wees me op drie planken met boeken in het Russisch. Er zat niets van mijn gading bij, al trof ik wel weer zo’n boek aan waar ze volgens mij in de Sovjetunie het patent op hadden, zo’n werkje met instructies voor - vermoed ik - niet al te wijdverbreide activiteiten, in dit geval “Gerichte opvoeding van bijenfamilies”, geschreven door T.V. Vinogradova en M.P. Vinogradov (die zullen wel met elkaar getrouwd zijn geweest), uitgegeven in 1953 door Selchozgiz, een verzameling lettergrepen die staat voor Landbouwstaatsuitgeverij. Het deed me meteen denken aan dat prachtige boek dat ik ooit in Sint-Petersburg op de kop tikte, waarin gedetailleerd wordt uitgelegd wat je moet doen als je een olifant wilt opzetten. (En ik voeg daar graag nog aan toe het grammofoonplaatje met uitleg hoe je met jank-achtig gehuil wolven kan lokken, om die vervolgens overhoop te schieten.)

Naast het bijenboek stond een mapje uit de jaren zestig, vergeeld, verstoft en ingescheurd, met een aantal afleveringen van het maandblad “Het leven der blinden”. Op de foto is in de linkerbovenhoek nog net wat braille te zien. Omdat ik lang geleden besloten heb om geen onnodige spullen meer in huis te halen (geïllustreerde Sovjet-uitgaven van Tsjechov zijn wél nodig - die verzamel ik), zette ik het bijenboek en de braillemap weer netjes terug in de kast Terwijl ik het stof van mijn vingertoppen veegde, vroeg ik de vrouw van de winkel of ze dan misschien wel ergens Sovjetposters had liggen. “I don’t know, I will call my husband. He is in the east of the country.” Dat vond ik een aardig antwoord, want je voelde meteen dat Finland een stuk groter is dan Nederland. Je zegt bij ons toch niet dat iemand die zich een dagje achter, pak ‘m beet, Arnhem bevindt, “in het oosten van het land zit”?

Ik verliet het antiquariaat met lege handen, maar dat gaf niks. Ik wist van tevoren dat de kans op succes gering was. En had ik bovendien niet een uurtje eerder in een ander antiquariaat wel degelijk een Sovjet-uitgave van Tsjechov met illustraties van een plank gevist? Bepaald geen topstuk (die heb ik volgens mij allemaal al), maar toch aardig. In hetzelfde antiquariaat trof ik een plank lager in een nummer van het tijdschrift Novi Mir uit 1949 ook Stalin nog aan. Let vooral even op de inhoudsopgave, voor zover zichtbaar. Daar zien we onder meer staan: Een groet aan Stalin, De Grote Vriend en De Dierbaarste Mens, de eerste twee artikelen vertaald uit respectievelijk het Koreaans en het Tsjechisch. Nee, 1949 was geen goed jaar.

——————

Wordt vervolgd. Want deze reis, die me in korte tijd en in een veel te haastig tempo, naast Turku bracht naar Stockholm, Helsinki en Tallinn, leverde meer antiquarische verrassingen op, waaronder een paar fijne versieringen voor in de kerstboom..

Hier deel 2.

—————-

Rusland in de 20ste eeuw – 11: Een reis in de tijd aan de hand van kinderboekenschrijver Tsjoekovski

—————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

—————-

Kornej Tsjoekovski

——————-

Het is lang geleden dat ik de dagboeken van Kornej Tsjoekovski las. Daaruit bleef de jaren daarna het beeld hangen van een schrijver die, niet door eigen toedoen, hopeloos veel tijd en energie verspeelde aan zaken die hem weghielden van pen en schrijfmachine. Of beter gezegd: die maakten dat hij pen en schrijfmachine te vaak moest inzetten voor allerlei aangelegenheden die hem weghielden van wat voor hem centraal stond in zijn leven: schrijver zijn. Dat beeld behoefde geen bijstelling na lezing van De dagen branden als papier. De eeuw van de familie Tsjoekovski, van de Leidse slaviste Petra Couvée.

Twee leden van de familie Tsjoekovski verworven in de 20ste eeuw naam en faam: Lidija (1907-1996) en vooral haar vader Kornej (1882-1969). De eerste als steun en toeverlaat van dichteres Anna Achmatova en schrijfster van een klein oeuvre, de tweede vooral als kinderboekenschrijver. In die hoedanigheid geniet Kornej Tsjoekovski in Rusland een onaantastbare status – weinig kinderen van na 1960 zijn niet groot geworden met zijn sprookjes en vertellingen op rijm.    

Van de beide Tsjoekovski’s is werk in het Nederlands vertaald, maar tot bekendheid bij een breed publiek heeft dat niet geleid. Om dan een boek uit te brengen over de lotgevallen van zo’n weinig bekende familie is een gok - maar die heeft goed uitgepakt. De lezer reist met (vooral) Kornej mee door de twintigste eeuw. Aan de hand van diens lotgevallen, zijn tegenslagen en successen, zijn geworstel met de censuur en met moeilijke keuzes (meebuigen met het regime of niet?), worden telkens luikjes opengezet die een blik gunnen op het politieke en culturele klimaat in de USSR. Het is de mengeling van dat bredere panorama met het leven van de schrijversfamilie op ‘huiselijk’ niveau die De dagen branden als papier de moeite waard maakt.  

Het grootste deel van zijn leven was Tsjoekovski’s status bepaald níet onaantastbaar. Zo vormde zijn afkomst, een onwettig kind uit een arm milieu, een flink obstakel bij het volgen van onderwijs – een belangrijke reden waarom hij het Sovjetbewind en ook Stalin met sympathie verwelkomde; in de grondwet van de USSR werd ieders recht op scholing vastgelegd. Tsjoekovski weet zich op te werken tot een gewaardeerd journalist en literair criticus. Hij is een begaafd spreker en met lezingen weet hij zijn inkomen voor hem en zijn gezin enigszins op peil te houden. Zijn kinderboeken (Krokodil is zijn eerste grote succes) bezorgen hem een breed lezerspubliek, maar bezorgen hem ook flinke problemen.

Onder aanvoering van Lenins weduwe Kroepskaja vegen pedagogen (“opvallend veel vrouwen”) de vloer aan met Tsjoekovski’s werk. Ideologisch klopt er niks van, de jonge lezertjes worden er niet door opgevoed tot burgers die het collectief als hoogste goed beschouwen. Herdrukken worden stopgezet, nieuwe boeken worden tegengehouden. Tsjoekovski voelt zich zo onder druk gezet, dat hij door de knieën gaat. Eind 1929 neemt hij in de Literatoernaja Gazeta afstand van zijn sprookjes. Daar doet hij zichzelf geweld mee aan en de rest van zijn leven draagt hij deze episode als een loden last met zich mee. Hij is ervan overtuigd dat de vroege dood van zijn dochtertje Moera, zijn muze die hij ‘verraden’ heeft, de prijs is die hij hiervoor heeft moeten betalen.

Met jeugdherinneringen, wetenschappelijke publicaties over de dichter Nikolaj Nekrasov en de novelle Zonnepaviljoen (over het sanatorium waar tbc-patiënte Moera verbleef) keert het tij. Tsjoekovski treedt alsnog toe tot de artistieke elite en wordt een man in bonis, met een auto, een datsja en tenslotte, in 1939, ook een eigen woning aan de centrale Gorkistraat in Moskou. Tussendoor krijgt de lezer uitleg over zaken als de collectivisatie, de terreur onder Stalin en de latere dooi. Wie al enigszins ingevoerd is in Ruslands 20ste kan die alinea’s overslaan. Zelf beleefde ik vooral plezier aan uitgebreid rondgestrooide faits divers. Nooit geweten (of allang weer vergeten) dat Tsjoekovski even aan boord was van de muitende kruiser Potjomkin in de haven van Odesa. Dat de mij onbekende (nooit geweten, niet vergeten) dichter Sergej Gorodetski ooit een gedicht schreef waarin een verband wordt gelegd tussen Dostojevski en het eerste vijfjarenplan van Stalin. Ook leuk: de kronkelroute die het door Ilja Repin geschilderde, enige tijd uit het zicht verdwenen portret van Tsjoekovski aflegde, om via onder meer Rome, New York en Jeruzalem te eindigen in het Konstantinpaleis (dat tegenwoordig dienstdoet als zomerresidentie van Vladimir Poetin) – en op de omslag van het boek.   

Al treedt Tsjoekovski toe tot de elite, het tapijt onder zijn voeten blijft bewegen. Dreigend is de terreur, met arrestaties in zijn directe omgeving. En in 1944 moet hij opnieuw door het stof, na niets ontziende kritiek in de Pravda op zijn sprookje Wij vernietigen Barlamee (“Het vulgaire en schadelijke brouwsel van K. Tsjoekovski.”) – al lijkt zijn spijtbetuiging dit keer oprechter dan vijftien jaar eerder en is hij nu ook zelf niet tevreden over zijn schrijfsel. De perikelen rond Barlamee leveren in elk geval wel een duidelijk spoor op van Tsjoekovski’s opvattingen in die tijd over het politieke bestel in zijn land, niet uit eerste hand, maar, typerend genoeg, uit een rapport van de geheime dienst. Tegen een collega had hij zijn hart gelucht over het verbod van zijn sprookje: “Ik leef in een land […] met een dictatuur, en daarom moet ik voorbereid zijn op alles wat die dictatuur met zich meebrengt.” En: “Met de val van de nazidictatuur zal de democratische wereld oog in oog komen te staan met de Sovjet-dictatuur. We wachten het af!” Later, wanneer de dooi onder Chroesjtsjov in gang is gezet, noemt hij Stalin en diens helpers in zijn dagboek “geteisem” dat uit was op de vernietiging van de intelligentsia.

Tsjoekovski wordt in die latere jaren overladen met prijzen. Hij heeft vier man personeel en mag afreizen naar Oxford om er een eredoctoraat in ontvangst te nemen. In maart 1967 schrijft hij in zijn dagboek dat zijn boeken zijn verschenen in 64 talen met een totale oplage van 82 miljoen. Zijn laatste grote klus, een kinderbijbel, eindigt toch weer in mineur. Uitstel leidt uiteindelijk tot afstel: in 1968 wordt vrijwel de totale oplage vernietigd. Het jaar daarop overlijdt de 87-jarige Tsjoekovski. Kleindochter Jelena vindt in zijn archief een exemplaar van de bijbel. Die verschijnt eind jaren tachtig alsnog.

—————-

Petre Couvée schreef eerder (met Peter Finn) De zaak Zjivago. Werk van Tsjoekovski is in het Nederlands verschenen in het alom geprezen Bij mij op de maan. Russische Kindergedichten, vertaald door  Robbert-Jan Henkes. Dochter Lidija Tsjoekovskaja schreef een van de beste literaire werken over de Stalinterreur, de novelle Sofja Petrovna. Daarover schreef ik eerder al eens een stukje.        

————-

Rusland in de 20ste eeuw – 8: De cultuurpolitiek van Andrej Zjdanov. En: het slechtste boek over de USSR in jaren.

———————-

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

———————-

Andrej Zjdanov

—————-

Wie de blik richt op de naoorlogse cultuurpolitiek in de Sovjetunie, stuit onvermijdelijk op de naam van partijfunctionaris Andrej Zjdanov. In slechts een paar jaar tijd (hij overleed in 1948, zijn politieke carrière was toen al voorbij) vestigde hij zijn naam met keiharde aanvallen op onder anderen de schrijver Michaïl Zosjtsjenkjo en de dichteres Anna Achmatova. Beiden bleven op vrije voeten, maar werden verwijderd uit het literaire landschap. Татьяна Шишкова (Tatjana Sjisjkova) beschrijft in haar boek Внеждановщина / Vnjezjdanovsjtsjina (ik waag me niet aan een vertaling) de politieke en ideologische bedding waarin Zjdanovs beleid zich afspeelde.

In vergelijking met de vooroorlogse jaren had zich een belangrijke verandering voorgedaan. Niet langer moesten literatuur, toneel, film en opera het leven in de Sovjetunie presenteren als een veelbelovend experiment, maar als een geslaagd project. Het accent diende niet langer te liggen op wat er nog gedaan moest worden, maar op wat was bereikt: de USSR had een plek veroverd tussen de grootmachten en was een voorbeeld geworden voor alle ‘progressieve krachten’ in de wereld. De brede blik van Sjisjkova (de lotgevallen van Zosjtsjenkjo en Achmatova vormen er slechts een bescheiden onderdeel van) maken haar boek boeiend. Wat ik niet wist: Zosjtsjenko, van wie in 1940 werk in het Duits werd gepubliceerd, was populair onder de hoogste nazi’s, die genoten van zijn satirische verhalen over het leven in de USSR. Op 16 maart 1940 noteerde Joseph Goebbels in zijn dagboek dat de satire van de Russische schrijver “een verschrikkelijk beeld schetst van de bolsjewistische onbeschaafdheid, sociale armoede en organisatorisch onvermogen”.          

Van een heel andere orde, en niet alleen qua onderwerp, is ФутболВойнаХолокост: документы, свидетельства, фотографии (Voetbal. Oorlog. Holocaust: documenten, getuigenissen, foto’s), onder redactie van Алла Гербер en Илья Альтман (Alla Gerber, Ilja Altman). Dit zal zo ongeveer het slechtste boek zijn dat ik de afgelopen (vele) jaren over de Sovjetunie heb gelezen.

Eindelijk hoopte ik eens duidelijkheid te krijgen over de wedstrijden die in de Tweede Wereldoorlog in het door de Duitsers bezette deel van de USSR werden gespeeld tegen gevangenen of tegen ‘gewone’ burgerteams. Die wedstrijden (die in Kyiv in augustus 1942 is wel de bekendste) zijn door zoveel mythes omgeven, dat je door alle heroïek het bos niet meer ziet. Wat  heeft zich daadwerkelijk afgespeeld en wat is aangedikt? Je komt er ook in dit boekje (144 pagina’s) niet achter. De auteurs pretenderen van alles, maar steeds weer stuit je op formuleringen van het soort: “het zou kunnen dat”, “anderen beweren dit”, onduidelijk is of…”   

Aardig was dan weer wel dat ik dankzij dit boekje de naam leerde kennen van Árpád Weisz. Hij was, zo las ik, enige tijd trainer van DFC uit Dordrecht, nadat hij eerder in dienst was geweest van Internazionale en FC Bologna. De Hongaars-Joodse Weisz overleefde de oorlog niet. Hij wordt in Dordrecht geëerd met een straatnaam (het Árpád Weiszpad) en een stolperstein. Het was bij de pagina’s over Weisz wel ook het moment dat ik het boek helemaal niet meer serieus kon nemen. Volgens het onderschrift bij bijgaande foto zien we Weisz, staand eerste van rechts, hier “… met zijn ‘Inter-Ambroziana. 1929”. (Ambrosiana-Inter is een oude naam van Internazionale). Ik bekeek de foto en dacht: dat lijken me geen Italianan. Binnen een minuut had ik de juiste omschrijving boven water: het is een elftalfoto van DFC uit 1939. 

——————-

————————————

Rusland in de 20ste eeuw – 5: Dickens, Tsjechov, de Goelag en een ideologisch correct gemonteerde Gary Cooper

—————————

Onthulling van Tsjechovs borstbeeld in Taganrog, 1935

———————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

——————-

Het staat al een jaar of veertig op mijn lijstje, maar het zal er wel niet meer van komen: een bezoek aan het geboortehuis van Anton Tsjechov in Taganrog. Dat spijt me des te meer na lezing van Моё пристрастие к Диккенсу. Cемейная хроника. ХХ век (Mijn passie voor Dickens. Een familiekroniek. XX eeuw) van Nelli Morozova. In dit boek beschrijft Morozova (1924-2015) de geschiedenis van het gezin waarin zij opgroeide. Haar moeder Vera Morozova was beeldhouwster en de buste van Tsjechov op het binnenplaatsje bij zijn geboortehuis is van haar hand.

Er is een foto van de onthulling van de buste, in 1935. Voor het beeld, met hoed, op de rug gezien, staat Olga Knipper, Tsjechovs weduwe. Rechts, met hoed, en profil, staat Vera Morozova, de maakster. Het meisje naast haar is haar dochter Nelli, schrijfster van het bovengenoemde boek. Helemaal nu ik de achtergrond van de maakster ken, had ik graag nog een keertje op hun plaats gestaan.

Verwijst de titel van een boek naar een familiegeschiedenis in de Sovjetunie, dan denk je meteen: die familie zal de 20ste eeuw wel niet zonder schade zijn doorgekomen. En inderdaad, dat gold ook voor de Morozovs. Beeldhouwster Vera Morozova kwam de bloedige jaren dertig fysiek weliswaar ongeschonden door, maar dat gold niet voor haar man, Aleksandr Morrison. Hij speelde een vooraanstaande rol in het culturele leven van Taganrog (het behoud van het geboortehuis van Tsjechov was voor een belangrijk deel aan hem te danken), was een gewaardeerd journalist, maar werd gearresteerd en geëxecuteerd, omdat hij, zo luidde de aanklacht, plannen had om Stalin te vermoorden.

Nelli Morozova - Mijn passie voor Dickens. Het boek verscheen in 1990, 2011 en nogmaals in 2022.

Wéér een Russische familiegeschiedenis, weer die Stalinterreur, weer die Tweede Wereldoorlog, die totale ontwrichting – het verdient natuurlijk allemaal gelezen te worden, maar ik moet me er steeds meer toe zetten. De reden om het boek van dochter Nelli ter hand te nemen, was vooral de verwijzing in de titel naar Dickens, ooit ook een passie van mij. De aanwezigheid van de Engelse schrijver blijft echter beperkt. Nelli haalt troost uit zijn verhalen en hanteert hem als moreel kompas dat haar helpt bij de keus tussen goed en kwaad.

De familiegeschiedenis is – het klinkt wrang – niet opzienbarend en Nelli Morozova is geen groot schrijver. Wat het boek voor mij toch boeiend maakte (los van die Tsjechov-buste), diende zich pas op zo’n driekwart van het verhaal aan. Na de oorlog studeert Nelli aan het vermaarde Moskouse filminstituut VGIK en belandt in de wereld van de cinema. Het inkijkje in de mores aldaar deed me – helemaal geen groot filmliefhebber – de bladzijden alsnog geboeid omslaan. Van de brutale ongeneerdheid van de Russische en Sovjet-propaganda heb ik door de jaren heen genoeg meegekregen, maar hier keek ik toch nog van op: de manier waarop Westerse films na de oorlog werden ondertiteld of nagesynchroniseerd.

Na de Tweede Wereldoorlog werden bioscoopbezoekers in de USSR verwend met talloze films die als buit uit Duitsland waren meegenomen. De sterren van Hollywood straalden plots ook in Moskou en ver daar buiten. Nu moest daar wel mee worden opgepast, want ideologisch waren die filmprenten natuurlijk lang niet altijd kosjer. Dat werd dan simpel opgelost door de helden op het witte doek via de ondertiteling woorden in de mond te leggen die zij nooit hadden gesproken. De gemiddelde Rus, Kazach of Oezbeek sprak toch geen Engels, en wie die taal wel enigszins machtig was, keek wel uit om te protesteren. Nelli werkte op de afdeling die deze ‘hertaling’ voor haar rekening nam en maakte van dichtbij mee hoe zenuwslopend dit werk kon zijn. Het kon de titelredacteur zijn of haar baan kosten, indien er teksten onder in beeld verschenen die ondanks het scrupuleuze ‘vertaalwerk’ toch nog subversief werden bevonden. Als een film ideologisch niet te bewerken viel, was er nog een reddingsboei in de vorm van een inleidende tekst, die de kijker nog even vertelde over de misstanden in de kapitalistische jungles die in de film werden getoond, met de toevoeging dat de makers ernstig in gebreke waren gebleven door deze niet te ontmaskeren. (Toen ik in 1981 in de Russische provincie van ABBA The Movie mocht gaan genieten, werd mij en de overige bezoekers in de volle zaal eerst uitgelegd dat er achter de beelden van al die vrolijke jongens en meisjes natuurlijk een hoop ellende schuil ging.)

Nelli beschrijft de problemen die de Amerikaanse komedie Mr. Deeds goes to town, uit 1936, met Gary Cooper in de hoofdrol, opleverde. De film kort samengevat: een eenvoudige ziel uit de provincie erft miljoenen, verhuist naar New York en overwint daar de boze krachten van de grote stad. Hij keert terug naar zijn geboortestreek, waar hij door blije dorpsgenoten als held wordt binnengehaald. Wat?! Het goede dat overwint? In een verdorven kapitalistische samenleving? Dat zou voor het publiek in de Sovjetunie wel erg verwarrend zijn… En dus werd er geknipt en geplakt, werd een fragment met mr. Deeds achter tralies ‘verplaatst’ en eindigde de film nu met zijn arrestatie en zijn dorpsgenoten die daartegen protesteerden – nog wel steeds met hun blije gezichten. Dat laatste was natuurlijk al raar, vreemder was nog dat die beelden begeleid werden door de vrolijke klanken van Yankee Doodle! Nasynchroniseren in plaats van ondertitelen was geen optie, omdat beeld en geluid niet apart beschikbaar waren. Toch kwam van hogerhand de opdracht om de klanken van Yankee Doodle te verwijderen – waarmee ook de ‘protesterende’ dorpsgenoten ondanks hun bewegende monden geluidloos zouden zijn. Uiteindelijk, na veel stress en druk overleg met veel stemverheffingen, boog de leiding voor de technische overmacht: de film verscheen mét Yankee Doodle en de vrolijke dorpsgenoten. (De titel werd nog wel aangepast, dat werd In de macht van de dollar. Helaas, helaas, ik heb de gemutileerde Sovjet-variant van de film niet kunnen vinden.)

Het boek sluit af met een ontroerende bonus: herinneringen van Nelli Morozova aan Jevgenija Ginzboerg, schrijfster van Крутой маршрут (in het Engels verschenen als Journey into the Whirlwind), een van de indrukwekkendste getuigenissen over de Goelag. Ik wist niet dat Ginzboerg aan een vervolg had gewerkt, dat ze niet heeft kunnen voltooien: reisnotities met als werktitel Kolyma – Parijs. De notities zijn bij mijn weten nooit verschenen (ik zou het boek onmiddellijk besteld hebben!), maar Nelli Morozova vertelt onder meer over Jevgenija’s indrukken in Parijs. Hoe haar hotelkamer uitkeek op een luidruchtige bouwplaats en ze een andere kamer kreeg aangeboden. Ze weigerde, want ze kreeg geen genoeg van het uitzicht: hoe de Franse bouwvakkers hun werk deden, veilig, elegant, alsof ze dansten. En hoe de grote hond van één van hen geduldig in de schaduw wachtte op zijn baas. Jevgenija vergeleek het met haar werk als dwangarbeidster op een bouwplaats in Magadan. Waar je in de strenge vrieskou zo van de steigers kon vallen en waar de honden erop getraind waren om mensen aan stukken te scheuren.                   

————————-

Rusland in de 20ste eeuw – 4: De loopbaan van academicus Dmitri Lichatsjov weerspiegeld in brieven

——————

——————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

——————

Hij was in de jaren van Michaïl Gorbatsjov, ten tijde van de Perestrojka, de bekendste geleerde van de Sovjetunie op het gebied van de humaniora: Dmitri Lichatsjov. Zoveel mogelijk gebruikmakend van de groeiende openheid in de media, zette hij zich op hoge leeftijd nog in voor het behoud van Russisch cultuurgoed, voor herstel van kerken en de ‘repatriatie’ van cultuurschatten uit het buitenland. Als specialist op het gebied van oud-Russische literatuur stond hij in Rusland en ver daar buiten in hoog aanzien, al ging daar in eigen land wel het een en ander aan vooraf. Lichatsjov bracht vier jaar (1928-1932) door in de vroege Goelag: op de Solovetski Eilanden en in het Beltbaltlag, het kamp rond de aanleg van het Witte Zeekanaal.

De wederwaardigheden van Lichatsjov (1906-1999) op – vooral – wetenschappelijk gebied vinden hun weerslag in Будем надеяться на всё лучшее… Из эпистолярного наследия Д. С. Лихачева 1938—1999 (Laten we hopen op al het beste… Uit de epistolaire nalatenschap van D. S. Lichatsjov 1938-1999). Het is een kloek boek van ruim duizend pagina’s, dat zich er niet voor leent om woord voor woord, regel voor regel gelezen te worden – tenzij men specialist is op het gebied van oud-Russische literatuur. Voor zo iemand zijn de schriftelijke gesprekken en discussies tussen vakgenoten ten tijde van de USSR verplichte kost.  

Ik behoor niet tot die selecte groep, maar heb ‘Laten we hopen op al het beste…’ toch, regelmatig nogal wat regels overslaand, met plezier gelezen. Als niet al te diepgravende student Slavische taal- en letterkunde heb ik, lang geleden inmiddels, geroken aan de wetenschap. Dan is het leuk om  eens te zien hoe echte geleerden bezig waren met dezelfde materie waar ook ik, oppervlakkig, mee in de weer was. Los daarvan, in de brieven aan en van Lichatsjov leer je ook redelijk wat over de niet altijd even edele mores van de wetenschappelijke wereld in de USSR - waarmee het land geen uitzondering zal zijn geweest. Ruzies en intriges komen in de briefwisselingen regelmatig aan bod.

Mede ten gevolge van die intriges mocht Lichatsjov, bepaald geen dissident, jarenlang niet naar het Westen, waar hij zeer welkom was op wetenschappelijke conferenties. Zo ging in 1966 een reis naar Oxford aan hem voorbij, waar hij een referaat zou houden over Byzantijnse invloeden op de oud-Russische literatuur. Op het laatste moment werd hij uit de Sovjet-delegatie verwijderd, “zelfs zonder dat ik daarvan officieel op de hoogte werd gesteld”, schrijft hij in een klacht aan de Academie van Wetenschappen. Ook de gerespecteerde professor M. Alpatov mocht niet mee, en dat was, aldus Lichatsjov, allemaal het werk van het hoofd  van de delegatie V. Lazarev. Die had ene mevrouw A. Bank, medewerkster van de Hermitage maar zonder enige band met de Academie van Wetenschappen, wel een plaatsje in het reisgezelschap gegund. Lazarev en Blank, aldus Lichatsjov, speelden binnen de Byzantijnse studies al jaren de baas. “De laatste [Blank] maakt bij de Hermitage mijn dochter V. Lichatsjova al jarenlang het leven zuur.” Dat, aldus Lichatsjov, was de ware reden waarom hij niet naar Oxford mocht. Hij verzoekt de Academie een herhaling van dit soort “voor mij beledigende situaties” te voorkomen.

Zeven jaar later is Lichatsjov zijn onofficiële uitreisverbod zo zat (“de verboden zonder opgave van reden plaatsen mij in een moreel zware situatie”), dat hij de Academie laat weten af te zien van wat voor contact met Westerse collega’s dan ook. Pas in 1986 blijkt het ongeschreven verbod op reizen naar het Westen voor Lichatsjov opgeheven.

Fragment van een brief, met noten

Dit soort klachten zijn niet representatief voor het boek. Veel vaker komt er overleg voorbij over oude geschriften, over wetenschappelijke uitgaven die naar de drukker moeten, over correcties, over de juiste schijfwijze van oud-Russische namen, waarbij het de lezer die geen specialist is al snel duizelt. De uitgave van de correspondentie moet monnikenwerk zijn geweest. Elke brief gaat vergezeld van noten, die regelmatig meer ruimte innemen dan de brief zelf.    

          

Boeiend is de briefwisseling met historica Ella Strachova, die samen met Ligatsjov probeert het leven van de dichter Volodja Kemetski te reconstrueren. Kemetski was een medegevangene van de jonge geleerde op de Solovetski Eilanden. Via allerlei kronkelwegen, die onder andere leiden naar Parijs, weet Strachova gedichten van Kemetski boven water te krijgen. “Wordt het niet eens tijd om ons met de geschiedenis van de Solovetski-gevangenen te gaan bezighouden, voordat het te laat is, niet alleen in archieven, maar gebaseerd op getuigenissen uit eerste hand?”, verzucht ze. Het is dan al eind jaren tachtig en de Goelag is geen gevaarlijk thema meer.

Een citaat uit het volgende decennium uit een brief aan een collega, anderhalf jaar voor Ligatsjovs overlijden: “In verband met de aankomende begrafenissen [van de geëxecuteerde tsaar en zijn familie] in de Petrus-en-Pauluskathedraal heb ik het geslacht Romanov ontmoet. Interessant! Verder is onze tijd erg zwaar, maar heel boeiend.”    

Aan faits-divers in z’n dik boek natuurlijk geen gebrek. In december 1989 mag Jevgeni Pasternak, zoon van Boris Pasternak, in Oslo de Nobelprijs van zijn vader in ontvangst gaan nemen. Die Jevgeni was - en dat verwacht je niet – afgestudeerd aan de Militaire Academie van Tank- en Mechanische Strijdkrachten. En van de afdeling titulatuur: een brief aan een aartsbisschop in de Russisch-Orthodoxe kerk begin je met de woorden Ваше высокопреосвященство / Vasje vysokopreosvyasjtsjtenstvo. Met de klemtoon op de voorlaatste lettergreep.                

——————-

Dmitri Lichatsjov op weg naar, of op de terugweg van, de Solovetski Eilanden, het oord waar hij ooit gevangen zat

———————