persoonlijk

Fietstocht door Russisch Karelië – Valaam was net niet te ver weg - 2

————————

“… kiezend voor de op het oog sterkste boomstammetjes halen we een voor een de overkant.”

—————————-

(Hier deel 1)

Valaam is niet het enige eiland op onze 300 km lange fietsroute. Vanuit het half vergane dorp Vladimirovka aan het Ladogameer maken we de korte oversteek voor een bezoek aan het kloostereiland Konevets. Dit deel van Karelië is niet onomstreden. Het werd in de Winteroorlog door de Sovjetunie veroverd op Finland, in de Tweede Wereldoorlog heroverd door de Finnen en na de oorlog weer door Moskou geannexeerd. Op de boot naar Konevets maak ik een praatje met de 78-jarige Finse Esteri Koljonen, die met haar kleinkinderen een reis maakt door haar geboortestreek. In 1944 moest ze vluchten uit Sakkola. Verbitterd is ze niet, maar het doet haar wel pijn om te zien hoe het gebied er na jaren Russisch wanbeleid aan toe is: “Er was vroeger veel  meer landbouwgrond in gebruik, veel velden liggen er nu verloren bij.” Volgens haar kleinzoon Pauli is ‘Karelië’ voor zijn generatie nauwelijks een issue: “Het zou veel geld kosten om hier weer iets van te maken. En stel dat we het terugkrijgen, wat doe je dan met al die Russen die hier nu wonen?”

De Finse Esteri Koljonen met haar kleinkinderen

Het Russisch-Orthodoxe klooster op Konevets werd na de Tweede Wereldoorlog eigendom van het leger. Dat woonde het volledig uit. Het kerkhofje (handig, met vier muren eromheen) werd een voetbalveldje. In 1991 kreeg de kerk het klooster terug. De restauratie verloopt langzaam, maar de kloosterbakkerij werkt in elk geval uitstekend. Met vijf warme broden verlaten we het eiland.         

En voort gaan we met onze tocht, rijdend op kaart, kompas en tegenstrijdige adviezen van de plaatselijke bevolking. Als het kan, pauzeren we voor de lunch bij een meertje. Op de eerste dag neem ik de gelegenheid te baat om me, tot aan m’n middel in het water, voor het eerst en het laatst in Karelië, te scheren. Daarmee scoor ik minpunten bij de groep, want zoiets doe je niet tijdens  een verblijf in de natuur. Dat krijg ik te horen op de laatste dag: “Toen je daarmee ophield, werd je één van ons.”

Op een steeds smaller worden paadje, waar opschietend gras en piepjonge boompjes het fietsen steeds lastiger maken, begin ik me ernstig af te vragen of we nu dan eindelijk toch echt verdwaald zijn. Want hoe lang geleden is het dat híer iemand gereden of zelfs maar gelopen heeft? Dat moet heel lang geleden zijn, concludeer ik bij het aanzien van de brug die plots voor ons opdoemt. Want wie waagt zich daar nog overheen? Nou, wij dus, maar – heel verstandig - niet met z’n allen tegelijk. De reisleider neemt zijn verantwoordelijkheid en beproeft de stevigheid van de constructie. Die lijkt het te houden en voorzichtig kiezend voor de op het oog sterkste boomstammetjes halen we een voor een de overkant. Nu, 25 jaar later, zou ik best nog eens willen gaan kijken hoe die brug het tegenwoordig vergaat, maar ik acht de kans vrij klein dat ik dat staketsel, indien nog ‘in tact’, terug zal kunnen vinden.

Dan, op 183 km van Sint-Petersburg, in het dorpje Koerkijoki, op een heuvel waar door de eeuwen heen drie kerken hebben gestaan (de laatste brandde in 1991 af), raken de gemoederen plots flink verhit. Het reisbureau dat de route heeft uitgestippeld, heeft zich een beetje vergist. Van hier naar Sortavala, waar we de boot naar Valaam willen nemen, is het geen 40, maar 80 kilometer. Dat trekken we niet meer, met deze hitte, op deze wegen. Er wordt geruzied. Hoe nu verder? Als een internationaal waarnemer houd ik me buiten dit binnenlands conflict. Ik wacht af en maak me ondertussen vooral zorgen over de bulten rond mijn enkels; welk gemeen insect heeft me daar nou toch te pakken gehad?        

Hier deel 3.

Fietstocht door Russisch Karelië – Valaam was net niet te ver weg - 1

————————-

Het was een leerzame tocht, in de zomer van 2001, met als belangrijkste les: voor improviseren ben ik niet in de wieg gelegd – een stuk minder dan veel Russen in elk geval. Ik had me aangemeld voor een fietstocht van een week door Karelië, 300 kilometer in totaal, en me daarmee toevertrouwd aan de organisatorische vermogens van een klein reisbureau in Sint-Petersburg. Die vermogens bleken beperkt, maar dat werd dus ruimschoots gecompenseerd door het improvisatietalent van mijn kleine groep reisgenoten, drie man uit Moskou en de rest uit Sint-Petersburg.

Ongenaakbare naaldbossen, uitgestrekte weiden, hitte, slechte wegen en wolken van muggen boven ieders hoofd, en aan het begin van elke dag onzekerheid over de te volgen route en dus ook over de plek waar we onze tenten voor de nacht zouden opzetten. Zeker was wel het einddoel: Valaam, het eiland in het Ladogameer met zijn befaamde klooster. Onzeker werd gaandeweg of we dat doel ook zouden bereiken. Het werd alles bij elkaar een prachtervaring, die ik beslist aan me voorbij zou hebben laten gaan, indien ik een en ander van tevoren had geweten.

Ik was ervan uitgegaan dat íemand van het reisbureau het parcours al eens had gereden, voordat het als all inclusive (met fietsen, tentjes en proviand) in de markt was gezet, maar dat bleek een naïeve gedachte. Op de avond voor ons vertrek, toen er een kennismakingsbijeenkomst was belegd, kwam er een kaart van Karelië op tafel, een ritueel dat zich de volgende dagen nog meerdere keren zou herhalen. Op de vraag van een van mijn reisgenoten “of dit traject wel kon kloppen”, had de reisleider geen duidelijk antwoord. We zouden het ter plekke wel zien, zo was de stemming.  

De volgende ochtend vertrokken we met een boemeltreintje naar het startpunt buiten de stad, waar een busje de fietsen, tentjes en het proviand had afgeleverd. Dat was goed geregeld. Wel was voor mij de fiets, ook met het zadel in de hoogste stand, twee maatjes te klein, maar met mijn Hollandse fietservaring liet ik mij daar niet door kisten. Dit tot opluchting van de reisleider, die, zo vertrouwde hij me een paar dagen later toe, zich over mij wel een beetje zorgen had gemaakt: zo’n buitenlander, en al wat ouder dan de rest, wist die wel waar die aan begon?

Nee, dat wist ik dus niet, maar dat gold nog meer voor een van de vrouwen in de groep. Die was vooral mee omdat ze weleens naar Valaam wilde. De stevige fietstocht die daaraan vooraf zou gaan, had ze wat te luchtig opgevat. Veel ervaring had ze niet, erg veel fietskilometers had ze nooit gemaakt. Op het eerste de beste weggetje met wat zanderige stukjes belandde ze met haar flink bepakte fiets langzaam opzij vallend in de berm. Zij (en niet ik) was duidelijk de zwakste schakel. Het zorgde voor irritatie en af en toe een vilein grapje. Ging het heuveltje op, dan stapte ze af – ook in de lichtste versnelling kon ze de glooiingen niet aan. Wij wachtten haar dan bovenaan de ‘beklimming’ op en had ze zich puffend, met een rood hoofd, lopend naast haar fiets bij ons gevoegd, dan stapten wij meteen op om weer verder te rijden. “Zo jongens, pauze is voorbij!” Dat vond ze niet leuk.

“Zo jongens, pauze is voorbij!”

Het eerste echte obstakel bleek een rivier zo breed als de Maas bij Maastricht, de Boernaja geheten, wat zoveel betekent als ‘de wilde’. Dat viel op die plek reuze mee, maar omdat er van een brug die hier ooit moest hebben gelegen, niet veel meer resteerde dan de fundamenten (“Dat ding is kapotgeschoten in de oorlog”, deelde iemand met kaplaarzen en een hengel ons vriendelijk mee), zaten we toch met een probleem. De hoop was geweest dat we zouden kunnen overvaren. Nu lag er wel een bootje aan de overkant, maar de kans dat de eigenaar, zo die al zou opduiken, ons een voor een zou willen overzetten, leek ons niet groot. Het werd een omweg naar een echt veer, 20 kilometer verderop, gelukkig grotendeels over asfalt. In een bocht van de Boernaja stuitten we op een vervallen bunker en het leek ons dat vanhier die brug aan puin was geschoten.

Bij de rivier de Boernaja. In het midden onze reisleider.

In de loop van elke middag werd de vraag actueel: waar brengen we de nacht door? Dat moest in de buurt zijn van water, anders konden we ons niet wassen en ook onze boekweit- of havermoutpap (’s ochtends zonder en ’s avonds met stukjes blikvlees) niet koken. Meertjes stonden op de kaart wel aangegeven, maar daar werd dan weer niet bij vermeld hoe de oever erbij lag. Ontdekten we ter plekke dat die te dicht begroeid was, dan moesten we verder. Op een van de heetste dagen werd onze tocht op die manier met heel wat kilometers verlengd, terwijl ik door mijn watervoorraad heen was. Ik had in een van de dorpjes die we waren gepasseerd niet genoeg flesjes water gekocht. Toen we dan toch eindelijk ergens onze tentjes hadden opgezet, bracht een regenbui verlichting: in een plastic mok ving ik voldoende water op voor een paar slokken.

Ondertussen hadden zich rondom mijn beide enkels een paar vreemde bulten gevormd.

Hier deel 2

———————-

Rusland in de 20ste eeuw – 12: Hoe we leefden in de USSR, het dagelijks leven in de jaren 70 en 80 beschreven en verklaard

———————-

Leningrad, Paleisplein (CC BY-SA 3.0 - FOTO:Fortepan)

————————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

———————-

Leuk vond ik dat altijd om te zien, in de stadsbussen van Leningrad. Er hingen apparaatjes waar je een paar kopeken in gooide, je draaide aan een grote knop en scheurde je kaartje af;  zelfbediening zonder controle. Wie ging zitten zonder een kaartje te kopen, diepte een abonnement op uit haar of zijn tas of jas en liet dat vluchtig zien aan de andere passagiers, zo van: ik rijd echt niet zwart hoor! Dat ritueel werd door de inwoners van Leningrad gezien als een teken van beschaving, daar stond men zich op voor.

Dit tafereel blijft onvermeld in het boek Как мы жили в СССР (Hoe we leefden in de USSR) van Дмитрий Травин (Dmitri Travin). Opvallend, want Travins boek loopt over van dit soort anekdotische details. Bovendien komt hij ook zelf (geboren in 1961) uit Leningrad en schrijft hij wel degelijk over het openbaar vervoer. Die aandoenlijke kaartjes-apparaten met hun grote knop noemt hij bijvoorbeeld wel.

Je zou zijn boek voor een langzaam maar zeker op leeftijd komende, voormalig frequent USSR-bezoeker (ondergetekende), een feest der herkenning kunnen noemen, een bad vol nostalgie, maar dat is wat Travin zelf beslist niet voor ogen had. Hij schrijft expliciet niet mee te willen gaan in het verlangen naar vroeger, toen ook in Rusland natuurlijk alles beter was, en ook evenmin een zwart beeld te willen schetsen van hoe erg het allemaal ooit was. Het resultaat: een evenwichtig, genuanceerd verhaal, dat prettig leest. Ja, met herkenning en nostalgie voor zijn leeftijdgenoten, maar ook zeer informatief voor wie die tijd niet heeft meegemaakt.     

Travin richt zich op de jaren zeventig en tachtig, die hij gezien zijn leeftijd – net als ik dus – goed kent. Met de dagelijkse hindernissen, opgeworpen door een economie die niet vlot kon inspelen op het groeiend verlangen naar simpele luxe en comfort. Met defitsit, rijen, blat (connecties) als de overbekende trefwoorden. Travin (econoom van beroep) laat zien hoe de burger zijn weg wist te vinden, de hindernissen wist te omzeilen en er zelfs voldoening aan ontleende – wanneer het bijvoorbeeld gelukt was om een paar schoenen van buitenlandse makelij op de kop te tikken of toegang te krijgen tot een veelgevraagd arts. Geld speelde daarbij nauwelijks een rol, het was vaker een uitruil van gunsten en diensten. Werkte je in een boekwinkel, dan kon je een arts paaien door een veelgezocht boek voor hem apart te leggen. Was dit nog min of meer legaal, dat gold zeker niet voor de zwarte markt die bijvoorbeeld bloeide rond kazernes in afgelegen gebieden. Die kazernes werden beter bevoorraad dan de omliggende stadjes en dorpen, wat het militair personeel volop de gelegenheid bood om voedsel en andere zaken, bestemd voor de soldaten, buiten de muren te gelde te maken. Goed ook om weer eens die onvoorstelbare ‘landbouwcijfers’ te zien: de kleine stukjes privé-grond die gebruikt mochten worden voor eigen verbouwing besloegen 3 procent van de totale oppervlakte aan bewerkte grond en waren goed voor 64 procent van de aardappeloogst en 33% van de groenteproductie.      

“Schoeisel”. Moskou, 1988

Travin beperkt zich niet tot de micro-economie, hij legt de diepere structuren bloot en laat zien waarom de Sovjet-economie eenvoudigweg niet efficiënt kón zijn. Het spel beschrijvend tussen ministeries, bedrijven en lokale partij-afdelingen, wederzijds van elkaar afhankelijk, relativeert hij het begrip ‘commando-economie’.  

Wat het geestelijk leven betreft richt Travin zich vooral op films. Het werk van de ‘generatie van de jaren zestig’ noemt hij een cultureel wonder, qua betekenis vergelijkbaar met de Russische literatuur uit de 19de eeuw. Daar zet ik een heel groot vraagteken bij, maar het levert wel een reeks suggesties op; films, allemaal (de meeste in elk geval – ik heb het niet gecheckt) terug te vinden op internet. Travin geeft bij elk een toelichting die de kijker van nu helpt begrijpen waarom een bepaalde film binnen de context van toen belangrijk was. Eén suggestie heb ik opgevolgd: ik keek Белое солнце пустыни (Witte zon van de woestijn) van regisseur Vladimir Motyl, een kassucces indertijd. Ik vond er weinig aan, maar volgens Travin liet het succes van  deze ‘Sovjet-western’ overduidelijk zien dat de bioscoopbezoekers uitgekeken waren op propaganda-achtige films en veel liever Westers getint vermaak voorgeschoteld kregen. Dat wetende, kijk je nu toch net iets anders naar zo’n film.

Mijn favoriete Sovjet-film Herfstmarathon blijft niet onvermeld. Wat ik niet wist – Travin haalt het aan bij een beschrijving van de tekorten in de USSR: de Duitse journalist Norbert Kuchinke, die een hoofdrol speelde in de film, stuurde regisseur Georgi Danelija hoogstnoodzakelijke medicijnen toen deze later ernstig ziek was. Er kwam nog een hooggeplaatste KGB-generaal aan te pas om de medicijnen door de douane te krijgen.

Herfstmarathon. Vlnr: Jevgeni Leonev, Norbert Kuchinke, Oleg Basilasjvili

———————

De Literatoernaja Gazeta van 16-12-1981

Ondergetekende speurend (toen nog met woordenboek) naar een onderwerpje voor het Utrechts Nieuwblad

Ik moet uitkijken dat ik me hier niet verlies in allerlei nostalgische details, maar ik vond het toch wel erg leuk om bij Travin de rubriek Als ik directeur was uit de Literatoernaja Gazeta tegen te komen. Uit die rubriek putte ik regelmatig, wanneer ik, aan het begin van mijn journalistieke carrière, op zoek was naar een onderwerpje voor mijn column Uit Moskou in het Utrechts Nieuwsblad. (Die rubriek verzorgde ik overigens vanuit mijn kamer aan de Herenstraat in Utrecht. Ik ontving daar de Literatoernaja Gazeta, Ogonjok, de Pravda en de Izvestija keurig per post, op kosten van het Utrechts Nieuwsblad.)

En, nou ja, vooruit, nog eentje dan. Het legendarische Café Saigon in Leningrad (hoek Nevski Prospekt / Vladimirski Propekt – ik was er nooit) verkocht geen bier. Wie toch dringend een toilet nodig had, schrijft Travin, ging naar restaurant Moskva (“dichtbij, maar vies en tegen betaling”) of naar het restaurant van het Nationale Theatergezelschap (“schoon, gratis, maar aan de overkant van de straat”). Toegegeven, het was later, in de jaren negentig, maar wanneer ik weer eens uren niet ver van Saigon in de leeszaal van de Poeblitsjnaja Biblioteka had gezeten en het langzamerhand tijd was voor toiletbezoek, koos ik voor een vergelijkbare route, ik ging naar Hotel Europa: schoon, gratis, aan de overkant van de straat.      

Sovjet-ballen uit Tallinn voor in de kerstboom

—————————-

De Aleksandr Nevski Kathedraal in Tallinn (foto: Egbert Hartman)

———————-

Reisverslag, deel 4. Hier deel 1, deel 2 en deel 3.

Ik moet dat natuurlijk niet doen, ik moet dat gewoon laten, maar wanneer Sint-Petersburg ter sprake komt, word ik soms opmerkelijk pedant. Dat overkwam me weer toen ik in Tallinn in de Rüütel & Matilda - English Bookshop, in het oude centrum van de stad, onze eigen Jan Brokken zag liggen, zijn Baltische Zielen in een Engelse vertaling. Ik maakte een praatje met de mevrouw van de winkel (het zal Matilda zijn geweest) en wees haar op Brokkens boek. “Is wel een goede schrijver, hij heeft ook over Sint-Petersburg geschreven. Maar in dat boek zaten wel wat foutjes.” (Verkeerd metro-station, Poesjkin Huis-Museum op het verkeerde deel van de Mojka – dat werk.) Matilda had Baltische Zielen niet gelezen. Ik ook niet, maar ik zei dat ze dat zeker moest doen, want ik had opeens het gevoel dat ik Jan Brokken moest verdedigen. Ik liet zijn Baltic Souls desondanks links liggen. Wat ik wel kocht was een editie van Le Petit Prince in het Ests, voor mijn nichtje, want die verzamelt dat boek in alle mogelijke talen en dialecten. Wat ik een beetje vreemd vind; ik ben er meerdere keren in begonnen, maar ben nooit verder gekomen dan pagina 5.

Een dag later verlegde ik mijn koers. Het had me niet moeten verbazen (je hoort in Tallinn veel Russisch om je heen), maar ik keek er toch van op: een grote boekwinkel in een moderne shopping mall buiten het centrum, met alleen maar Russische boeken. Ik vermoedde meteen dat ik hier geen bijzondere vondsten zou doen, het oogde allemaal té strak georganiseerd, en er werd toen ik binnenkwam ook nog eens – nooit een goed teken in een boekwinkel – vrij fanatiek gestofzuigd. Mijn vermoeden klopte. Van het lijstje dat ik de verkoopster na vergeefs speuren overhandigde (“dat zijn erg specifieke titels”, zei ze), belandde alleen Голос из хора (Stem uit het koor) van Abram Terts op de toonbank. Ik zag nog een gloednieuwe uitgave liggen van Подарок молодым хозяйкам (Geschenk voor jonge huisvrouwen), het kleurrijke kookboek van Jelena Molochovets uit 1861. Vluchtig las ik de inleiding door en constateerde dat ik niet genoemd, noch geciteerd werd. Dat had best gekund, want een jaar of dertig geleden had ik ontdekt wanneer ze was overleden en waar ze was begraven, feiten die onbekend waren. Ik begon er niet over tegen de verkoopster, want mijn pedanterie kent grenzen.

Balti Jaama Turg

En toen, weer een dag later, belandde ik in heel andere sferen, vlak achter het station, in de Balti Jaama Turg, een grote hal met van alles. Ik had gehoord dat hier een soort rommelmarkt moest zijn. Het duurde even voordat ik, slenterend tussen vintage kleding en etenswaren, doorhad dat ik een verdieping hoger moest zijn. Maar toen was het ook raak. En meteen was daar ook die vertrouwde reflex: voetballertjes!

Ik was beland in een soort antiquariaat-in-het-kwadraat: kramen vol snuisterijen uit de tijd dat Estland nog een Sovjet-republiek was. Zou ik hier mijn kleine verzameling porseleinen voetballertjes uit de USSR  eindelijk weer eens aan kunnen vullen? Ik zag er eentje, maar die had ik al, en nog eentje, veel groter, maar die wekte mijn achterdocht. Het leek me imitatie-jaren-zestig en onderop ontbrak een merkteken van een fabriek. Ik vroeg het de verkoper en die wist het ook niet. Die had duidelijk geen verstand van porselein, en al helemaal niet van voetbal. Een verkoopster verderop in de hal vroeg ik ook weer naar voetballertjes. “Nee, moet je bij hem daar zijn” (ze wees naar het stalletje waar ik net vandaan kwam), “maar die zijn allemaal nieuw.”

Wat ik nog wel zag, waren de musicerende soldaatjes die bij mij thuis al jarenlang een prominent plaatsje innemen in mijn boekenkast. Aanschaffen hoefde dus niet. Gelukkig maar, want ze waren nogal aan de prijs: 80 euro per stuk! Want dat krijg je natuurlijk, met spulletjes uit een land dat steeds verder in het verleden ligt. Enigszins verrast was ik nog door de aanblik van Adolf Hitler (295 euro). Was het om voor een zeker evenwicht te zorgen, dat pal naast de Führer een mini-versie stond van dat enorme beeld dat in het echt hoog uittorent boven het gedenkcomplex in Volgograd, het vroegere Stalingrad? Dat was tenslotte de plek waar Hitlers ondergang een aanvang had genomen, en misschien was dat kleine beeldje naast zijn kop een soort waarschuwing.

Hitler liet ik staan. Waar ik wel mee naar huis ging, en wat het gebrek aan voetballertjes meer dan goedmaakte: drie kleine Sovjet-voetballen voor in de kerstboom! Mooier gezelschap voor mijn vier Ajax-kerstballen, de enige versierselen die ik tot nu toe heb toegelaten in mijn (kleine) boom, kan ik me niet indenken.       

—————————-

Het was een mooie afsluiting van mijn tocht langs Stockholm, Turku, Helsinki en Tallinn, die een verrassend aangename vervanging bleek voor mijn waarschijnlijk definitief tot het verleden behorende reizen naar Rusland. En volgend jaar, weer naar westerse delen van de voormalige USSR? Tartu, Narva, Vilnius?

Sporen in Helsinki van de Krimoorlog, Voronezj en Cornélie de Wassenaer

———————-

Oespenski-kathedraal, Helsinki (foto: Egbert Hartman)

—————————

(Reisverslag, deel 3. Hier deel 1 en deel 2

In Helsinki, na Stockholm en Turku de derde stop op mijn bescheiden stedentrip, werd me al snel duidelijk dat ik wat Russische boeken betrof, niet hoefde te rekenen op de reguliere winkels. Zelfs niet op de ontzagwekkende – qua vierkante meters – boekwinkel Rosebud, volgens de website My Helsinki “a quality bookshop where you’ll find thousands of great books”. Dat klopte wel, van die thousands of books, maar cyrillische letters kwam ik bij Rosebud niet tegen. Wat ik wel aantrof was Rien Poortvliet.

Hertjes van Rien Poortvliet

En dat terwijl er in de stad verder genoeg was dat wel herinnerde aan dat enorme buurland waar Finland zelf toch vrij langdurig deel van had uitgemaakt: veel gebouwen die zo uit Sint-Petersburg leken te komen, met als top of the bill, on, jawel, top of the hill de Oespenski-kathedraal. Voor de bouw van die kathedraal werden 70.000 bakstenen gebruikt van de vesting van Bomarsund, die kapot werd geschoten tijdens de Krimoorlog, waarover straks meer.

Bij Antikvariaati Hagelstam, op de hoek van de Fredrikinkatu en de Uudenmaankatu, dat er aan de buitenkant al veelbelovend had uitgezien, boekte ik wel een succesje: twee aardige boeken, in het Engels weliswaar, maar toch de aanschaf waard. Het eerste, verwarrend genoeg uit het Frans vertaald, was geschreven door een Nederlandse: A visit to St Petersburg, van Cornélie de Wassenaer. Cornélie (voluit: Marie Cornélie gravin van Wassenaer, vrouwe van Wassenaar, Lage, Twickel, Weldam en Olidam, Obdam, Spierdijk, Hensbroek, Wogmeer, Zuidwijk en Kernheim) reisde in november 1824 met Anna Pavlovna (echtgenote van Willem II) mee naar de Russische hoofdstad, waar het gezelschap zeven maanden zou verblijven. Het reisverslag heb ik nog niet gelezen, wie er al wat meer van wil weten, vindt hier wat fragmenten in het Nederlands, ingeleid door onder meer deze uitnodigende zin: “De freule Van Wassenaer Obdam was de enige die zich niet verheugde op de reis.”

Antikvariaati Hagelstam

En toen stond ik opeens met The prisoners of Voronesh in m’n handen, van een zekere David Inglesant. Nu zat ik zelf ook ooit zeven maanden vast in Voronezj, dus u begrijpt: dit boek móest ik wel aanschaffen. (Neemt u dat ‘vastzitten’ niet te letterlijk. Ik kon me er vrijelijk bewegen, we hadden ook vaak en vrolijk bezoek op onze studentenflat, maar de stad verlaten – we hebben het over 1981 – dat mocht niet.) David Inglesant maakte deel uit van The Royal Welch Fusiliers en werd krijgsgevangen gemaakt tijdens - daar is ie weer - de Krimoorlog. Zijn boek viel een beetje tegen. Ik had gehoopt op uitgebreide beschrijvingen van Voronezj, van bijvoorbeeld de levendige Grote Adelstraat (later omgedoopt tot Revolutieboulevard) of anders wel de Oud-Moskoustraat (later omgedoopt in Friedrich Engelsstraat – op nummer 10A zat de studentenflat). Inglesant schrijft in plaats daarvan vooral over de vele ongemakken tijdens de lange voettocht van de Krim naar Voronezj, met een hoofdrol voor luizen en vlooien. De stad, en dat wist ik niet, was een verzamelplaats voor geallieerde gevangenen, dat werden er zo’n tweehonderd in totaal. Even dacht ik nog: hé leuk, toen hij op de proppen kwam met a Dutch tailor, maar eerder in het boek had hij melding gemaakt van ‘Hollandse’ kolonisten in het zuiden, en dat waren gegarandeerd Duitsers. Dus misschien zat hij er met dat Dutch van die tailor ook naast.

Aardig is wel zijn beschrijving van een bijna uitbundige paasviering. Hij bezoekt een kerkdienst en is getuige van een kleurrijke processie. Helaas noemt hij de naam niet van de kerk. Zou het die ene zijn waar ook ik indertijd een paasviering meemaakte? Die was allesbehalve uitbundig. Er stonden vrachtwagens rond het kerkgebouw die slechts een smalle doorgang voor de kerkgangers openlieten. Ik kon als buitenlander ongehinderd doorlopen. Hoe de lokale bevolking werd bejegend (werden ze aangesproken, moesten ze hun paspoort laten zien, werden er namen genoteerd?), herinner ik me vreemd genoeg niet meer. Uitnodigend was het in elk geval allerminst.

Voronezj, 1981. (Niet de kerk van mijn paasdienst.)

Intrigerend is nog de begrafenis die Inglesant beschrijft van een Britse soldaat, op de begraafplaats bij een kerk. Welke kerk precies wordt ook hier niet duidelijk. De arme ziel wordt opgevoerd onder de naam Donohoe, hij had gediend bij de 4th Royal Irish Dragoon Guards. Niet echt genoeg gegevens om eens op zoek te gaan naar zijn graf. Wie toch een poging wil wagen en dan misschien eerst nog wat extra informatie wil inwinnen bij Britse militaire archieven: volgens een noot in het boek van Inglesant heette de soldaat niet Donohoe, maar Donoghue. Waar ik nog aan toevoeg dat de 4th Royal Irish Dragoon Guards in 1922 opging in de 7th Dragoon Guards (Princess Royal) om samen de 4th/7th Dragoon Guards te vormen. Wat er van de administratie over is van de 4th Royal Irish Dragoon Guards weet ik natuurlijk niet. Dat de diverse begraafplaatsen van Voronezj zich niet meer in de originele staat zullen bevinden, lijkt me in elk geval wel zeker, want de Tweede Wereldoorlog heeft er vrij stevig huisgehouden.

——————

Wordt vervolgd, want: op naar Estland! Waar ik ook soldaten aantrof, kleiner van formaat en mij welbekend, en daarnaast ook nog Sovjet-ballen en Jan Brokken.

Hier deel 4.

In Scandinavische sferen op zoek naar Russische boeken – met onverwacht succes

——————-

Transsib. De trein vertrekt!

——————

(Reisverslag, deel 2. Hier deel 1.)

In Stockholm eindigde mijn eerste winkelbezoek met een vraag in het Russisch van de mevrouw bij wie ik afrekende, een vraag die me in die taal zes jaar geleden voor het laatst gesteld was: “Пакет вам нужен?” Wilt u een tasje? Een lichte ontroering overviel me. Waar had ik dat zinnetje de vorige keer gehoord? Het zal ergens in Sint-Petersburg zijn geweest, toen corona en oorlog nog geen streep hadden gehaald door reizen naar Rusland, in een supermarkt of, minstens zo waarschijnlijk, een boekwinkel. En nu hoorde ik dat zinnetje plots weer, in een boekwinkel in de Zweedse hoofdstad.  

Die winkel met Russische boeken, Interbok aan de Hantverkargatan 32, stond op mijn lijstje en bevond zich toevalligerwijs op twee straten van mijn hotel. De oogst daar overtrof mijn verwachtingen; ik had mijn hoop qua boeken in het Russisch veel meer gevestigd op Helsinki, Turku en Tallinn, de verdere haltes op mijn reis. De banden van Finland en Estland met het Russische rijk waren door de jaren heen immers veel hechter (of lees: knellender) geweest. Vooral antiquarisch moest daar nog het een en ander te vinden zijn.     

Katishonok, Kibirov…

Interbok bleek een klein Walhalla. Mijn favoriete Russische schrijvers van de afgelopen twee  decennia stonden bij elkaar op dezelfde plank en het was alsof ze die boeken daar speciaal zo hadden neergezet om dat ík er de afgelopen jaren een stukje op dit blog aan had gewijd. Elena Katishonok, Aleksej Ivanov, Viktor Remizov, Timoer Kibirov… Van die laatste kocht ik Лада, или Радость (Lada, of Vreugde), wat ik ooit met bijzonder veel plezier had gelezen, maar waarvan ik al een tijd geleden tot mijn niet geringe ergernis had vastgesteld dat ik het kwijt was. Nu zou het zijn plekje weer terugkrijgen in mijn boekenkast. (Van Лада, или Радость zweeft overigens ergens in Sint-Petersburg nog een door Kibirov speciaal voor mij gesigneerd exemplaar rond, maar ik weet niet waar. Mogelijk op het Nederlands Instituut aldaar.)      

Bijna meteen viel mijn oog ook op een boek waar ik niet eerder van had gehoord, maar waarvan ik direct begreep uit welke hoek het kwam; het leek heel erg op dat prachtige История старой квартиры (Geschiedenis van een oude flat) van Aleksandra Litvina en Anja Desnitskaja. Ook daar had ik ooit een stukje over geschreven. Weinig boeken in mijn bezit maken mijn vrienden- en kennissenkring zo jaloers; iedereen wil het hebben die veel voetstappen heeft liggen in Rusland en die weet hoe het ruikt in een kommoenalka. Bij Interbok in Stockholm trof ik nu een volgend boek van Litvina en Desnitskaja aan: Транссиб. Поезд отправляется! (Transsib. De trein vertrekt! - Transsib staat voor Transsiberië Express.) Ook weer een prachtig kinderboek voor volwassenen. Wie in Rusland verre treinreizen heeft gemaakt, wil ook dát boek hebben – en mooi dat ik het nu heb, gevonden in Zweden, op twee straten van mijn hotel.

En kijk, Interbok had in twee verscholen hoekjes ook nog planken met behoorlijk wat tweedehands boeken uit de USSR. Zou het, dat ik hier, in Zweden, nog een mooie geïllustreerde Sovjetuitgave van Tsjechov (mijn eeuwige queeste) zou vinden? Nee, maar wat ik wel boven water haalde, waren twee delen Verhalen van Maksim Gorki. Kort voor mijn vertrek uit Nederland had ik mijn oude docente uit Rusland – op haar literaire adviezen vaar ik blind – gevraagd wat ik van hem nou het beste kon lezen. Daarin was ze vrij helder: “Zijn verhalen. Laat de rest maar zitten.” Waarom nu opeens Gorki? Omdat ik thuis het laatste boek van Pavel Basinski heb liggen, over Gorki. Van Basinski ben ik een groot fan sinds zijn mooie boeken over Lev Tolstoj. Voordat ik aan zijn boek over Gorki begin, wil ik zelf ook wat meer van het onderwerp afweten. Vandaar dus die vraag aan mijn docente en de aanschaf van de Verhalen.

Op weg naar de kassa zag ik nog wat liggen, het slechtste boek dat ik in tijden heb gelezen: Футбол. Война. Холокост (Voetbal. Oorlog. Holocaust.). En ik zei tegen de vrouw van de kassa: “Dit is het slechtste boek dat ik in tijden heb gelezen.” Licht ontzet kwam ze aangelopen. Ik wees haar op de foto in het boek, waarop we volgens het onderschrift te maken hebben met een elftalfoto uit 1929 van Internazionale uit Milaan. In werkelijkheid zien we op de foto een elftal van DFC uit Dordrecht uit 1939. “Nee, dat kan echt niet”, zei de verkoopster.

Ik rekende af en verliet de winkel aan de Hantverkargatan 32, met de boeken uiteraard in een tasje en met het gevoel dat ik weer heel even terug was geweest in Rusland.         

Wordt vervolgd, want Helsinki en Tallinn komen ook nog aan de beurt.

Hier deel 3.

——————-

In Turku op zoek naar Tsjechov, stuitte ik op Stalin en het Leven der blinden

————————

Antiquariaat Juvekim Oy, aan de Läntinen Pitkäkatu 26 in Turku

De vrouw van het wat smoezelige antiquariaat Juvekim Oy in het Finse Turku antwoordde vriendelijk op mijn vraag of ze misschien ook geïllustreerde Sovjet-uitgaven van Tsjechov had: “I don’t know, we have a lot of stuff.” Dat vond ik wel meevallen (ik heb in mijn leven talloze antiquariaten van binnen gezien die stukken groter waren) - de uitstalling van alle boeken, posters, kranten, tijdschriften, gidsen, foldertjes, speldjes, poppetjes, vlaggetjes en ansichtkaarten was alleen wat rottig georganiseerd. Dat ze niet meteen wist of ze geïllustreerde Sovjet-uitgaven van Tsjechov in huis had - daar kon ik inkomen

Ze schoof een grote plastic zak opzij en wees me op drie planken met boeken in het Russisch. Er zat niets van mijn gading bij, al trof ik wel weer zo’n boek aan waar ze volgens mij in de Sovjetunie het patent op hadden, zo’n werkje met instructies voor - vermoed ik - niet al te wijdverbreide activiteiten, in dit geval “Gerichte opvoeding van bijenfamilies”, geschreven door T.V. Vinogradova en M.P. Vinogradov (die zullen wel met elkaar getrouwd zijn geweest), uitgegeven in 1953 door Selchozgiz, een verzameling lettergrepen die staat voor Landbouwstaatsuitgeverij. Het deed me meteen denken aan dat prachtige boek dat ik ooit in Sint-Petersburg op de kop tikte, waarin gedetailleerd wordt uitgelegd wat je moet doen als je een olifant wilt opzetten. (En ik voeg daar graag nog aan toe het grammofoonplaatje met uitleg hoe je met jank-achtig gehuil wolven kan lokken, om die vervolgens overhoop te schieten.)

Naast het bijenboek stond een mapje uit de jaren zestig, vergeeld, verstoft en ingescheurd, met een aantal afleveringen van het maandblad “Het leven der blinden”. Op de foto is in de linkerbovenhoek nog net wat braille te zien. Omdat ik lang geleden besloten heb om geen onnodige spullen meer in huis te halen (geïllustreerde Sovjet-uitgaven van Tsjechov zijn wél nodig - die verzamel ik), zette ik het bijenboek en de braillemap weer netjes terug in de kast Terwijl ik het stof van mijn vingertoppen veegde, vroeg ik de vrouw van de winkel of ze dan misschien wel ergens Sovjetposters had liggen. “I don’t know, I will call my husband. He is in the east of the country.” Dat vond ik een aardig antwoord, want je voelde meteen dat Finland een stuk groter is dan Nederland. Je zegt bij ons toch niet dat iemand die zich een dagje achter, pak ‘m beet, Arnhem bevindt, “in het oosten van het land zit”?

Ik verliet het antiquariaat met lege handen, maar dat gaf niks. Ik wist van tevoren dat de kans op succes gering was. En had ik bovendien niet een uurtje eerder in een ander antiquariaat wel degelijk een Sovjet-uitgave van Tsjechov met illustraties van een plank gevist? Bepaald geen topstuk (die heb ik volgens mij allemaal al), maar toch aardig. In hetzelfde antiquariaat trof ik een plank lager in een nummer van het tijdschrift Novi Mir uit 1949 ook Stalin nog aan. Let vooral even op de inhoudsopgave, voor zover zichtbaar. Daar zien we onder meer staan: Een groet aan Stalin, De Grote Vriend en De Dierbaarste Mens, de eerste twee artikelen vertaald uit respectievelijk het Koreaans en het Tsjechisch. Nee, 1949 was geen goed jaar.

——————

Wordt vervolgd. Want deze reis, die me in korte tijd en in een veel te haastig tempo, naast Turku bracht naar Stockholm, Helsinki en Tallinn, leverde meer antiquarische verrassingen op, waaronder een paar fijne versieringen voor in de kerstboom..

Hier deel 2.

—————-