persoonlijk

In Turku op zoek naar Tsjechov, stuitte ik op Stalin en het Leven der blinden

————————

Antiquariaat Juvekim Oy, aan de Läntinen Pitkäkatu 26 in Turku

De vrouw van het wat smoezelige antiquariaat Juvekim Oy in het Finse Turku antwoordde vriendelijk op mijn vraag of ze misschien ook geïllustreerde Sovjet-uitgaven van Tsjechov had: “I don’t know, we have a lot of stuff.” Dat vond ik wel meevallen (ik heb in mijn leven talloze antiquariaten van binnen gezien die stukken groter waren) - de uitstalling van alle boeken, posters, kranten, tijdschriften, gidsen, foldertjes, speldjes, poppetjes, vlaggetjes en ansichtkaarten was alleen wat rottig georganiseerd. Dat ze niet meteen wist of ze geïllustreerde Sovjet-uitgaven van Tsjechov in huis had - daar kon ik inkomen

Ze schoof een grote plastic zak opzij en wees me op drie planken met boeken in het Russisch. Er zat niets van mijn gading bij, al trof ik wel weer zo’n boek aan waar ze volgens mij in de Sovjetunie het patent op hadden, zo’n werkje met instructies voor - vermoed ik - niet al te wijdverbreide activiteiten, in dit geval “Gerichte opvoeding van bijenfamilies”, geschreven door T.V. Vinogradova en M.P. Vinogradov (die zullen wel met elkaar getrouwd zijn geweest), uitgegeven in 1953 door Selchozgiz, een verzameling lettergrepen die staat voor Landbouwstaatsuitgeverij. Het deed me meteen denken aan dat prachtige boek dat ik ooit in Sint-Petersburg op de kop tikte, waarin gedetailleerd wordt uitgelegd wat je moet doen als je een olifant wilt opzetten. (En ik voeg daar graag nog aan toe het grammofoonplaatje met uitleg hoe je met jank-achtig gehuil wolven kan lokken, om die vervolgens overhoop te schieten.)

Naast het bijenboek stond een mapje uit de jaren zestig, vergeeld, verstoft en ingescheurd, met een aantal afleveringen van het maandblad “Het leven der blinden”. Op de foto is in de linkerbovenhoek nog net wat braille te zien. Omdat ik lang geleden besloten heb om geen onnodige spullen meer in huis te halen (geïllustreerde Sovjet-uitgaven van Tsjechov zijn wél nodig - die verzamel ik), zette ik het bijenboek en de braillemap weer netjes terug in de kast Terwijl ik het stof van mijn vingertoppen veegde, vroeg ik de vrouw van de winkel of ze dan misschien wel ergens Sovjetposters had liggen. “I don’t know, I will call my husband. He is in the east of the country.” Dat vond ik een aardig antwoord, want je voelde meteen dat Finland een stuk groter is dan Nederland. Je zegt bij ons toch niet dat iemand die zich een dagje achter, pak ‘m beet, Arnhem bevindt, “in het oosten van het land zit”?

Ik verliet het antiquariaat met lege handen, maar dat gaf niks. Ik wist van tevoren dat de kans op succes gering was. En had ik bovendien niet een uurtje eerder in een ander antiquariaat wel degelijk een Sovjet-uitgave van Tsjechov met illustraties van een plank gevist? Bepaald geen topstuk (die heb ik volgens mij allemaal al), maar toch aardig. In hetzelfde antiquariaat trof ik een plank lager in een nummer van het tijdschrift Novi Mir uit 1949 ook Stalin nog aan. Let vooral even op de inhoudsopgave, voor zover zichtbaar. Daar zien we onder meer staan: Een groet aan Stalin, De Grote Vriend en De Dierbaarste Mens, de eerste twee artikelen vertaald uit respectievelijk het Koreaans en het Tsjechisch. Nee, 1949 was geen goed jaar.

——————

Wordt vervolgd. Want deze reis, die me in korte tijd en in een veel te haastig tempo, naast Turku bracht naar Stockholm, Helsinki en Tallinn, leverde meer antiquarische verrassingen op, waarbij ik (teveel gespitst op porseleinen voetballertjes) ook nog een blunder beging van formaat.

—————-

De gordijnen zijn dicht, het licht brandt

—————————-

Kazan, 2018 (foto: Egbert Hartman)

Een berichtje voor mijn trouwe lezers (die hier nog maar zelden een nieuw stukje aantreffen) en voor de toevallige bezoeker – eigenlijk voor iedereen dus: dit weblog, waar ik door de jaren heen mijn (vooral) liefde voor de Russische taal en cultuur tentoonspreidde, leeft nog altijd.

Na de Russische inval in Oekraïne gingen de gordijnen hier weliswaar bijna helemaal dicht, maar het licht (excuus voor deze wat knullige beeldspraak) bleef branden. Nog steeds volg ik de gebeurtenissen in en rond Rusland op de voet. De oorlog in Oekraïne overschaduwt daarbij alles. Dáárover schrijven lukt me niet of nauwelijks, vooral ook in de wetenschap dat anderen daar beter in zijn. De grote politieke lijnen van de wereldpolitiek zijn ook nooit zo aan mij besteed geweest, ik zocht en zoek het meer in het kleine, het mooie, ontroerende, het anekdotische. En dáárover schrijven voelt ongepast, tegen de achtergrond van alle ellende die Rusland aanricht in het buurland. Al kan ik ook begrip opbrengen voor wat me wel wordt tegengeworpen: dat je juist nu moeten laten zien dat er ook een ánder Rusland bestaat.

Op een andere plek reageer ik wel op de actualiteit: op X, voorheen Twitter. Nee, dat is inderdaad niet de fraaiste plek in het medialandschap (niet te vergelijken met dit mooie weblog…). Of ik daar zinnige dingen te melden heb, kunt u zelf beoordelen: volg me via @rusverafnabij. (De lezers die mij al heel lang volgen, weten dat die Twitternaam nog verwijst naar de oude titel van dit blog: Rusland veraf en nabij.)

Toch, bij wijze van uitzondering, een paar regels over de oorlog in Oekraïne, en vooral over de gevolgen daarvan. Ik voorzie het volgende scenario: Rusland zakt steeds verder weg in het oorlogsmoeras. De greep van Poetin en zijn cronies op het land brokkelt af, er komt een nieuwe strijd om de verdeling van macht en rijkdom, waarbij Tsjetsjenen en andere islamitische volken in het zuiden een stevig woordje mee gaan spreken, net als vele soldaten die, moreel losgeslagen, uit Oekraïne zijn teruggekeerd. Bij al het geweld zullen de jaren negentig verbleken. (Ik hoop van harte dat ik het volledig mis heb, op het gedeelte voor de eerste komma na.)

(Wie wat rond wil bladeren op dit blog, de tag ‘persoonlijk’, hieronder, is een aardig beginpunt.)

Jekaterinburg, 2018 (foto: Egbert Hartman)

Enkele regels als de metronoom tijdens het beleg van Leningrad

———————

Sint-Petersburg, 2018. (Foto: Egbert Hartman)

———————

Tijdens het beleg van Leningrad in de Tweede Wereldoorlog zond de lokale radio, op momenten dat er geen uitzending was, het geluid uit van een tikkende metronoom. Dat was ter geruststelling van de luisteraars, die dan wisten: er is weliswaar niemand te horen nu, maar de boel functioneert nog. 

De vergelijking gaat in heel veel opzichten heel erg mank, maar dit berichtje is ook een beetje als die metronoom: er verschijnen hier geen stukjes, maar dit weblog leeft nog. Een half jaar geleden schreef ik hier voor het laatst wat, over de kansen die keerden op de Oekraïense slagvelden en de pennen die werden geslepen. Dat bleek te optimistisch. De ineenstorting van het Russische leger die aanstaande leek, bleef vooralsnog uit. 

In de berichtgeving over de oorlog (althans in de media die ik volg en serieus neem) worden de kansen van Oekraïne op succes nog wel duidelijk hoger aangeslagen dan die van Rusland, maar ik baseer er geen voorspellingen meer op. Mijn hoop op voor Oekraïne positief nieuws is overigens niet puur en alleen op het slagveld gericht. Ik vraag me veel eerder af hoe de machtsverhoudingen binnen het Kremlin zich ontwikkelen. Hoeveel steun heeft Poetin nog? En van wie? Hoe poreus is het staketsel inmiddels waarop zijn macht rust? Klopt mijn gevoel – meer is het niet – dat de aan hem gekoppelde machtsstructuur zomaar razendsnel kan imploderen, zoals dat ook gebeurde met de CPSU rond het einde van de USSR? Dat zou dan meteen ook het einde beteken van het Russische leger in Oekraïne, díe voorspelling durf ik wel aan. 

Hoe dan ook, zolang de strijd daar voortduurt blijft het stil op dit blog, op hooguit af en toe een enkele ‘metronoom-tik’, zoals dit bescheiden stukje, na. Er zit nog leven in, de boel functioneert nog.

———————-

Sint-Petersburg, 2019. (Foto: Egbert Hartman)

———————-

De kansen op het slagveld keren, de pennen worden geslepen

———————

Komsomolsk aan de Amoer, 2017. (Foto: Egbert Hartman)

———————

Het is op dit blog niet eerder zo lang stil geweest; mijn laatste stukje dateert van alweer zo’n drie maanden geleden. Dat ging, uiteraard, over de door de Russen ontketende oorlog in Oekraïne. Je zou denken dat die door Rusland in gang gezette ramp mij tot schrijven aan zou zetten, maar het tegendeel bleek het geval. Min of meer sprakeloos – een flink toegenomen productie aan tweets daargelaten – heb ik de afgelopen maanden aanschouwd wat er zich afspeelde op het strijdtoneel, heb ik vol afkeer de duistere kanten van Rusland gadegeslagen. Dat die duistere kanten er waren, heb ik altijd wel geweten, maar dat ze in deze vorm en in deze hevigheid aan de oppervlakte zouden komen, heb ik nooit vermoed.

Sinds ik me met Rusland ben gaan bezighouden (ik ging Russisch studeren in 1975) heb ik een haat-liefde-verhouding met het land. De liefde is – excuus als dit pathetisch klinkt – het afgelopen half jaar flink geweld aangedaan. Ik zeg niet dat ik het land ben gaan haten, maar verraden voel ik me wel, met een leegte op dit blog als een van de gevolgen. Wat zou ik nog schrijven over een nieuw ontdekte schrijver, over plots opgedoken kleurenfoto’s uit de jaren vijftig, over een actiegroep in Sint-Petersburg die strijdt voor het behoud van het historisch centrum van de stad, terwijl Rusland ondertussen in een buurland dood en verderf zaait.

Святое место пусто не бывает, luidt een uitdrukking – in een kale vertaling: opgestaan, plaatsje vergaan. Op mijn leesplank ligt al wekenlang een biografie van Fazil Iskander, mijn favoriete Russischtalige schrijver uit de Sovjet-tijd, ongeopend. Ik kan me er niet toe zetten en in plaats daarvan begin ik aan weer een boek over de Bourgondiërs of Napoleon. En de ‘Russen’ zijn verdrongen door Mathijs Deen en Anjet Daanje. Ik ga niet naar Sint-Petersburg, maar struin met mijn camera door Amsterdam. Naar Russische muziek (let wel: ik cancel niks) luister ik nauwelijks nog, wel treed ik een dezer dagen toe tot een drumband met Braziliaans repertoire (als ik door de toelatings-repetities kom).   

Sovetskaja Gavan, 2017. (Foto: Egbert Hartman)

Betekent dat het einde van dit blog? Zeker niet. Nu de kansen keren op de Oekraïense slagvelden, ben ik in gedachten mijn pen aan het slijpen. En ik ben niet de enige. Mijn jaargenote (in dubbel opzicht) Judith Janssen beloofde op Twitter dat zij, zodra de Russische nederlaag een feit is, zal terugkeren naar literatuur, muziek en schilderkunst; houd haar site in de gaten.  

Mijn productie op deze plek zal wel bescheiden blijven. De meeste energie zal besteed worden aan een bundeling van stukjes die ik hier door de jaren heen schreef. Die bundel stond nog niet echt in de steigers, maar het eerste, positieve overleg met een uitgever was al gevoerd – toen Rusland het nodig vond om Oekraïne binnen te vallen. Zonder enige aarzeling trokken we de stekker uit het project, wel met de hoop om ooit verder te praten. Nu er enig zicht is op een einde aan de oorlog, is dat moment hopelijk dichterbij gekomen. Het zou mooi zijn als er verder aan gewerkt kan worden, maar eerst moet Rusland op de knieën.    

Tynda, 2017. (Foto: Egbert Hartman)

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 3.

——————

Honky Tonk Lenin in Kiev

———————-

Midden jaren tachtig, drie dagen Kiev zaten erop. Het was routine: de groep verzamelen in de hoek van de stationshal, met alle rugzakken en koffers, en het verzoek aan iedereen om een beetje in de buurt te blijven, zolang nog niet was omgeroepen vanaf welk perron onze trein naar Odessa zou vertrekken. De lichte lamlendigheid die zich op zulke momenten van mijn voornamelijk Amerikaanse en Canadese toeristen meester maakte, zou, zo wist ik uit ervaring, na het instappen plaatsmaken voor de vrolijke opwinding die een reis met een nachttrein met zich meebracht. Maar dit keer kwam die vrolijke opwinding sneller dan verwacht.

“Kijk dan!”, wees een van de Amerikanen, “ze houden ons in de gaten.” Iedereen, hangend tussen de rugzakken, was meteen bij de les. Twee mannen verderop in de hal, de een links, de ander rechts, wisselden om de paar minuten van plek en hielden de blik op onze groep gericht. Inderdaad, ze hielden ons in de gaten. Er werd gewezen (door mijn toeristen, niet door die twee mannen), gelachen en nog net niet gezwaaid. Het was duidelijk, hier ontrolde zich een van de hoogtepunten van de reis.

Een kwartiertje later begaven we ons naar de trein, op een afstandje gevolgd door beide heren. Nadat de bagage aan boord was gebracht, besloten een paar toeristen op nader onderzoek uit te gaan – er was nog tijd zat. Een man of vijf stapten de trein uit en liepen, het hoofd opgeheven, de blik vooruit, recht op de twee mannen af, die aan het begin van het perron hadden postgevat – vermoedelijk niet om óns in te gaten te houden, maar eerder om te kijken of er geen Sovjetburgers waren die contact met ons zochten. De twee zagen de Amerikanen en Canadezen op zich af komen, draaiden zich om en verdwenen wijselijk uit zicht.

Molodjozjnaja, ons vaste hotel in Moskou

Dit soort momenten, waarop de hoeders van de Sovjet-orde zo duidelijk in beeld kwamen, waren zeldzaam. Ik kan me uit mijn meer dan tien zomers als reisleider geen vergelijkbaar voorval herinneren. De aanwezigheid van de KGB was vooral indirect. Zo wist je dat de gids van het reisbureau Sputnik, die meeging naar alle steden op de route, verslag diende uit te brengen van ‘verdacht’ gedrag. Zolang je geen dissidenten bezocht, bijbels smokkelde of je anderszins buiten de afgebakende paden begaf, was dit een rituele dans, een lege huls; het hoorde erbij. Toen het kort na mijn debuut als reisleider onzeker was of ik een visum zou krijgen voor een studieverblijf, zei Tanja, de Russische gids van mijn eerste reis met wie ik contact was blijven houden, opgewekt: “Tuurlijk krijg je een visum, ik heb zo’n goed rapport over je geschreven!” Niet iedereen ging er zo ontspannen mee om. Een aantal jaren later vroeg de Sputnik-gids van dienst, een knul die me vanaf de eerste dag flink op de zenuwen had gewerkt, tussen neus en lippen door of ik soms wist waar twee van mijn toeristen de nacht hadden doorgebracht. “Geen idee”, antwoordde ik bijna bars, en voegde eraan toe: “Je hebt in elk geval iets om over te schrijven.” Hij schrok duidelijk (tot mijn genoegen) en veranderde snel van onderwerp.

Honky Tonk Drummer

Programma in Kiev, met originele aanvulling

Een ander ritueel waren de ‘ontmoetingen met Sovjet-jongeren’, avonden waarop we ergens in een zaaltje begroet werden door leden van de Komsomol. Ik waarschuwde mijn backpackers: trek iets schoons aan, als je dat nog hebt. Want vooral de lokale jongedames zagen er doorgaans piekfijn uit. Zo’n avond begon dan wat stroef, maar meestal kwam de stemming er met een kwisje en een dansje aardig in. Hoogtepunt van alle ontmoetingen was toch wel die keer, ook in Kiev, toen een bandje van de Komsomol voor muzikale omlijsting had gezorgd en er in de groep snel geïnventariseerd werd of wij misschien, bij wijze van dank, een kort gastoptreden konden verzorgen. Dat kon! De keuze viel op Honky Tonk Women van de Rolling Stones, waar één van ons de tekst van kende. Na buiten even droog te hebben geoefend, brachten we, het podium delend met een omvangrijk gipsen hoofd van Lenin – en met ondergetekende als stuwende kracht op de drums – een stomende versie ten gehore waar de Stones nog een puntje aan hadden kunnen zuigen. Als dank mocht ik – reisleider tenslotte – na afloop aanschuiven bij de Russische leiding, waar onder de tafel wat sterker spul dan appelsap werd geschonken. De contacten gingen dit keer ook in ander opzicht wat verder dan van officiële zijde vermoedelijk de bedoeling was. Toen ik onze bassist na anderhalve dag weer tegenkwam in het hotel, mompelde hij vrolijk verbaasd: “Ik ben nog nooit zo seksueel actief geweest.”

Tegen het einde van de jaren tachtig veranderde mijn werk als reisleider. Dankzij Gorbatsjov en zijn perestrojka was de Sovjetunie een beetje in de mode gekomen. Mijn reisbureau, het Deense SSTS, zag zijn kans schoon en boorde een geheel nieuwe doelgroep aan: Amerikaanse scholieren. Die kwamen met grote groepen, inclusief ouders en ook grootouders. Die omvang maakte het werk tot een ramp – ik droom nog weleens van die paar honderd Amerikaanse spring-in-het-velds die ik met zeven andere reisleiders in toom moest zien te houden. De vliegreis Leningrad-Moskou moest gespreid over drie vluchten… En ook in ander opzicht was het contrast met mijn geliefde backpackers te groot. Toen ik bij een wandeling door het Moskouse centrum aankondigde dat even verderop, om de hoek, het Kremlin in beeld zou komen, antwoordde een jonge knul naast me: “What’s the Kremlin?” Ik meldde de SSTS na terugkeer dat ik geen groepen met scholieren meer zou doen.

——————-

Mijn laatste backpackersgroep was in 1991. We vielen met onze neus in de boter; terwijl we in Odessa zaten, werd in Moskou – de volgende stad op onze route ­– een staatsgreep gepleegd. De groep vond het allemaal very exciting. (Over die paar spannende dagen schreef ik eerder een stukje.) Na het afscheid van de backpackers reisde ik door naar Voronezj, waar ik tien jaar eerder een half jaar had gewoond. De stad was inmiddels toegankelijk voor buitenlandse toeristen en voor zo’n trip, of voor wat voor reis door Rusland dan ook, had je geen groep meer nodig. Ik zette een punt achter mijn loopbaan als reisleider. Het was mooi geweest.

Deel 2

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 2.

—————————

———————-

Weinig Russische woorden zijn met het uiteenvallen van de Sovjetunie zo van kleur veranderd als иностранец (inostranets/buitenlander). Voor een inostranets zwaaiden vele deuren soepeltjes open, andere bleven juist nadrukkelijk gesloten. Russen werden opzij geschoven, moesten maar even (of heel lang) wachten, want… inostrantsy!/buitenlanders! Die gingen natuurlijk voor, bij het boeken van kamers, in musea of bij maaltijden in de restaurantwagon van de Transsiberië Express. Inostranets, buitenlander – het was een toverwoord. Ik bestelde ooit, op een van de eerste dagen van 1982, via de telefoon in de hal van een studentenflat in Leningrad, een taxi naar het vliegveld. De vrouwelijke conciërge/portier van de flat kwam achter haar bureau vandaan, nam de telefoon van me over en zei streng tegen de taxi-centrale: “U moet wel echt komen, hoor, het is een inostranets” – wat ze daar bij die centrale gezien mijn verre van vlekkeloze Russisch ook vast al hadden begrepen.

Buitenlanders zaten in de USSR in een bubbel en werden bekeken met een mengeling van ongemak en fascinatie. Wat kon je hun laten zien, welk verhaal vertelde je? Het was niet de bedoeling dat er barsten in die bubbel kwamen. Deels was dat een begrijpelijk reflex (ik toon buitenlands bezoek hier ook liever zonder veel gedoe de mooiste plekjes), maar voor een belangrijk deel ook was het een geforceerd afschermen van alles wat – ik gebruik maar even de terminologie uit die tijd – koren op de molen kon zijn van een leugenachtige buitenlander, op zoek naar zaken die de USSR en de rest van de progressieve mensheid in een kwaad daglicht konden stellen.

Van die bubbel is weinig meer over. In de steden ga je nu zonder enige moeite op in de massa. En ook wanneer je er, zoals in mijn geval, overduidelijk niet-Russisch uitziet, leidt je verschijning niet meer tot overspannen gedoe. Je plaats in de pikorde wordt tegenwoordig ‘gewoon’ bepaald door de hoeveelheid geld die je kan besteden. Helaas krijgt het woord inostranets de laatste tijd iets van zijn oude, ongemakkelijke kleur terug. Buitenlandse organisaties krijgen het etiket ‘buitenlandse agent’ opgeplakt, het oude refrein klinkt weer van een belegerd land omgeven door vijanden, en bij alle problemen die Rusland momenteel kent, wordt weer bijna routinematig, net als in de Koude Oorlog, met een beschuldigende vinger gewezen naar ‘het buitenland’.  

De reisleider had er even geen zin meer in

Transsiberian bitch list

De bubbel (vacuüm is misschien een beter woord) waar buitenlanders in verkeerden, maakte mijn werk als reisleider in de Sovjetunie vrij simpel, al had ik dat aanvankelijk nog niet zo in de gaten. Toen er op mijn allereerste reis (zie deel 1) plots tien extra tickets voor meerdere vliegreizen naar en in Siberië moesten komen, en ook nog eens extra hotelkamers in Irkoetsk, Bratsk en Novosibirsk, notabene in het zomerseizoen, was dat geen enkel probleem. Later besefte ik pas dat tien brave Russische burgers zeer waarschijnlijk te horen hadden gekregen dat hun ticket was komen te vervallen en dat ze maar een andere vlucht moesten zien te vinden. Van een andere orde, maar wel uit dezelfde opera, waren de aparte ingangen voor buitenlanders bij belangrijke musea. Rijen bestonden voor ons niet. (Ik denk weleens, wanneer ik de hogere prijzen zie die buitenlanders tegenwoordig voor museumkaartjes moeten betalen, dat dit een late vorm van wraak is voor die toch vernederende voorrang die vroeger steeds moest worden verleend.)

De gêne die al die privileges soms opriepen, voelde ik niet wanneer er bij een medisch probleem in een van mijn groepen snel een arts kwam opdagen. Daar was ik alleen maar blij mee. Een verstuikte enkel, hartkloppingen of een oorontsteking: je hoefde maar te kikken en daar kwam de dokter al het hotel binnengelopen – alsof die om de hoek speciaal had staan wachten. Met een Amerikaan belandde ik in Moskou bij een keel-, neus en oorarts. Zijn oren zaten sinds de vlucht naar de hoofdstad dicht. Na een korte inspectie gaf de arts hem de opdracht mee om steeds weer, met veel nadruk, как-же! как-же! te zeggen, kak-zje! kak-zje! Wat zo veel betekent als hoe dan! Dan zouden zijn oren op een gegeven moment wel open ploppen. En zo geschiedde. De Amerikaan kon er maar niet over uit dat hij voor het consult bij de specialist niets had hoeven betalen. Betere reclame voor de Sovjetunie was nauwelijks denkbaar. Na terugkeer in Nederland kreeg ik nog een kaartje van de tevreden patiënt, dat hij afsloot met een welgemeend kak-zhe! kak-zhe!

—————————

Een enkele keer kregen we de bewakers van het vacuüm in beeld, figuren van de KGB. Dat leidde bij de jonge Amerikanen en Canadezen in mijn groep tot veel hilariteit, waarover meer in deel 3.

Deel 1 en deel 3

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 1.

———————-

Optreden voor buitenlandse bezoekers. Irkoetsk (?), 1983.

———————

Wat zij kan, dat kan ik ook, dacht ik. Het was de zomer van 1978, de laatste dag van mijn allereerste reis naar de USSR, een groepsreis met een Nederlandse reisleidster die geen Russisch sprak – wel Spaans – en met haar optreden weinig indruk op me had gemaakt. De reis had ons gevoerd naar Leningrad, Tbilisi, Bakoe, Jerewan en Moskou. De reisleidster van reisbureau Vernu (dat stond voor Vereniging Nederland-USSR) had zich keurig gekweten van haar taak; de administratie een beetje bijhouden en iedereen de goede kant op sturen.

Ik studeerde Russisch en wilde vaker naar Rusland. Individueel was dat lastig in die tijd, een groepsreis was de meest voor de hand liggende optie. Ik klopte aan bij reisbureau NBBS met de vraag of ze misschien nog een reisleider nodig hadden. Dat bleek een goede zet. Ik was welkom en voor de zomer van 1979 stond ik als assistent-reisleider op de rol voor een reis naar Moskou en verder richting de Oekraïense steden Kiev en Odessa. Het liep anders; ik belandde zomaar opeens in Siberië.

De NBBS werkte samen met het Deense reisbureau SSTS. Samen stuurden zij groepen naar de USSR. De Denen hadden daarbij een geweldige troef in handen: zij stonden vermeld in Let’s Go Europe, de reisbijbel voor jonge Amerikaanse en Canadese backpackers. Wie bij een tocht door Europa ook Rusland wilde aandoen, aldus Let’s Go Europe, kon prima terecht bij de SSTS. Het leverde een stabiel aantal jonge en doorgaans intelligente klanten op, die heel nieuwsgierig waren naar Rusland en omstreken. De Nederlandse Ruslandgangers die geboekt hadden bij de NBBS vlogen naar Kopenhagen, waar zij zich voegden bij de Amerikanen en Canadezen van de SSTS. Vervolgens ging het gezamenlijk naar de Sovjetunie.

Een dag voor mijn vertrek diende zich een vrij groot probleem aan. Er zouden twee groepen naar Kopenhagen vliegen: een kleine met als bestemming enkele steden in Siberië en een veel grotere (mijn groep dus) die de Oekraïne ging bezoeken. Tot aan Kopenhagen had ik de Nederlandsers uit beide groepen onder mijn hoede. In Kopenhagen kwam er een Deense reisleider bij, een tweede Deen was al in Moskou, in afwachting van de twee groepen. Beide reizen hadden Moskou als startpunt. Ik kreeg een telefoontje van de NBBS. De Russische reisorganisatie Sputnik (het kleine zusje van het veel duurdere Intourist) had aan de bel getrokken: de Oekraïne-groep was veel te groot, er moesten toeristen overstappen naar de Siberië-reis. En of ik, zo vroeg de NBBS, in het vliegtuig naar Kopenhagen alvast kon proberen om daar wat Nederlanders toe bereid te vinden. Dan moest ik in Moskou, samen met de Deense reisleiders, maar kijken of we, door ook te werven onder de Amerikanen en Canadezen, aan het vereiste aantal overstappers konden komen. In mijn herinnering moesten dat er vijftien worden in totaal. Helemaal hopeloos was dat streven niet. Siberië was natuurlijk spannender en bovendien was die reis (naar Bratsk, Irkoetsk en Novosibirsk) duurder; wie overstapte, hoefde niet bij te betalen! Onderweg naar Kopenhagen bleken vijf Nederlanders daar gevoelig voor; zij wilden de Oekraïne best inruilen voor Siberië. Ik vond het een mooi begin.    

In Kopenhagen ontmoette ik Peter, de eerste van de twee Deense reisleiders. Hij zou vanuit Moskou met de kleine groep doorreizen naar Siberië. De tweede Deen, die dus al in Moskou was, zou met mij de reis naar Oekraïne voor zijn rekening nemen.

Aangekomen in Moskou, in de rij voor de paspoortcontrole, zei Peter met een bedrukt gezicht dat hij naar de wc moest. Hij oogde niet echt opgelucht toen hij weer tevoorschijn kwam. Ik besteedde er verder geen aandacht aan, pas die avond begon ik me zorgen te maken. Peter haakte vroeg af, zei dat hij zich niet goed voelde en vertrok naar zijn kamer. De volgende ochtend, zo hadden we afgesproken, zouden we, in samenwerking met medewerkers van Sputnik, een charme-offensief beginnen voor Siberië.

—————————

Na het ontbijt verzamelden we ons, met Peter nog uit zicht, in een zaaltje van het hotel. Een dame van Sputnik hield ten overstaan van de Nederlanders, Canadezen en Amerikanen een gloedvol betoog over de verworvenheden van Siberië. Met een zwaar socialistisch-realistisch accent bezong ze de jonge industriestad Novosibirsk en de waterkrachtcentrale van Bratsk. Het leek me een ongelukkige invalshoek, maar zo waar, nog eens vijf man bleken bereid de steven te wenden naar het oosten. En dat, zo vonden we, moest maar genoeg zijn voor Sputnik. Het reisbureau telde zijn knopen, gaf groen licht, en zo begonnen we opgelucht – maar nog zonder Peter – aan het eerste onderdeel van ons programma in Moskou. Het zal ongetwijfeld een stadsrondrit zijn geweest, want daarmee, zo leerde ik al snel, begon elk programma in elke stad in de Sovjetunie.

Die avond bracht ik Peter een blad met eten op zijn kamer. Hij vertrok zijn gezicht, kon geen eten zíen. Hij bleek echt ziek en keerde de volgende dag terug naar Kopenhagen… Er moest snel geschakeld worden en veel keus was er niet. De tweede Deen (zijn naam ben ik kwijt) zou nu in zijn eentje met de Oekraïnereis meegaan, ik kreeg Siberië op mijn bord. Die groep was nog altijd kleiner en daardoor geschikter voor mij als debuterend reisleider. Dat de steden op mijn visum en dat van de andere overstappers nu niet meer klopten, en dat er ook wel heel snel nog vliegtickets geregeld moesten worden, werd door Sputnik weggewuifd: geen probleem!

Bij de kerncentrale van Bratsk, 1979. De reisleider steunt met zijn hand op de grond. Uiterst links op het hekje Tanja Parnas - bij wie ik twee jaar later in Leningrad Oud-en-Nieuw zou vieren. Maar dat is weer een heel ander verhaal.

De reis naar Bratsk, Irkoetsk en Novosibirsk verliep vlekkeloos, mede dankzij mijn geweldige Sputnik-collega Tanja Parnas, die de volle twee weken bij de groep bleef. Een oorontsteking van een van de Nederlanders was de enige hobbel en die werd dankzij vlot medisch ingrijpen snel genomen.

————————

Moskou, midden jaren 80. De reisleider had die avond ‘s een keer geen zin gehad om mee te gaan naar het circus.

En zo maakte ik mijn entree in de wondere wereld van het Sovjet-toerisme. Met zijn ongekende, en af en toe gênante privileges voor buitenlanders, met de reisleiders en gidsen van Sputnik, hun onvermijdelijke lijntjes naar de KGB, de georganiseerde ontmoetingen met Komsomsolleden en, in mijn geval, die geweldige Amerikanen en Canadezen, die bruisten van energie en die – meer dan de wat bravere Nederlanders – mijn reizen tot een vrolijke aangelegenheid maakten, ook wanneer ik voor de zoveelste keer een groep afzette bij het Rode Plein en uit moest leggen waar de bus op hen zou wachten. Ruim tien zomers reisde ik zo de Sovjetunie door, van Minsk tot Odessa, van Brest tot Boechara, en – twee keer zelfs – naar Nachodka (Vladivostok was nog gesloten voor buitenlanders) met de Transsiberië Express. In 1991 kwam er met het uiteenvallen van de Sovjetunie ook een einde aan deze specifieke vorm van toerisme, waarover meer in deel 2.