toerisme

Fietstocht door Russisch Karelië – Valaam was net niet te ver weg - 2

————————

“… kiezend voor de op het oog sterkste boomstammetjes halen we een voor een de overkant.”

—————————-

(Hier deel 1)

Valaam is niet het enige eiland op onze 300 km lange fietsroute. Vanuit het half vergane dorp Vladimirovka aan het Ladogameer maken we de korte oversteek voor een bezoek aan het kloostereiland Konevets. Dit deel van Karelië is niet onomstreden. Het werd in de Winteroorlog door de Sovjetunie veroverd op Finland, in de Tweede Wereldoorlog heroverd door de Finnen en na de oorlog weer door Moskou geannexeerd. Op de boot naar Konevets maak ik een praatje met de 78-jarige Finse Esteri Koljonen, die met haar kleinkinderen een reis maakt door haar geboortestreek. In 1944 moest ze vluchten uit Sakkola. Verbitterd is ze niet, maar het doet haar wel pijn om te zien hoe het gebied er na jaren Russisch wanbeleid aan toe is: “Er was vroeger veel  meer landbouwgrond in gebruik, veel velden liggen er nu verloren bij.” Volgens haar kleinzoon Pauli is ‘Karelië’ voor zijn generatie nauwelijks een issue: “Het zou veel geld kosten om hier weer iets van te maken. En stel dat we het terugkrijgen, wat doe je dan met al die Russen die hier nu wonen?”

De Finse Esteri Koljonen met haar kleinkinderen

Het Russisch-Orthodoxe klooster op Konevets werd na de Tweede Wereldoorlog eigendom van het leger. Dat woonde het volledig uit. Het kerkhofje (handig, met vier muren eromheen) werd een voetbalveldje. In 1991 kreeg de kerk het klooster terug. De restauratie verloopt langzaam, maar de kloosterbakkerij werkt in elk geval uitstekend. Met vijf warme broden verlaten we het eiland.         

En voort gaan we met onze tocht, rijdend op kaart, kompas en tegenstrijdige adviezen van de plaatselijke bevolking. Als het kan, pauzeren we voor de lunch bij een meertje. Op de eerste dag neem ik de gelegenheid te baat om me, tot aan m’n middel in het water, voor het eerst en het laatst in Karelië, te scheren. Daarmee scoor ik minpunten bij de groep, want zoiets doe je niet tijdens  een verblijf in de natuur. Dat krijg ik te horen op de laatste dag: “Toen je daarmee ophield, werd je één van ons.”

Op een steeds smaller worden paadje, waar opschietend gras en piepjonge boompjes het fietsen steeds lastiger maken, begin ik me ernstig af te vragen of we nu dan eindelijk toch echt verdwaald zijn. Want hoe lang geleden is het dat híer iemand gereden of zelfs maar gelopen heeft? Dat moet heel lang geleden zijn, concludeer ik bij het aanzien van de brug die plots voor ons opdoemt. Want wie waagt zich daar nog overheen? Nou, wij dus, maar – heel verstandig - niet met z’n allen tegelijk. De reisleider neemt zijn verantwoordelijkheid en beproeft de stevigheid van de constructie. Die lijkt het te houden en voorzichtig kiezend voor de op het oog sterkste boomstammetjes halen we een voor een de overkant. Nu, 25 jaar later, zou ik best nog eens willen gaan kijken hoe die brug het tegenwoordig vergaat, maar ik acht de kans vrij klein dat ik dat staketsel, indien nog ‘in tact’, terug zal kunnen vinden.

Dan, op 183 km van Sint-Petersburg, in het dorpje Koerkijoki, op een heuvel waar door de eeuwen heen drie kerken hebben gestaan (de laatste brandde in 1991 af), raken de gemoederen plots flink verhit. Het reisbureau dat de route heeft uitgestippeld, heeft zich een beetje vergist. Van hier naar Sortavala, waar we de boot naar Valaam willen nemen, is het geen 40, maar 80 kilometer. Dat trekken we niet meer, met deze hitte, op deze wegen. Er wordt geruzied. Hoe nu verder? Als een internationaal waarnemer houd ik me buiten dit binnenlands conflict. Ik wacht af en maak me ondertussen vooral zorgen over de bulten rond mijn enkels; welk gemeen insect heeft me daar nou toch te pakken gehad?        

Hier deel 3.

Fietstocht door Russisch Karelië – Valaam was net niet te ver weg - 1

————————-

Het was een leerzame tocht, in de zomer van 2001, met als belangrijkste les: voor improviseren ben ik niet in de wieg gelegd – een stuk minder dan veel Russen in elk geval. Ik had me aangemeld voor een fietstocht van een week door Karelië, 300 kilometer in totaal, en me daarmee toevertrouwd aan de organisatorische vermogens van een klein reisbureau in Sint-Petersburg. Die vermogens bleken beperkt, maar dat werd dus ruimschoots gecompenseerd door het improvisatietalent van mijn kleine groep reisgenoten, drie man uit Moskou en de rest uit Sint-Petersburg.

Ongenaakbare naaldbossen, uitgestrekte weiden, hitte, slechte wegen en wolken van muggen boven ieders hoofd, en aan het begin van elke dag onzekerheid over de te volgen route en dus ook over de plek waar we onze tenten voor de nacht zouden opzetten. Zeker was wel het einddoel: Valaam, het eiland in het Ladogameer met zijn befaamde klooster. Onzeker werd gaandeweg of we dat doel ook zouden bereiken. Het werd alles bij elkaar een prachtervaring, die ik beslist aan me voorbij zou hebben laten gaan, indien ik een en ander van tevoren had geweten.

Ik was ervan uitgegaan dat íemand van het reisbureau het parcours al eens had gereden, voordat het als all inclusive (met fietsen, tentjes en proviand) in de markt was gezet, maar dat bleek een naïeve gedachte. Op de avond voor ons vertrek, toen er een kennismakingsbijeenkomst was belegd, kwam er een kaart van Karelië op tafel, een ritueel dat zich de volgende dagen nog meerdere keren zou herhalen. Op de vraag van een van mijn reisgenoten “of dit traject wel kon kloppen”, had de reisleider geen duidelijk antwoord. We zouden het ter plekke wel zien, zo was de stemming.  

De volgende ochtend vertrokken we met een boemeltreintje naar het startpunt buiten de stad, waar een busje de fietsen, tentjes en het proviand had afgeleverd. Dat was goed geregeld. Wel was voor mij de fiets, ook met het zadel in de hoogste stand, twee maatjes te klein, maar met mijn Hollandse fietservaring liet ik mij daar niet door kisten. Dit tot opluchting van de reisleider, die, zo vertrouwde hij me een paar dagen later toe, zich over mij wel een beetje zorgen had gemaakt: zo’n buitenlander, en al wat ouder dan de rest, wist die wel waar die aan begon?

Nee, dat wist ik dus niet, maar dat gold nog meer voor een van de vrouwen in de groep. Die was vooral mee omdat ze weleens naar Valaam wilde. De stevige fietstocht die daaraan vooraf zou gaan, had ze wat te luchtig opgevat. Veel ervaring had ze niet, erg veel fietskilometers had ze nooit gemaakt. Op het eerste de beste weggetje met wat zanderige stukjes belandde ze met haar flink bepakte fiets langzaam opzij vallend in de berm. Zij (en niet ik) was duidelijk de zwakste schakel. Het zorgde voor irritatie en af en toe een vilein grapje. Ging het heuveltje op, dan stapte ze af – ook in de lichtste versnelling kon ze de glooiingen niet aan. Wij wachtten haar dan bovenaan de ‘beklimming’ op en had ze zich puffend, met een rood hoofd, lopend naast haar fiets bij ons gevoegd, dan stapten wij meteen op om weer verder te rijden. “Zo jongens, pauze is voorbij!” Dat vond ze niet leuk.

“Zo jongens, pauze is voorbij!”

Het eerste echte obstakel bleek een rivier zo breed als de Maas bij Maastricht, de Boernaja geheten, wat zoveel betekent als ‘de wilde’. Dat viel op die plek reuze mee, maar omdat er van een brug die hier ooit moest hebben gelegen, niet veel meer resteerde dan de fundamenten (“Dat ding is kapotgeschoten in de oorlog”, deelde iemand met kaplaarzen en een hengel ons vriendelijk mee), zaten we toch met een probleem. De hoop was geweest dat we zouden kunnen overvaren. Nu lag er wel een bootje aan de overkant, maar de kans dat de eigenaar, zo die al zou opduiken, ons een voor een zou willen overzetten, leek ons niet groot. Het werd een omweg naar een echt veer, 20 kilometer verderop, gelukkig grotendeels over asfalt. In een bocht van de Boernaja stuitten we op een vervallen bunker en het leek ons dat vanhier die brug aan puin was geschoten.

Bij de rivier de Boernaja. In het midden onze reisleider.

In de loop van elke middag werd de vraag actueel: waar brengen we de nacht door? Dat moest in de buurt zijn van water, anders konden we ons niet wassen en ook onze boekweit- of havermoutpap (’s ochtends zonder en ’s avonds met stukjes blikvlees) niet koken. Meertjes stonden op de kaart wel aangegeven, maar daar werd dan weer niet bij vermeld hoe de oever erbij lag. Ontdekten we ter plekke dat die te dicht begroeid was, dan moesten we verder. Op een van de heetste dagen werd onze tocht op die manier met heel wat kilometers verlengd, terwijl ik door mijn watervoorraad heen was. Ik had in een van de dorpjes die we waren gepasseerd niet genoeg flesjes water gekocht. Toen we dan toch eindelijk ergens onze tentjes hadden opgezet, bracht een regenbui verlichting: in een plastic mok ving ik voldoende water op voor een paar slokken.

Ondertussen hadden zich rondom mijn beide enkels een paar vreemde bulten gevormd.

Hier deel 2

———————-

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 3.

——————

Honky Tonk Lenin in Kiev

———————-

Midden jaren tachtig, drie dagen Kiev zaten erop. Het was routine: de groep verzamelen in de hoek van de stationshal, met alle rugzakken en koffers, en het verzoek aan iedereen om een beetje in de buurt te blijven, zolang nog niet was omgeroepen vanaf welk perron onze trein naar Odessa zou vertrekken. De lichte lamlendigheid die zich op zulke momenten van mijn voornamelijk Amerikaanse en Canadese toeristen meester maakte, zou, zo wist ik uit ervaring, na het instappen plaatsmaken voor de vrolijke opwinding die een reis met een nachttrein met zich meebracht. Maar dit keer kwam die vrolijke opwinding sneller dan verwacht.

“Kijk dan!”, wees een van de Amerikanen, “ze houden ons in de gaten.” Iedereen, hangend tussen de rugzakken, was meteen bij de les. Twee mannen verderop in de hal, de een links, de ander rechts, wisselden om de paar minuten van plek en hielden de blik op onze groep gericht. Inderdaad, ze hielden ons in de gaten. Er werd gewezen (door mijn toeristen, niet door die twee mannen), gelachen en nog net niet gezwaaid. Het was duidelijk, hier ontrolde zich een van de hoogtepunten van de reis.

Een kwartiertje later begaven we ons naar de trein, op een afstandje gevolgd door beide heren. Nadat de bagage aan boord was gebracht, besloten een paar toeristen op nader onderzoek uit te gaan – er was nog tijd zat. Een man of vijf stapten de trein uit en liepen, het hoofd opgeheven, de blik vooruit, recht op de twee mannen af, die aan het begin van het perron hadden postgevat – vermoedelijk niet om óns in te gaten te houden, maar eerder om te kijken of er geen Sovjetburgers waren die contact met ons zochten. De twee zagen de Amerikanen en Canadezen op zich af komen, draaiden zich om en verdwenen wijselijk uit zicht.

Molodjozjnaja, ons vaste hotel in Moskou

Dit soort momenten, waarop de hoeders van de Sovjet-orde zo duidelijk in beeld kwamen, waren zeldzaam. Ik kan me uit mijn meer dan tien zomers als reisleider geen vergelijkbaar voorval herinneren. De aanwezigheid van de KGB was vooral indirect. Zo wist je dat de gids van het reisbureau Sputnik, die meeging naar alle steden op de route, verslag diende uit te brengen van ‘verdacht’ gedrag. Zolang je geen dissidenten bezocht, bijbels smokkelde of je anderszins buiten de afgebakende paden begaf, was dit een rituele dans, een lege huls; het hoorde erbij. Toen het kort na mijn debuut als reisleider onzeker was of ik een visum zou krijgen voor een studieverblijf, zei Tanja, de Russische gids van mijn eerste reis met wie ik contact was blijven houden, opgewekt: “Tuurlijk krijg je een visum, ik heb zo’n goed rapport over je geschreven!” Niet iedereen ging er zo ontspannen mee om. Een aantal jaren later vroeg de Sputnik-gids van dienst, een knul die me vanaf de eerste dag flink op de zenuwen had gewerkt, tussen neus en lippen door of ik soms wist waar twee van mijn toeristen de nacht hadden doorgebracht. “Geen idee”, antwoordde ik bijna bars, en voegde eraan toe: “Je hebt in elk geval iets om over te schrijven.” Hij schrok duidelijk (tot mijn genoegen) en veranderde snel van onderwerp.

Honky Tonk Drummer

Programma in Kiev, met originele aanvulling

Een ander ritueel waren de ‘ontmoetingen met Sovjet-jongeren’, avonden waarop we ergens in een zaaltje begroet werden door leden van de Komsomol. Ik waarschuwde mijn backpackers: trek iets schoons aan, als je dat nog hebt. Want vooral de lokale jongedames zagen er doorgaans piekfijn uit. Zo’n avond begon dan wat stroef, maar meestal kwam de stemming er met een kwisje en een dansje aardig in. Hoogtepunt van alle ontmoetingen was toch wel die keer, ook in Kiev, toen een bandje van de Komsomol voor muzikale omlijsting had gezorgd en er in de groep snel geïnventariseerd werd of wij misschien, bij wijze van dank, een kort gastoptreden konden verzorgen. Dat kon! De keuze viel op Honky Tonk Women van de Rolling Stones, waar één van ons de tekst van kende. Na buiten even droog te hebben geoefend, brachten we, het podium delend met een omvangrijk gipsen hoofd van Lenin – en met ondergetekende als stuwende kracht op de drums – een stomende versie ten gehore waar de Stones nog een puntje aan hadden kunnen zuigen. Als dank mocht ik – reisleider tenslotte – na afloop aanschuiven bij de Russische leiding, waar onder de tafel wat sterker spul dan appelsap werd geschonken. De contacten gingen dit keer ook in ander opzicht wat verder dan van officiële zijde vermoedelijk de bedoeling was. Toen ik onze bassist na anderhalve dag weer tegenkwam in het hotel, mompelde hij vrolijk verbaasd: “Ik ben nog nooit zo seksueel actief geweest.”

Tegen het einde van de jaren tachtig veranderde mijn werk als reisleider. Dankzij Gorbatsjov en zijn perestrojka was de Sovjetunie een beetje in de mode gekomen. Mijn reisbureau, het Deense SSTS, zag zijn kans schoon en boorde een geheel nieuwe doelgroep aan: Amerikaanse scholieren. Die kwamen met grote groepen, inclusief ouders en ook grootouders. Die omvang maakte het werk tot een ramp – ik droom nog weleens van die paar honderd Amerikaanse spring-in-het-velds die ik met zeven andere reisleiders in toom moest zien te houden. De vliegreis Leningrad-Moskou moest gespreid over drie vluchten… En ook in ander opzicht was het contrast met mijn geliefde backpackers te groot. Toen ik bij een wandeling door het Moskouse centrum aankondigde dat even verderop, om de hoek, het Kremlin in beeld zou komen, antwoordde een jonge knul naast me: “What’s the Kremlin?” Ik meldde de SSTS na terugkeer dat ik geen groepen met scholieren meer zou doen.

——————-

Mijn laatste backpackersgroep was in 1991. We vielen met onze neus in de boter; terwijl we in Odessa zaten, werd in Moskou – de volgende stad op onze route ­– een staatsgreep gepleegd. De groep vond het allemaal very exciting. (Over die paar spannende dagen schreef ik eerder een stukje.) Na het afscheid van de backpackers reisde ik door naar Voronezj, waar ik tien jaar eerder een half jaar had gewoond. De stad was inmiddels toegankelijk voor buitenlandse toeristen en voor zo’n trip, of voor wat voor reis door Rusland dan ook, had je geen groep meer nodig. Ik zette een punt achter mijn loopbaan als reisleider. Het was mooi geweest.

Deel 2

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 2.

—————————

———————-

Weinig Russische woorden zijn met het uiteenvallen van de Sovjetunie zo van kleur veranderd als иностранец (inostranets/buitenlander). Voor een inostranets zwaaiden vele deuren soepeltjes open, andere bleven juist nadrukkelijk gesloten. Russen werden opzij geschoven, moesten maar even (of heel lang) wachten, want… inostrantsy!/buitenlanders! Die gingen natuurlijk voor, bij het boeken van kamers, in musea of bij maaltijden in de restaurantwagon van de Transsiberië Express. Inostranets, buitenlander – het was een toverwoord. Ik bestelde ooit, op een van de eerste dagen van 1982, via de telefoon in de hal van een studentenflat in Leningrad, een taxi naar het vliegveld. De vrouwelijke conciërge/portier van de flat kwam achter haar bureau vandaan, nam de telefoon van me over en zei streng tegen de taxi-centrale: “U moet wel echt komen, hoor, het is een inostranets” – wat ze daar bij die centrale gezien mijn verre van vlekkeloze Russisch ook vast al hadden begrepen.

Buitenlanders zaten in de USSR in een bubbel en werden bekeken met een mengeling van ongemak en fascinatie. Wat kon je hun laten zien, welk verhaal vertelde je? Het was niet de bedoeling dat er barsten in die bubbel kwamen. Deels was dat een begrijpelijk reflex (ik toon buitenlands bezoek hier ook liever zonder veel gedoe de mooiste plekjes), maar voor een belangrijk deel ook was het een geforceerd afschermen van alles wat – ik gebruik maar even de terminologie uit die tijd – koren op de molen kon zijn van een leugenachtige buitenlander, op zoek naar zaken die de USSR en de rest van de progressieve mensheid in een kwaad daglicht konden stellen.

Van die bubbel is weinig meer over. In de steden ga je nu zonder enige moeite op in de massa. En ook wanneer je er, zoals in mijn geval, overduidelijk niet-Russisch uitziet, leidt je verschijning niet meer tot overspannen gedoe. Je plaats in de pikorde wordt tegenwoordig ‘gewoon’ bepaald door de hoeveelheid geld die je kan besteden. Helaas krijgt het woord inostranets de laatste tijd iets van zijn oude, ongemakkelijke kleur terug. Buitenlandse organisaties krijgen het etiket ‘buitenlandse agent’ opgeplakt, het oude refrein klinkt weer van een belegerd land omgeven door vijanden, en bij alle problemen die Rusland momenteel kent, wordt weer bijna routinematig, net als in de Koude Oorlog, met een beschuldigende vinger gewezen naar ‘het buitenland’.  

De reisleider had er even geen zin meer in

Transsiberian bitch list

De bubbel (vacuüm is misschien een beter woord) waar buitenlanders in verkeerden, maakte mijn werk als reisleider in de Sovjetunie vrij simpel, al had ik dat aanvankelijk nog niet zo in de gaten. Toen er op mijn allereerste reis (zie deel 1) plots tien extra tickets voor meerdere vliegreizen naar en in Siberië moesten komen, en ook nog eens extra hotelkamers in Irkoetsk, Bratsk en Novosibirsk, notabene in het zomerseizoen, was dat geen enkel probleem. Later besefte ik pas dat tien brave Russische burgers zeer waarschijnlijk te horen hadden gekregen dat hun ticket was komen te vervallen en dat ze maar een andere vlucht moesten zien te vinden. Van een andere orde, maar wel uit dezelfde opera, waren de aparte ingangen voor buitenlanders bij belangrijke musea. Rijen bestonden voor ons niet. (Ik denk weleens, wanneer ik de hogere prijzen zie die buitenlanders tegenwoordig voor museumkaartjes moeten betalen, dat dit een late vorm van wraak is voor die toch vernederende voorrang die vroeger steeds moest worden verleend.)

De gêne die al die privileges soms opriepen, voelde ik niet wanneer er bij een medisch probleem in een van mijn groepen snel een arts kwam opdagen. Daar was ik alleen maar blij mee. Een verstuikte enkel, hartkloppingen of een oorontsteking: je hoefde maar te kikken en daar kwam de dokter al het hotel binnengelopen – alsof die om de hoek speciaal had staan wachten. Met een Amerikaan belandde ik in Moskou bij een keel-, neus en oorarts. Zijn oren zaten sinds de vlucht naar de hoofdstad dicht. Na een korte inspectie gaf de arts hem de opdracht mee om steeds weer, met veel nadruk, как-же! как-же! te zeggen, kak-zje! kak-zje! Wat zo veel betekent als hoe dan! Dan zouden zijn oren op een gegeven moment wel open ploppen. En zo geschiedde. De Amerikaan kon er maar niet over uit dat hij voor het consult bij de specialist niets had hoeven betalen. Betere reclame voor de Sovjetunie was nauwelijks denkbaar. Na terugkeer in Nederland kreeg ik nog een kaartje van de tevreden patiënt, dat hij afsloot met een welgemeend kak-zhe! kak-zhe!

—————————

Een enkele keer kregen we de bewakers van het vacuüm in beeld, figuren van de KGB. Dat leidde bij de jonge Amerikanen en Canadezen in mijn groep tot veel hilariteit, waarover meer in deel 3.

Deel 1 en deel 3

Reisleider in de USSR: backpackers, drummen bij de Komsomol en lijntjes naar de KGB - 1.

———————-

Optreden voor buitenlandse bezoekers. Irkoetsk (?), 1983.

———————

Wat zij kan, dat kan ik ook, dacht ik. Het was de zomer van 1978, de laatste dag van mijn allereerste reis naar de USSR, een groepsreis met een Nederlandse reisleidster die geen Russisch sprak – wel Spaans – en met haar optreden weinig indruk op me had gemaakt. De reis had ons gevoerd naar Leningrad, Tbilisi, Bakoe, Jerewan en Moskou. De reisleidster van reisbureau Vernu (dat stond voor Vereniging Nederland-USSR) had zich keurig gekweten van haar taak; de administratie een beetje bijhouden en iedereen de goede kant op sturen.

Ik studeerde Russisch en wilde vaker naar Rusland. Individueel was dat lastig in die tijd, een groepsreis was de meest voor de hand liggende optie. Ik klopte aan bij reisbureau NBBS met de vraag of ze misschien nog een reisleider nodig hadden. Dat bleek een goede zet. Ik was welkom en voor de zomer van 1979 stond ik als assistent-reisleider op de rol voor een reis naar Moskou en verder richting de Oekraïense steden Kiev en Odessa. Het liep anders; ik belandde zomaar opeens in Siberië.

De NBBS werkte samen met het Deense reisbureau SSTS. Samen stuurden zij groepen naar de USSR. De Denen hadden daarbij een geweldige troef in handen: zij stonden vermeld in Let’s Go Europe, de reisbijbel voor jonge Amerikaanse en Canadese backpackers. Wie bij een tocht door Europa ook Rusland wilde aandoen, aldus Let’s Go Europe, kon prima terecht bij de SSTS. Het leverde een stabiel aantal jonge en doorgaans intelligente klanten op, die heel nieuwsgierig waren naar Rusland en omstreken. De Nederlandse Ruslandgangers die geboekt hadden bij de NBBS vlogen naar Kopenhagen, waar zij zich voegden bij de Amerikanen en Canadezen van de SSTS. Vervolgens ging het gezamenlijk naar de Sovjetunie.

Een dag voor mijn vertrek diende zich een vrij groot probleem aan. Er zouden twee groepen naar Kopenhagen vliegen: een kleine met als bestemming enkele steden in Siberië en een veel grotere (mijn groep dus) die de Oekraïne ging bezoeken. Tot aan Kopenhagen had ik de Nederlandsers uit beide groepen onder mijn hoede. In Kopenhagen kwam er een Deense reisleider bij, een tweede Deen was al in Moskou, in afwachting van de twee groepen. Beide reizen hadden Moskou als startpunt. Ik kreeg een telefoontje van de NBBS. De Russische reisorganisatie Sputnik (het kleine zusje van het veel duurdere Intourist) had aan de bel getrokken: de Oekraïne-groep was veel te groot, er moesten toeristen overstappen naar de Siberië-reis. En of ik, zo vroeg de NBBS, in het vliegtuig naar Kopenhagen alvast kon proberen om daar wat Nederlanders toe bereid te vinden. Dan moest ik in Moskou, samen met de Deense reisleiders, maar kijken of we, door ook te werven onder de Amerikanen en Canadezen, aan het vereiste aantal overstappers konden komen. In mijn herinnering moesten dat er vijftien worden in totaal. Helemaal hopeloos was dat streven niet. Siberië was natuurlijk spannender en bovendien was die reis (naar Bratsk, Irkoetsk en Novosibirsk) duurder; wie overstapte, hoefde niet bij te betalen! Onderweg naar Kopenhagen bleken vijf Nederlanders daar gevoelig voor; zij wilden de Oekraïne best inruilen voor Siberië. Ik vond het een mooi begin.    

In Kopenhagen ontmoette ik Peter, de eerste van de twee Deense reisleiders. Hij zou vanuit Moskou met de kleine groep doorreizen naar Siberië. De tweede Deen, die dus al in Moskou was, zou met mij de reis naar Oekraïne voor zijn rekening nemen.

Aangekomen in Moskou, in de rij voor de paspoortcontrole, zei Peter met een bedrukt gezicht dat hij naar de wc moest. Hij oogde niet echt opgelucht toen hij weer tevoorschijn kwam. Ik besteedde er verder geen aandacht aan, pas die avond begon ik me zorgen te maken. Peter haakte vroeg af, zei dat hij zich niet goed voelde en vertrok naar zijn kamer. De volgende ochtend, zo hadden we afgesproken, zouden we, in samenwerking met medewerkers van Sputnik, een charme-offensief beginnen voor Siberië.

—————————

Na het ontbijt verzamelden we ons, met Peter nog uit zicht, in een zaaltje van het hotel. Een dame van Sputnik hield ten overstaan van de Nederlanders, Canadezen en Amerikanen een gloedvol betoog over de verworvenheden van Siberië. Met een zwaar socialistisch-realistisch accent bezong ze de jonge industriestad Novosibirsk en de waterkrachtcentrale van Bratsk. Het leek me een ongelukkige invalshoek, maar zo waar, nog eens vijf man bleken bereid de steven te wenden naar het oosten. En dat, zo vonden we, moest maar genoeg zijn voor Sputnik. Het reisbureau telde zijn knopen, gaf groen licht, en zo begonnen we opgelucht – maar nog zonder Peter – aan het eerste onderdeel van ons programma in Moskou. Het zal ongetwijfeld een stadsrondrit zijn geweest, want daarmee, zo leerde ik al snel, begon elk programma in elke stad in de Sovjetunie.

Die avond bracht ik Peter een blad met eten op zijn kamer. Hij vertrok zijn gezicht, kon geen eten zíen. Hij bleek echt ziek en keerde de volgende dag terug naar Kopenhagen… Er moest snel geschakeld worden en veel keus was er niet. De tweede Deen (zijn naam ben ik kwijt) zou nu in zijn eentje met de Oekraïnereis meegaan, ik kreeg Siberië op mijn bord. Die groep was nog altijd kleiner en daardoor geschikter voor mij als debuterend reisleider. Dat de steden op mijn visum en dat van de andere overstappers nu niet meer klopten, en dat er ook wel heel snel nog vliegtickets geregeld moesten worden, werd door Sputnik weggewuifd: geen probleem!

Bij de kerncentrale van Bratsk, 1979. De reisleider steunt met zijn hand op de grond. Uiterst links op het hekje Tanja Parnas - bij wie ik twee jaar later in Leningrad Oud-en-Nieuw zou vieren. Maar dat is weer een heel ander verhaal.

De reis naar Bratsk, Irkoetsk en Novosibirsk verliep vlekkeloos, mede dankzij mijn geweldige Sputnik-collega Tanja Parnas, die de volle twee weken bij de groep bleef. Een oorontsteking van een van de Nederlanders was de enige hobbel en die werd dankzij vlot medisch ingrijpen snel genomen.

————————

Moskou, midden jaren 80. De reisleider had die avond ‘s een keer geen zin gehad om mee te gaan naar het circus.

En zo maakte ik mijn entree in de wondere wereld van het Sovjet-toerisme. Met zijn ongekende, en af en toe gênante privileges voor buitenlanders, met de reisleiders en gidsen van Sputnik, hun onvermijdelijke lijntjes naar de KGB, de georganiseerde ontmoetingen met Komsomsolleden en, in mijn geval, die geweldige Amerikanen en Canadezen, die bruisten van energie en die – meer dan de wat bravere Nederlanders – mijn reizen tot een vrolijke aangelegenheid maakten, ook wanneer ik voor de zoveelste keer een groep afzette bij het Rode Plein en uit moest leggen waar de bus op hen zou wachten. Ruim tien zomers reisde ik zo de Sovjetunie door, van Minsk tot Odessa, van Brest tot Boechara, en – twee keer zelfs – naar Nachodka (Vladivostok was nog gesloten voor buitenlanders) met de Transsiberië Express. In 1991 kwam er met het uiteenvallen van de Sovjetunie ook een einde aan deze specifieke vorm van toerisme, waarover meer in deel 2.

Fawlty Towers op de Wolga - 2

————————-

————————

In mijn vorige stukje, deel 1 van mijn avonturen op de Wolga, heb ik ietsje overdreven. Ik schreef dat de reiziger aan boord opgeschrikt kon worden door vier soorten van alarmsignalen – het zijn er maar drie. Het toespraakje dat we kregen met de veiligheidsinstructies van de directeur van de cruise was kennelijk zo beeldend, dat mijn fantasie met me aan de haal ging. De directeur beschreef de drie alarmsignalen in detail. Ik herhaal ze hier even. (Niet het boeiendste onderdeel van een reisverslag, maar stel, u reist binnenkort zelf over de Wolga, dan kunt u dit soort dingen maar beter weten.)

1 – Algemeen alarm: een aanhoudend, luid belsignaal van 25-30 seconden, 3-4 keer herhaald, wanneer het schip in gevaar is.

2 – Bootalarm: tenminste 7 korte belsignalen gevolgd door een aanhoudend belsignaal van 5-6 seconden. Het signaal wordt 3-4 keer herhaald.

3 – Man-overboord-alarm: 3 aanhoudende luide belsignalen van 5-6 seconden, 3-4 keer herhaald.

Het laatste signaal is overigens uitsluitend bestemd voor de bemanning, u hoeft dus niet in actie te komen. (En denkt u niet dat ik dit alles keurig had onthouden na het praatje van de directeur; ik vond alles naderhand terug op een aanplakbiljetje op de deur van mijn kajuit.)

De directeur hield haar praatje, terwijl de boot aanlegde bij de enige halte tussen Astrachan en Wolgograd: het dorpje Nikolskoje. Door de patrijspoort zag ik een glimp van een oude aanlegsteiger, een débarcadère, zoals je die in alle oude Sovjet-films ziet waarin de Wolga een rol speelt. Na nog een minuut of tien met allerlei uitleg en instructies, mocht ik eindelijk naar buiten.


Nikolskoje was niet veel meer dan een kleine markt, waar je volgens de directeur – het behoorde tot haar veiligheidsinstructies – maar beter niks kon kopen. Ik liep wat rond op de oever en keek vooral naar die prachtige steiger, die helaas flink in verval was. De diverse ruimtes (ooit, vermoed ik, een wachtkamer, kassa’s, een kantine, kantoortjes en zo), waren leeg en verlaten. Dit tot genoegen van rondschietende zwaluwen, die op de omgangen een nestje hadden gebouwd.


Na vier uur ging het weer verder, richting Wolgograd, dat we de volgende morgen zouden bereiken. Het viel me op dat de boot geen rechte lijn aanhield. Af en toe dacht ik zelfs: we varen nu op de oever af, zo meteen gaat het mis! Maar er klonk geen enkel alarmsignaal, de boot volgde nauwgezet de slingerende vaargeul, die gemarkeerd werd door witte boeien (aan de rechterzijde van het schip) en rode (aan de linkerzijde). Wat ik verder aardig vond om te zien, waren de passagiers die rustig rondjes liepen over het dek, alsof ze een wandelingetje maakten door het park.

20190614-1248.jpg

Zo gleed niet alleen het schip rustig voort, maar ook –  excuus voor deze goedkope beeldspraak – de uren. Het werd vanzelf avond, met verschillende soorten amusement.

Ik koos voor het programma-onderdeel “Waar is het circus gebleven?”, dat om 20.30 uur begon in de conferentiezaal op het sloependek. De presentatie was in handen van dezelfde dame die bij het vertrek uit Astrachan aan dek een vrolijk lied had gezongen (zie deel 1). Ook nu was ze in een prima stemming:


Ze begon het programma met de mededeling dat het circus-onderdeel was komen te vervallen. We gingen raadseltjes doen en opdrachtjes uitvoeren. Bij dat tweede onderdeel werden vier vrijwilligers gevraagd – twee mannen en twee vrouwen – en ik zag de bui al hangen. En jawel, ik werd uit het niet al te talrijke publiek geplukt. Je moest doen alsof je aan het strijken was, doen of je een ‘chinees hondje’ was (zo’n kleintje met een wiebelnek op de hoedenplank van een auto), doen of je een hoepel probeerde hoog te houden en alsof je aan het langlaufen was – en dat alles tegelijk, samen in polonaise met de andere drie vrijwilligers. Ik deed erg mijn best en werd beloond met een prijs: een balpen van het reisbureau.

In het volgende onderdeel (iets met liedjes) had ik geen zin meer en ik glipte het sloependek af. Het was een mooie avond, met de zon die onderging achter de oever en de maan die al weerspiegelde in de Wolga. De volgende morgen werd ik vroeg wakker en zag een bewegende schaduw op het gordijn van mijn kajuit. Er was iemand bezig met ochtendgymnastiek.

Voor wie Russisch leest: reacties van deelnemers aan meerdere cruises op hetzelfde schip – zeer lovend – vindt u hier.

Rusland heeft een nieuw logo. Wij wachten op een reactie uit Japan.

--------------------

Rusland is het nieuwe jaar ingegaan met een nieuw logo – sterker nog: met een nieuwe brand, gericht op de buitenlander die naar Moskou en verre omstreken gelokt moet worden. Het nieuwe logo ziet u hierboven.

adv-vacature-manager-online-marketing-bi.jpg

146 landen hadden al een brand. Nederland ook. Verantwoordelijk voor onze eigen brand is NBTC Holland Marketing, waarbij NBTC staat voor: Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen. Onderdeel van onze brand is het oranje Holland-logo met een tulp - u hebt dat vast weleens gezien. (Ik kom die tulp ook tegen met een oranje stengel, de kleurstelling zal, neem ik maar aan, naar keuze zijn. En verder dient u brand uit te spreken met een licht Gooise tongval.)

En nu heeft Rusland dus ook een brand - waarbij men niet over één nacht ijs is gegaan. De eerste stap werd gezet in 2015. Het initiatief kwam van het Federaal Bureau voor Toerisme (zeg maar: het Russische NBTC), dat daartoe samenwerking zocht met de ABKR, de associatie van Russische brandingbedrijven. Verder deed ook het ministerie van Cultuur mee. De brandingbedrijven gingen aan de slag en een jaar later lagen er zeshonderd slogans en 480 logo’s voor. Vervolgens werkten “erkende professionals” zo’n dertig concepten uit, waarvan er tenslotte tien werden voorgelegd aan het publiek, dat mocht stemmen. Daar moest dat publiek niet te licht over denken. Op site van de verkiezing lezen we: “Welke associaties krijgt een buitenlander wanneer hij over Rusland hoort? Wat is het beeld van jouw land in de ogen van een toerist? Of dat beeld waarheidsgetrouw en aantrekkelijk is, helder is en indruk maakt, of het precies is en pakkend, hangt vandaag af van elk van u.” Dit zijn de tien waaruit kon worden gekozen:

Voor een uitgebreide omschrijving van elke brand, inclusief de achterliggende gedachte, de Engelse vertaling van de slogan en enkele voorbeelden van de toepassingen ervan, klikt u hier.  

Het publiek bracht zijn stem uit en dat leverde drie favorieten op. Naast de uiteindelijke winnaar (die staat boven aan dit stuk), waren dat deze twee:


Toen was het woord aan de jury, met daarin enkele klinkende namen. Ik noem slechts woordvoerster van Buitenlandse Zaken Marija Zacharova, presidentieel perssecretaris Dmitri Peskov en Vitali Moetko, onder meer oud-minister van Sport, oud-voorzitter van de Russische voetbalbond en oud-voorzitter van het WK-voetbal-organisatiecomité. Zij hadden de laatste stem en kozen dat wat hoekige logo, met de slogan: Россия — это целый мир, wat ik zou vertalen als: Rusland – een wereld op zich. (De officiële Engelse vertaling luidt: The whole world within Russia.)

Zelf had ik gekozen voor de linker, met de zwaan en het beslagen glas waardoor de reiziger naar Rusland kijkt. Россия. Увидеть больше is hier de slogan, in mijn vertaling: Rusland. Je ziet zoveel meer. Maar ja, ik ben geen oud-minister van sport of zo en slechts zeer zijdelings betrokken bij het komende WK voetbal, dus mijn stem telt niet.

Nog even iets over het winnende concept. Hier ziet u het logo met enige toelichting – en daarbij duikt een addertje op vanonder het gras.

De vlakken en lijnen zijn natuurlijk een verwijzing naar de Russische avantgarde-kunstenaars van begin vorige eeuw (populair in het buitenland), maar dat doet er even niet toe. Elk vlak en elke lijn vertegenwoordigt een deel van de landkaart, met de gele lijn als enig door de mens gemaakt onderdeel: dat is de Transsiberische Spoorlijn. De grote ronde cirkel is Siberië, de oranje lijn is de Oeral, het lichtblauwe bolletje is het Bajkalmeer, het gele bolletje Kaliningrad. Dat is allemaal niks bijzonders en doet op het terrein van de wereldpolitiek geen wenkbrauwen fronsen.Maar, let op, dat kleine, bruine vierkantje linksonder … dat is de Krim. En dan kijk ik nog even naar de samenstelling van de jury en dan denk ik: zou het toeval zijn dat er gekozen is voor het enige logo waarbij de Krim zo duidelijk staat aangegeven als deel van Rusland?

Nou ja. Mocht dit territoriaal enigszins agressief aandoende beeld leiden tot bozige reacties en misschien zelfs tot minder bezoek aan Rusland ( zo niet uit onze contreien, dan wel uit Oekraïne), dan wordt dat ongetwijfeld geheel gecompenseerd door toenemend toerisme uit het oosten. Want als we dit logo consequent interpreteren, zijn de Koerilen teruggegeven aan Japan. 

--------------------------

Overigens vond ik onderstaand concept ook wel mooi, maar dat kwam niet eens bij de beste drie. Het is gebaseerd op de Russische hoofddoek en heeft als motto: Россия. Она прекрасна - Rusland. Ze is prachtig.