jaren 70

Rusland in de 20ste eeuw – 12: Hoe we leefden in de USSR, het dagelijks leven in de jaren 70 en 80 beschreven en verklaard

———————-

Leningrad, Paleisplein (CC BY-SA 3.0 - FOTO:Fortepan)

————————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

———————-

Leuk vond ik dat altijd om te zien, in de stadsbussen van Leningrad. Er hingen apparaatjes waar je een paar kopeken in gooide, je draaide aan een grote knop en scheurde je kaartje af;  zelfbediening zonder controle. Wie ging zitten zonder een kaartje te kopen, diepte een abonnement op uit haar of zijn tas of jas en liet dat vluchtig zien aan de andere passagiers, zo van: ik rijd echt niet zwart hoor! Dat ritueel werd door de inwoners van Leningrad gezien als een teken van beschaving, daar stond men zich op voor.

Dit tafereel blijft onvermeld in het boek Как мы жили в СССР (Hoe we leefden in de USSR) van Дмитрий Травин (Dmitri Travin). Opvallend, want Travins boek loopt over van dit soort anekdotische details. Bovendien komt hij ook zelf (geboren in 1961) uit Leningrad en schrijft hij wel degelijk over het openbaar vervoer. Die aandoenlijke kaartjes-apparaten met hun grote knop noemt hij bijvoorbeeld wel.

Je zou zijn boek voor een langzaam maar zeker op leeftijd komende, voormalig frequent USSR-bezoeker (ondergetekende), een feest der herkenning kunnen noemen, een bad vol nostalgie, maar dat is wat Travin zelf beslist niet voor ogen had. Hij schrijft expliciet niet mee te willen gaan in het verlangen naar vroeger, toen ook in Rusland natuurlijk alles beter was, en ook evenmin een zwart beeld te willen schetsen van hoe erg het allemaal ooit was. Het resultaat: een evenwichtig, genuanceerd verhaal, dat prettig leest. Ja, met herkenning en nostalgie voor zijn leeftijdgenoten, maar ook zeer informatief voor wie die tijd niet heeft meegemaakt.     

Travin richt zich op de jaren zeventig en tachtig, die hij gezien zijn leeftijd – net als ik dus – goed kent. Met de dagelijkse hindernissen, opgeworpen door een economie die niet vlot kon inspelen op het groeiend verlangen naar simpele luxe en comfort. Met defitsit, rijen, blat (connecties) als de overbekende trefwoorden. Travin (econoom van beroep) laat zien hoe de burger zijn weg wist te vinden, de hindernissen wist te omzeilen en er zelfs voldoening aan ontleende – wanneer het bijvoorbeeld gelukt was om een paar schoenen van buitenlandse makelij op de kop te tikken of toegang te krijgen tot een veelgevraagd arts. Geld speelde daarbij nauwelijks een rol, het was vaker een uitruil van gunsten en diensten. Werkte je in een boekwinkel, dan kon je een arts paaien door een veelgezocht boek voor hem apart te leggen. Was dit nog min of meer legaal, dat gold zeker niet voor de zwarte markt die bijvoorbeeld bloeide rond kazernes in afgelegen gebieden. Die kazernes werden beter bevoorraad dan de omliggende stadjes en dorpen, wat het militair personeel volop de gelegenheid bood om voedsel en andere zaken, bestemd voor de soldaten, buiten de muren te gelde te maken. Goed ook om weer eens die onvoorstelbare ‘landbouwcijfers’ te zien: de kleine stukjes privé-grond die gebruikt mochten worden voor eigen verbouwing besloegen 3 procent van de totale oppervlakte aan bewerkte grond en waren goed voor 64 procent van de aardappeloogst en 33% van de groenteproductie.      

“Schoeisel”. Moskou, 1988

Travin beperkt zich niet tot de micro-economie, hij legt de diepere structuren bloot en laat zien waarom de Sovjet-economie eenvoudigweg niet efficiënt kón zijn. Het spel beschrijvend tussen ministeries, bedrijven en lokale partij-afdelingen, wederzijds van elkaar afhankelijk, relativeert hij het begrip ‘commando-economie’.  

Wat het geestelijk leven betreft richt Travin zich vooral op films. Het werk van de ‘generatie van de jaren zestig’ noemt hij een cultureel wonder, qua betekenis vergelijkbaar met de Russische literatuur uit de 19de eeuw. Daar zet ik een heel groot vraagteken bij, maar het levert wel een reeks suggesties op; films, allemaal (de meeste in elk geval – ik heb het niet gecheckt) terug te vinden op internet. Travin geeft bij elk een toelichting die de kijker van nu helpt begrijpen waarom een bepaalde film binnen de context van toen belangrijk was. Eén suggestie heb ik opgevolgd: ik keek Белое солнце пустыни (Witte zon van de woestijn) van regisseur Vladimir Motyl, een kassucces indertijd. Ik vond er weinig aan, maar volgens Travin liet het succes van  deze ‘Sovjet-western’ overduidelijk zien dat de bioscoopbezoekers uitgekeken waren op propaganda-achtige films en veel liever Westers getint vermaak voorgeschoteld kregen. Dat wetende, kijk je nu toch net iets anders naar zo’n film.

Mijn favoriete Sovjet-film Herfstmarathon blijft niet onvermeld. Wat ik niet wist – Travin haalt het aan bij een beschrijving van de tekorten in de USSR: de Duitse journalist Norbert Kuchinke, die een hoofdrol speelde in de film, stuurde regisseur Georgi Danelija hoogstnoodzakelijke medicijnen toen deze later ernstig ziek was. Er kwam nog een hooggeplaatste KGB-generaal aan te pas om de medicijnen door de douane te krijgen.

Herfstmarathon. Vlnr: Jevgeni Leonev, Norbert Kuchinke, Oleg Basilasjvili

———————

De Literatoernaja Gazeta van 16-12-1981

Ondergetekende speurend (toen nog met woordenboek) naar een onderwerpje voor het Utrechts Nieuwblad

Ik moet uitkijken dat ik me hier niet verlies in allerlei nostalgische details, maar ik vond het toch wel erg leuk om bij Travin de rubriek Als ik directeur was uit de Literatoernaja Gazeta tegen te komen. Uit die rubriek putte ik regelmatig, wanneer ik, aan het begin van mijn journalistieke carrière, op zoek was naar een onderwerpje voor mijn column Uit Moskou in het Utrechts Nieuwsblad. (Die rubriek verzorgde ik overigens vanuit mijn kamer aan de Herenstraat in Utrecht. Ik ontving daar de Literatoernaja Gazeta, Ogonjok, de Pravda en de Izvestija keurig per post, op kosten van het Utrechts Nieuwsblad.)

En, nou ja, vooruit, nog eentje dan. Het legendarische Café Saigon in Leningrad (hoek Nevski Prospekt / Vladimirski Propekt – ik was er nooit) verkocht geen bier. Wie toch dringend een toilet nodig had, schrijft Travin, ging naar restaurant Moskva (“dichtbij, maar vies en tegen betaling”) of naar het restaurant van het Nationale Theatergezelschap (“schoon, gratis, maar aan de overkant van de straat”). Toegegeven, het was later, in de jaren negentig, maar wanneer ik weer eens uren niet ver van Saigon in de leeszaal van de Poeblitsjnaja Biblioteka had gezeten en het langzamerhand tijd was voor toiletbezoek, koos ik voor een vergelijkbare route, ik ging naar Hotel Europa: schoon, gratis, aan de overkant van de straat.      

Rusland in de 20ste eeuw – 9: Een boek over dissidenten waar je niet omheen kunt. Maar de vraag of hun offers zin hadden blijft in de lucht hangen.

—————————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

—————————-

Het graf van Aleksandr Solzjenitsyn, Donskoj begraafplaats, Moskou (foto: Egbert Hartman)

Wie zich ook maar enigszins serieus wil verdiepen in de dissidentenbeweging van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, kan niet heen om To the success of our hopeless cause. The many lives of the Soviet dissident movement van Benjamin Nathans. De Amerikaanse historicus kreeg voor zijn boek dit jaar de Pulitzer Prize en de Pushkin House Book Prize. De titel van het book – To the success of our hopeless cause – verwijst naar de ironische toost vol zelfspot die werd uitgesproken wanneer aan de keukentafel tijdens weer een avond vol plannen en discussies door dissidenten het glas werd gegeven. Van enige ironie is verder in het boek overigens geen sprake. 

Larisa Bogoraz en Anatoli Martsjenko

Uiteraard komen er tal van namen voorbij, van moedige mannen en vrouwen die het op durfden te nemen tegen de machtige staat, meestal tegen een hoge prijs. Goed en zeer nuttig om weer eens terug te keren naar de jaren dat namen als Pjotr Jakir, Pavel Litvinov, Larisa Bogoraz, Anatoli Martsjenko en Andrej Sinjavski regelmatig de Westerse kranten haalden. De grote verdienste van Nathans’ boek is dat hun innerlijke en publieke (en onderlinge) worstelingen steeds in een wijds perspectief worden gezet: historisch, juridisch en psychologisch. Er worden verbanden gelegd met nationalistische bewegingen (in Oekraïne, de Baltische republieken) en met religieuze groeperingen. Deprimerend is de gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop het bewind (wanneer KGB-leider en later secretaris-generaal van de Communistische Partij Joeri Andropov het voor het zeggen krijgt) het verzet de nek weet om te draaien.   

De grote vraag die altijd boven de dissidentenbeweging heeft gehangen, is: had het zin, al die opofferingen die zo’n kleine groep dapperen zich getroostte? Een vraag die zich ook – en dat is op zich al ontmoedigend - naar de huidige tijd laat verplaatsen: wat heeft de strijd van bijvoorbeeld Aleksel Navalny tegen Poetin en zijn trawanten nu eigenlijk opgeleverd? Nathans is daar stellig en positief over en trekt parallellen met het einde van de lijfeigenschap, het einde van de Romanov-dynastie en de ineenstorting van de Sovjetunie: “In all three instances … the sapping of moral legitimacy (vis-à-vis serfdom, the monarchy, and the Communist Party) was a prerequisite for the rapid change that followed. In the late Soviet era, the dissident movement advanced the process by exposing, over and over again, the regime’s inability to abide by its own laws or by fundamental human rights norms to which it had repeatedly consented.”

Daarin kan je met hem meegaan; van de “moral legitimacy” van de huidige leiders in het Kremlin is weinig meer over, voor een groot deel dankzij het consequente verzet van Navalny en anderen en hun herhaalde onthullingen van grootscheepse corruptie en machtsmisbruik. Voor Poetin gaat in Rusland niemand de straat op. Maar vindt er ook een echte “rapid change” plaats, nadat Poetin, op wat voor manier dan ook, van het toneel is verdwenen? Want hoe dan verder, met de Russische samenleving? Met het politieke bestel, het bestuur op alle niveaus, de rechten van het individu? Staan er bewegingen met geloofwaardige en vooral verbindende leiders klaar in de coulissen om van al die uitgeholde maatschappelijke instituties dragers te maken van een enigszins rechtvaardige maatschappij?

Een antwoord op die onvermijdelijke vraag krijgt de lezer niet van Nathans. Rusland kent, schrijft hij, een hardnekkige en breed gedragen mythe dat succesvolle hervormingen alleen van bovenaf, door de elite, in gang kunnen worden gezet. Dat die hervormingen vaak op een mislukking uitliepen, doet die overtuiging niet verdwijnen. Nathans zegt het – misschien uit mededogen – niet met zoveel woorden, maar de dissidenten waar hij zo uitgebreid over schrijft, hebben die mythe niet kunnen ontkrachten.         

Nogal ontnuchterend constateert hij dat de meeste dissidenten, met Andrej Sacharov en - in mindere mate - Aleksandr Solzjenitsyn als bekendste uitzonderingen, na de val van de USSR geen rol meer speelden in de politieke arena. Ze waren overleden of probeerden liever, al dan niet in de emigratie, nog iets te maken van hun eigen, vaak ruw onderbroken loopbaan. Misschien opnieuw uit mededogen sluit Nathans af met een parallel, waarop nogal wat valt af te dingen. Had West-Duitsland na de Tweede Wereldoorlog niet tientallen jaren nodig om uiteindelijk diegenen te omarmen die zich actief hadden verzet tegen het Nazi-regime? “Should Russians find their way to political pluralism and the rule of law, they too will need a usuable past. The story of the Soviet dissident movement will be waiting.”  

(Ooit, in de jaren zeventig, tijdens mijn studie Russisch in Utrecht, ontmoette ik dissident Andrej Amalrik. Over de “aardige querulant” schreef ik eerder een anekdotisch stukje.)

———————-

       

Dissident Amalrik - een aardige querulant in Utrecht.

——————-

Het was een beetje afzien geweest, de maanden ervoor, maar de beloning mocht er wezen: we werden uitgenodigd bij Andrej Amalrik thuis, in Utrecht, waar we door zijn zeer charmante vrouw werden onthaald op wodka en hapjes. Van Amalrik zelf kreeg ieder van ons een heus getuigschrift. Daarin stond vermeld dat de ontvanger, “Egbert M. Hartman” in mijn geval, zich tijdens de colleges van Andrej Aleksejevitsj Amalrik uitstekend had gedragen en dat hij beschikte over min of meer voldoende kennis van het leven in de Sovjetunie. De datum: 31 mei 1977.

Amalrik, een van de bekendste dissidenten in die tijd, was het jaar daarvoor met veel fanfare aangekomen in Nederland. Na flinke buitenlandse druk had hij toestemming gekregen om de Sovjetunie te verlaten. Zijn bestemming was Utrecht, waar de universiteit hem had uitgenodigd om college te komen geven. Amalrik dankte zijn bekendheid vooral aan zijn essay Haalt de Sovjetunie 1984? Zijn actieve verzet tegen de rechteloosheid in zijn land had hem kampstraf en verbanning opgeleverd.

Amalrik in gevangenschap

Amalrik, historicus van opleiding, sprak alleen maar Russisch. Min of meer vanzelfsprekend belandde hij daardoor bij het Instituut voor Slavische taal- en letterkunde. Hij zou daar een reeks colleges gaan geven over het dagelijks leven in de Sovjetunie. Op het instituut ontdekte men al snel dat er een querulant in huis was gehaald. Compromisloos op je strepen staan is misschien een prima eigenschap bij een gevecht met de KGB, in een Nederlandse omgeving ligt dat anders. Amalrik en zijn vrouw kregen een wooneenheid voor buitenlandse medewerkers toegewezen op het studentenflatcomplex aan de Van Lieflandlaan. Arthur Langeveld, indertijd verbonden aan het (lang geleden opgeheven) instituut: “Bij die woning begon het al, die vond hij te klein, vooral de studeerkamer, want daar kon zijn bibliotheek niet in. Later bleek dat hij misschien twintig boeken had.” De woning werd tenslotte toch geaccepteerd en daar kreeg ik een klein jaar later dat getuigschrift uitgereikt.

Dat was voor het bijwonen, tot aan de laatste dag, van Amalriks colleges. Het voelde als een beloning, want het was, alles bij elkaar, een hele zit geweest. Het eerste college, in een grote zaal van het Academiegebouw, trok nog een massa belangstellenden, ook van buiten Utrecht. Menigeen verwachtte ongetwijfeld een vlammend politiek betoog, een grondige analyse van de internationale verhoudingen in het kader van de Koude Oorlog of anders spannende herinneringen uit een Russisch werkkamp, maar dat was niet het onderwerp dat met Amalrik was afgesproken. Ook had lang niet iedereen begrepen dat Russisch de voertaal zou zijn. Er moest, zo bleek, getolkt worden. Simultaan, verlangde Amalrik, want anders ging het allemaal wel erg lang duren. Langeveld, aangewezen als tolk, weigerde dat. “Simultaan tolken kon en kan ik helemaal niet.”

Echt tot leven kwam dat eerste college niet en een week later was de zaal al een stuk minder gevuld. Het aantal toehoorders werd met de week kleiner, getolkt werd er op een gegeven moment ook niet meer en uiteindelijk bleef slechts een klein clubje getrouwen over. Die kwamen niet zozeer omdat Amalriks verhalen zo boeiend waren, maar vooral omdat ze die bijna lege zaal zo pijnlijk voor hem vonden. “Ga jij straks nog naar Amalrik?”, vroegen we elkaar in het keukentje van ons kleine instituut. En dan knikten we maar van ja. En daar zaten we dan weer, terwijl we ons best deden om er iets van te begrijpen – we waren tweedejaars en ons Russisch stelde nog niks voor.   

Amalrik, aldus Langeveld, was iemand die van een kilometer afstand het conflict rook en er dan ook meteen op afging. “Amalriks roeping was niet college geven in Utrecht, maar actie voeren tegen de Sovjets.” En zo bleek de dissident op een dag, zonder dat de vakgroep van iets wist, vertrokken te zijn naar Athene om zich daar vast te ketenen aan het hek van de Sovjetambassade. Hij verzuimde zodoende zijn college, tot woede van professor Van de Baar, die op het instituut ‘Amalrik’ in zijn portefeuille had. Langeveld: “Nu was het Van de Baar die het conflict rook en er volop in ging.” Amalrik had een riant salaris (hij kreeg betaald als hoofddocent) en daar stonden verplichtingen tegenover, meende Van de Baar, die een directe beëindiging van Amalriks tijdelijke aanstelling op zijn plaats vond. Zo ver kwam het niet en de dissident maakte zijn reeks colleges af, voor uiteindelijk een man of vijf à tien.

Langeveld: “Ik mocht Amalrik eigenlijk wel, maar ik was blij dat hij bij ons weg was. Als hij niet querulant was, was hij meestal erg aardig. Later heb ik gemerkt dat dissidenten bijna zonder uitzondering moeilijke mensen waren, maar toen wist ik dat natuurlijk nog niet, en Amalrik was wel de allermoeilijkste.”

Het getuigschrift dat ik samen met de rest van het trouwe ploegje toehoorders bij Amalrik thuis aan de Van Lieflandlaan kreeg uitgereikt, was een mooi stukje huisvlijt. Ik vermoed er de hand in van echtgenote Guzel, want het bloemetje dat erop staat getekend, prijkt ook onder de opdracht in haar boek dat ik diezelfde dag van haar kreeg: “Guzel Amalrik. Ter herinnering aan de avond bij ons.” De datum heb ik er zelf bijgezet.

Andrej Amalrik kwam in 1980 in Spanje bij een auto-ongeluk om het leven. Samen met onder anderen zijn vrouw, die ongedeerd bleef, was hij op weg naar Madrid, waar een conferentie werd gehouden over de Helsinki-akkoorden. Guzel overleed in 2014 op 72-jarige leeftijd.

——————-

Aanvulling. Anne Scheepmaker deelde nog een herinnering aan Andrej Amalrik. Samen met echtgenoot (en vertaler/slavist) Nico toog zij met Amalrik naar V&D in Utrecht voor de aanschaf van een boekenkast - voor in die woning aan de Van Lieflandlaan. Amalrik liet zijn oog vallen op een mooi exemplaar, maar wat bleek: die had een levertijd van zes weken. Dat wilde er niet in bij de dissident, die ter plekke veel stampij maakte - om uiteindelijk zonder een kast de hebben gekocht het warenhuis te verlaten.

Pareltjes uit de jaren 70: James Last in de USSR (met een bijrol voor Mouth & MacNeal)

-----------------


Laat u niet afschrikken door de naam James Last – er zitten een paar pareltjes verborgen in onderstaand muzikaal verslag van zijn reis door de Sovjetunie in 1972.

Maar voor ik verderga, moet ik misschien eerst even uitleggen wie James Last was. Ik vlei mij namelijk met de gedachte dat ik dit blog niet alleen voor leeftijdgenoten schrijf, en de jongere lezers zullen geen idee hebben. James Last? Dat was een Duitse orkestleider die oneindig veel muziekstukken onderdompelde in een glad blazersarrangement en daarmee zelfs stevige rocksongs tandenloos wist te maken. Niet iedereen was daarvan gediend. Zo is er een sketch van Kees van Kooten en Wim de Bie, waarin laatstgenoemde zich ergert aan de achtergrondmuziek in het restaurant waar hij in alle rust wilde genieten van een glas melk en een vleeskroket. Wanneer de ober (Van Kooten) het vermoeden uit dat het muziek van James Last betreft, antwoordt De Bie getergd: “James Last? James Last? James Overlast zult u bedoelen!”
 

Afijn, James Last in de Sovjetunie. De eerste 25 minuten kunt u wel zo’n beetje overslaan – tenzij u graag wat oude straatbeelden van Kiev en Tbilisi ziet. Aardig is de Georgische bruiloft. Het bruidspaar krijgt van James zo maar even drie elpees cadeau! Met muziek van de maestro zelf, uiteraard (op 8.55). Vanaf 13.30 geven Last en zijn muzikanten in Kiev een paar straatconcerten. Aan de beelden is later studiomuziek toegevoegd en zo lijkt het alsof het daar ter plekke allemaal playback is. Last had wat dat betreft een bedenkelijke reputatie – maar op straat, daar in Kiev … ‘t zal toch niet?

Interessanter wordt het in Leningrad.

28.03 – James en het orkest gaan aan boord van het machtige zeilschip Sedov. De kapitein vertelt tussen neus en lippen door dat de Sedov van oorsprong een Duits schip is, gebouwd in Kiel en gedoopt als de Magdalene Vinnen. “Het voer aanvankelijk onder Duitse vlag, vanaf 1946 onder de Sovjetvlag”, zegt hij vriendelijk tegen zijn Duitse gast. Dat heb ik even opgezocht, en inderdaad: de Magdelene Vinnen belandde na de Tweede Wereldoorlog als herstelbetaling in Rusland en kreeg daar zijn huidige naam.  

Henri Cartier-Bresson - Leningrad, 1973

32.25 – En daar zijn we plots op een ander schip: de Avrora, waar James en zijn mannen getrakteerd worden op muziek van een marinierskapel. Echte blaasmuziek, ben ik geneigd te zeggen. Het is elk geval geen playback.

33.38 – Het is allemaal een opwarmertje voor wat er ’s avond gebeurt in concerthal Oktjabrski. Daar wordt het publiek platgespeeld met, jawel, How do you do van onze eigen Mouth & MacNeal.  

38.16 – Mooie festiviteiten op het Paleisplein ter ere van 1 mei of 9 mei. Die gigantische Lenin, die kende ik al van een zwart-witfoto van Henri Cartier-Bresson uit 1973. Hier zien we hem een jaar eerder, in kleur. Hij zal na de meidagen gedemonteerd zijn en bewaard in de opslag.

En dan gaan we naar Moskou, waar beelden van de metro begeleid worden door de klanken van – waarom ook niet – Kalinka, in de onmiskernbare Last-stijl (45.00). Vervolgens wordt ook concertzaal Rossija platgespeeld, waarna nog – ook weer prachtige beelden – een optreden volgt in het Leninstadion, voorafgaand aan de stadsderby Spartak – TsSKA (vanaf 51.10). Ik heb het even opgezocht; die wedstrijd eindigde in 1-0 voor Spartak. Aandoenlijk is de mededeling op het scorebord, waar de opstellingen worden getoond (52.12): цска – футболки красные (TsSKA in de rode shirts).