geschiedenis

Rusland in de 20ste eeuw – 11: Een reis in de tijd aan de hand van kinderboekenschrijver Tsjoekovski

—————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

—————-

Kornej Tsjoekovski

——————-

Het is lang geleden dat ik de dagboeken van Kornej Tsjoekovski las. Daaruit bleef de jaren daarna het beeld hangen van een schrijver die, niet door eigen toedoen, hopeloos veel tijd en energie verspeelde aan zaken die hem weghielden van pen en schrijfmachine. Of beter gezegd: die maakten dat hij pen en schrijfmachine te vaak moest inzetten voor allerlei aangelegenheden die hem weghielden van wat voor hem centraal stond in zijn leven: schrijver zijn. Dat beeld behoefde geen bijstelling na lezing van De dagen branden als papier. De eeuw van de familie Tsjoekovski, van de Leidse slaviste Petra Couvée.

Twee leden van de familie Tsjoekovski verworven in de 20ste eeuw naam en faam: Lidija (1907-1996) en vooral haar vader Kornej (1882-1969). De eerste als steun en toeverlaat van dichteres Anna Achmatova en schrijfster van een klein oeuvre, de tweede vooral als kinderboekenschrijver. In die hoedanigheid geniet Kornej Tsjoekovski in Rusland een onaantastbare status – weinig kinderen van na 1960 zijn niet groot geworden met zijn sprookjes en vertellingen op rijm.    

Van de beide Tsjoekovski’s is werk in het Nederlands vertaald, maar tot bekendheid bij een breed publiek heeft dat niet geleid. Om dan een boek uit te brengen over de lotgevallen van zo’n weinig bekende familie is een gok - maar die heeft goed uitgepakt. De lezer reist met (vooral) Kornej mee door de twintigste eeuw. Aan de hand van diens lotgevallen, zijn tegenslagen en successen, zijn geworstel met de censuur en met moeilijke keuzes (meebuigen met het regime of niet?), worden telkens luikjes opengezet die een blik gunnen op het politieke en culturele klimaat in de USSR. Het is de mengeling van dat bredere panorama met het leven van de schrijversfamilie op ‘huiselijk’ niveau die De dagen branden als papier de moeite waard maakt.  

Het grootste deel van zijn leven was Tsjoekovski’s status bepaald níet onaantastbaar. Zo vormde zijn afkomst, een onwettig kind uit een arm milieu, een flink obstakel bij het volgen van onderwijs – een belangrijke reden waarom hij het Sovjetbewind en ook Stalin met sympathie verwelkomde; in de grondwet van de USSR werd ieders recht op scholing vastgelegd. Tsjoekovski weet zich op te werken tot een gewaardeerd journalist en literair criticus. Hij is een begaafd spreker en met lezingen weet hij zijn inkomen voor hem en zijn gezin enigszins op peil te houden. Zijn kinderboeken (Krokodil is zijn eerste grote succes) bezorgen hem een breed lezerspubliek, maar bezorgen hem ook flinke problemen.

Onder aanvoering van Lenins weduwe Kroepskaja vegen pedagogen (“opvallend veel vrouwen”) de vloer aan met Tsjoekovski’s werk. Ideologisch klopt er niks van, de jonge lezertjes worden er niet door opgevoed tot burgers die het collectief als hoogste goed beschouwen. Herdrukken worden stopgezet, nieuwe boeken worden tegengehouden. Tsjoekovski voelt zich zo onder druk gezet, dat hij door de knieën gaat. Eind 1929 neemt hij in de Literatoernaja Gazeta afstand van zijn sprookjes. Daar doet hij zichzelf geweld mee aan en de rest van zijn leven draagt hij deze episode als een loden last met zich mee. Hij is ervan overtuigd dat de vroege dood van zijn dochtertje Moera, zijn muze die hij ‘verraden’ heeft, de prijs is die hij hiervoor heeft moeten betalen.

Met jeugdherinneringen, wetenschappelijke publicaties over de dichter Nikolaj Nekrasov en de novelle Zonnepaviljoen (over het sanatorium waar tbc-patiënte Moera verbleef) keert het tij. Tsjoekovski treedt alsnog toe tot de artistieke elite en wordt een man in bonis, met een auto, een datsja en tenslotte, in 1939, ook een eigen woning aan de centrale Gorkistraat in Moskou. Tussendoor krijgt de lezer uitleg over zaken als de collectivisatie, de terreur onder Stalin en de latere dooi. Wie al enigszins ingevoerd is in Ruslands 20ste kan die alinea’s overslaan. Zelf beleefde ik vooral plezier aan uitgebreid rondgestrooide faits divers. Nooit geweten (of allang weer vergeten) dat Tsjoekovski even aan boord was van de muitende kruiser Potjomkin in de haven van Odesa. Dat de mij onbekende (nooit geweten, niet vergeten) dichter Sergej Gorodetski ooit een gedicht schreef waarin een verband wordt gelegd tussen Dostojevski en het eerste vijfjarenplan van Stalin. Ook leuk: de kronkelroute die het door Ilja Repin geschilderde, enige tijd uit het zicht verdwenen portret van Tsjoekovski aflegde, om via onder meer Rome, New York en Jeruzalem te eindigen in het Konstantinpaleis (dat tegenwoordig dienstdoet als zomerresidentie van Vladimir Poetin) – en op de omslag van het boek.   

Al treedt Tsjoekovski toe tot de elite, het tapijt onder zijn voeten blijft bewegen. Dreigend is de terreur, met arrestaties in zijn directe omgeving. En in 1944 moet hij opnieuw door het stof, na niets ontziende kritiek in de Pravda op zijn sprookje Wij vernietigen Barlamee (“Het vulgaire en schadelijke brouwsel van K. Tsjoekovski.”) – al lijkt zijn spijtbetuiging dit keer oprechter dan vijftien jaar eerder en is hij nu ook zelf niet tevreden over zijn schrijfsel. De perikelen rond Barlamee leveren in elk geval wel een duidelijk spoor op van Tsjoekovski’s opvattingen in die tijd over het politieke bestel in zijn land, niet uit eerste hand, maar, typerend genoeg, uit een rapport van de geheime dienst. Tegen een collega had hij zijn hart gelucht over het verbod van zijn sprookje: “Ik leef in een land […] met een dictatuur, en daarom moet ik voorbereid zijn op alles wat die dictatuur met zich meebrengt.” En: “Met de val van de nazidictatuur zal de democratische wereld oog in oog komen te staan met de Sovjet-dictatuur. We wachten het af!” Later, wanneer de dooi onder Chroesjtsjov in gang is gezet, noemt hij Stalin en diens helpers in zijn dagboek “geteisem” dat uit was op de vernietiging van de intelligentsia.

Tsjoekovski wordt in die latere jaren overladen met prijzen. Hij heeft vier man personeel en mag afreizen naar Oxford om er een eredoctoraat in ontvangst te nemen. In maart 1967 schrijft hij in zijn dagboek dat zijn boeken zijn verschenen in 64 talen met een totale oplage van 82 miljoen. Zijn laatste grote klus, een kinderbijbel, eindigt toch weer in mineur. Uitstel leidt uiteindelijk tot afstel: in 1968 wordt vrijwel de totale oplage vernietigd. Het jaar daarop overlijdt de 87-jarige Tsjoekovski. Kleindochter Jelena vindt in zijn archief een exemplaar van de bijbel. Die verschijnt eind jaren tachtig alsnog.

—————-

Petre Couvée schreef eerder (met Peter Finn) De zaak Zjivago. Werk van Tsjoekovski is in het Nederlands verschenen in het alom geprezen Bij mij op de maan. Russische Kindergedichten, vertaald door  Robbert-Jan Henkes. Dochter Lidija Tsjoekovskaja schreef een van de beste literaire werken over de Stalinterreur, de novelle Sofja Petrovna. Daarover schreef ik eerder al eens een stukje.        

————-

Rusland in de 20ste eeuw – 8: De cultuurpolitiek van Andrej Zjdanov. En: het slechtste boek over de USSR in jaren.

———————-

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

———————-

Andrej Zjdanov

—————-

Wie de blik richt op de naoorlogse cultuurpolitiek in de Sovjetunie, stuit onvermijdelijk op de naam van partijfunctionaris Andrej Zjdanov. In slechts een paar jaar tijd (hij overleed in 1948, zijn politieke carrière was toen al voorbij) vestigde hij zijn naam met keiharde aanvallen op onder anderen de schrijver Michaïl Zosjtsjenkjo en de dichteres Anna Achmatova. Beiden bleven op vrije voeten, maar werden verwijderd uit het literaire landschap. Татьяна Шишкова (Tatjana Sjisjkova) beschrijft in haar boek Внеждановщина / Vnjezjdanovsjtsjina (ik waag me niet aan een vertaling) de politieke en ideologische bedding waarin Zjdanovs beleid zich afspeelde.

In vergelijking met de vooroorlogse jaren had zich een belangrijke verandering voorgedaan. Niet langer moesten literatuur, toneel, film en opera het leven in de Sovjetunie presenteren als een veelbelovend experiment, maar als een geslaagd project. Het accent diende niet langer te liggen op wat er nog gedaan moest worden, maar op wat was bereikt: de USSR had een plek veroverd tussen de grootmachten en was een voorbeeld geworden voor alle ‘progressieve krachten’ in de wereld. De brede blik van Sjisjkova (de lotgevallen van Zosjtsjenkjo en Achmatova vormen er slechts een bescheiden onderdeel van) maken haar boek boeiend. Wat ik niet wist: Zosjtsjenko, van wie in 1940 werk in het Duits werd gepubliceerd, was populair onder de hoogste nazi’s, die genoten van zijn satirische verhalen over het leven in de USSR. Op 16 maart 1940 noteerde Joseph Goebbels in zijn dagboek dat de satire van de Russische schrijver “een verschrikkelijk beeld schetst van de bolsjewistische onbeschaafdheid, sociale armoede en organisatorisch onvermogen”.          

Van een heel andere orde, en niet alleen qua onderwerp, is ФутболВойнаХолокост: документы, свидетельства, фотографии (Voetbal. Oorlog. Holocaust: documenten, getuigenissen, foto’s), onder redactie van Алла Гербер en Илья Альтман (Alla Gerber, Ilja Altman). Dit zal zo ongeveer het slechtste boek zijn dat ik de afgelopen (vele) jaren over de Sovjetunie heb gelezen.

Eindelijk hoopte ik eens duidelijkheid te krijgen over de wedstrijden die in de Tweede Wereldoorlog in het door de Duitsers bezette deel van de USSR werden gespeeld tegen gevangenen of tegen ‘gewone’ burgerteams. Die wedstrijden (die in Kyiv in augustus 1942 is wel de bekendste) zijn door zoveel mythes omgeven, dat je door alle heroïek het bos niet meer ziet. Wat  heeft zich daadwerkelijk afgespeeld en wat is aangedikt? Je komt er ook in dit boekje (144 pagina’s) niet achter. De auteurs pretenderen van alles, maar steeds weer stuit je op formuleringen van het soort: “het zou kunnen dat”, “anderen beweren dit”, onduidelijk is of…”   

Aardig was dan weer wel dat ik dankzij dit boekje de naam leerde kennen van Árpád Weisz. Hij was, zo las ik, enige tijd trainer van DFC uit Dordrecht, nadat hij eerder in dienst was geweest van Internazionale en FC Bologna. De Hongaars-Joodse Weisz overleefde de oorlog niet. Hij wordt in Dordrecht geëerd met een straatnaam (het Árpád Weiszpad) en een stolperstein. Het was bij de pagina’s over Weisz wel ook het moment dat ik het boek helemaal niet meer serieus kon nemen. Volgens het onderschrift bij bijgaande foto zien we Weisz, staand eerste van rechts, hier “… met zijn ‘Inter-Ambroziana. 1929”. (Ambrosiana-Inter is een oude naam van Internazionale). Ik bekeek de foto en dacht: dat lijken me geen Italianan. Binnen een minuut had ik de juiste omschrijving boven water: het is een elftalfoto van DFC uit 1939. 

——————-

————————————

Rusland in de 20ste eeuw – 7: Hotel Lux, Moskou: broeierige verzamelplaats voor Westerse communisten die de wereld gingen verbouwen

——————-

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

————————

—————————

Een prima plek om interessante boeken over Rusland en de Sovjetunie te ontdekken, is het Pushkin House in Londen. Alleen al hun shortlist voor beste boek van het jaar! Die doet je overigens wel wanhopig verzuchten: het is zoveel, zo boeiend, maar ik krijg dat nooit allemaal gelezen… Ter illustratie zo maar wat titels van de lijst van 2023 (waarvan ik er, verdorie, zelfs niet één in huis heb gehaald: Muppets in Moscow: The Unexpected Crazy True Story of Making Sesame Street in Russia, van Natasha Lance Rogoff; Red Leviathan: The Secret History of Soviet Whaling, van Ryan Tucker Jones, en Places of Tenderness and Heat: The Queer Milieu of Fin-de-Siècle St. Petersburg, van Olga Petri. En, mind you, dan vind je op de site van het Pushkin House daarnaast ook nog eens tal van titels die helemaal niet op een shortlist staan. Zoals Hotel Lux. An intimate history of communism’s forgotten radicals, van Maurice J. Casey. Dát haalde ik wel in huis, en juist dat boek viel een beetje tegen – al hangt het er wel vanaf waar je als lezer precies naar op zoek bent.   

Hotel Lux in Moskou, de hoofdstad van de jonge Sovjetunie, was in de jaren twintig van de vorige eeuw een opwindende bijenkorf, waar linkse idealisten uit de hele wereld, met hun hoofd in de communistische wolken, bijeen hokten: samen gingen zij een nieuwe wereld bouwen, met de USSR als lichtend voorbeeld! In het door woningnood geteisterde Rusland was een kamer in Hotel Lux, vlak bij het Kremlin en het kantoor van de Komintern, het beste wat de buitenlandse kameraden (die vaak jaren in de hoofdstad verbleven) aan huisvesting geboden kon worden. Was het verblijf aanvankelijk misschien onbezorgd, dat veranderde met de groeiende paranoia onder Stalin. Het hotel “… was a place where the distance between the emotional extremes of the communist experience, from delerious optimism to terrified disenchantment, was often the width of a corridor”, schrijft Casey. Voor meerdere gasten was Hotel Lux een tragische halte op weg naar arrestatie en executie. “The rooms that once hosted freewheeling parties where now essentially holding cells for activists with diminishing prospects of surviving the decade.”

De Ierse historicus Casey is gefascineerd door vooroorlogse revolutionaire idealisten, vooral wanneer die uit zijn geboorteland komen. En gaat het dan ook nog eens om idealisten die in hun tijd misschien bekend, of zelfs beroemd waren in kleine kring, maar inmiddels in de mist van de geschiedenis zijn opgelost, dan gaan bij Casey echt alle registers open. Om hun levens (en dat van hun kinderen) te reconstrueren, bezoekt hij zestien archieven in Europa en de VS en eindigt hij in een schuur in een tuin ergens in Noord-Spanje, waar hij een grote brievenschat opduikt.

Edo Fimmen

Het eerste biografische draadje waar hij aan trekt is dat van de Ierse May O’Callaghan, die in Moskou als vertaalster werkte voor de Komintern. Via haar buren in Hotel Lux speurt Casey naar allerlei vertakkingen en dwarsverbanden, waarbij vriendschappen, (lesbische) liefdesrelaties, verbroken huwelijken en onechte kinderen voor een bont en af en toe broeierig internationaal web zorgen. Het gevolg daarvan is, dat een flink deel van het boek zich buiten de Sovjetunie afspeelt, en doorgaat tot in de jaren zeventig en zelfs tachtig, wanneer de duizelig makende jaren twintig en de angstige jaren dertig (kortom: het hele leven in Hotel Lux) allang tot het verleden behoren. Boeiend, alles bij elkaar, maar het boek hangt voor mij een beetje uit het lood; Casey had zich voor mij wat meer mogen concentreren op dat hotel – zoals de titel toch eigenlijk ook belooft - en het dagelijkse leven in het Moskou van toen.                                

Een van de personen die boven komen drijven is de Nederlandse vakbondsman Edo Fimmen, géén gast in Hotel Lux. In Amsterdam ontmoette hij Emmy Leonard. Zij krijgen twee dochters, van wie de eerste geboren wordt in Moskou. Terwijl Edo Europa doorkruist voor vakbondswerk, verblijft Emmy in Hotel Lux, waar ze bevriend raakt met May O’Callaghan. Emmy en May vertrekken op tijd uit de Sovjetunie en ontkomen aan de Stalinterreur. De vriendschap tussen de twee vrouwen en de lotgevallen van hun kinderen vormen een van de bouwstenen van het boek. Interessant, maar toch niet zo aan mij besteed. Overigens lijkt het leven van Edo Fimmen, die niet alleen als vakbondsman actief was, maar zich ook flink verzette tegen het fascisme, mij een biografie waard.*) En wie wat meer wil weten over Emmy Leonard; handig om te weten dat zij onder verschillende namen door het leven ging, waaronder Alida Kammerer en Alida de Jäger.         

(In een aflevering van Andere Tijden uit 2014 komt Hotel Lux aan bod. Daarin ook aandacht voor de lijntjes die vandaar liepen naar de communisten in Nederland.)

——————-

*) Dat had ik goed ingeschat. Dit stukje stond nog niet online of ik kwam die biografie tegen: Edo Vlimmen. De wereld als Werkterrein, van Hans Schoofs, verschenen in 1997.  

——————-

Rusland in de 20ste eeuw – 6: Biopiraterij van een Nazi: de jacht van Heinz Brücher op de zadenbank van Nikolaj Vavilov

——————————-

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

Nikolaj Vavilov

Op 17 december 1991 vindt de politie in een ranch in het Argentijnse Mendoza het lijk van Heinz Brücher. Zijn handen zijn vastgebonden, hij is gewurgd. Voor het huis staat een enorm beeld van een roofvogel met gespreide vleugels, in de stijl van de Reichsadler. Binnen vindt de politie een grote hoeveelheid nazi-propagandamateriaal. Met het gewelddadige einde aan het leven van Brücher komt er ook een einde aan de zendingen die het vermaarde Vavilov Planten Instituut in Leningrad met enige tussenpozen ontving uit Argentinië; pakketjes met allerlei zaden.

In The Forbidden Garden of Leningrad. A True Story of Science in a City under Siege, beschrijft Simon Parkin de lotgevallen van de enorme ‘plantenbibliotheek’ en zadenbank in Leningrad, het levenswerk van de internationaal vermaarde wetenschapper Nikolaj Vavilov. Vavilov werd nog voor de Duitse invasie van de USSR opgepakt en stierf in gevangenschap, slachtoffer van de Stalinterreur. Zijn medewerkers, onwetend van het lot van hun directeur, waakten tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen honger het belegerde Leningrad richting de afgrond duwde, over de unieke collectie zaden. Meerderen van hen stierven, omgeven door materiaal dat hen van de hongerdood had kunnen redden.

In grote lijnen (niet in de verste verte zo gedetailleerd als beschreven in Parkins boek) was ik bekend met het verhaal van het Vavilov Instituut. Nieuw voor mij was de Duitse lijn in dat verhaal; de jacht die door een Duitse wetenschapper, Heinz Brücher, tijdens de oorlog op de unieke zadenbank, met honderdduizenden monsters, werd gemaakt.

Het Plant Instituut in de jaren twintig

De 26-jarige Brücher trok als artillerie-officier in 1941 met het Duitse leger op richting Moskou. Zijn hoofd had hij echter niet bij de Russische hoofdstad. Hij had een studie biologie afgerond en wist, zoals veel geleerden in het Westen, van de unieke zadenbank in Leningrad. Dáár had hij zijn zinnen op gezet. En niet alleen in Leningrad vermoedde hij een rijke buit, het Vavilov Instituut had verspreid over de Sovjetunie meerdere dependances, onder meer in het noorden en in steden als Kyiv en Cherson. De bruikbaarheid van de zaden werd zo getest onder verschillende klimatologische omstandigheden, er werd geëxperimenteerd met nieuwe, sterke varianten om hongersnoden in de toekomst te voorkomen. Leningrad bleef buiten bereik, maar elders sloeg Brücher wel zijn slag: met een SS sammelkommando legde hij de hand op een enorme hoeveelheid zaden. De buit van deze biopiraterij werd naar het Oostenrijkse Lannach gebracht. Daar moest ze samen met een collectie die vijf jaar eerder uit Tibet was meegenomen, de basis gaan vormen van een nieuw SS instituut voor plantengenetica. Zover kwam het niet.

Heinz Brücher

Brücher nam na de oorlog de wijk naar Argentinië met medeneming van een flinke hoeveelheid ‘Vavilov-zaden’. Het lot daarvan is onduidelijk (net als dat van de zaden uit Lannach die via een Engelse militair in Engeland belandden). Wel stuurde Brücher, aan te nemen valt als een soort wiedergutmachung, regelmatig pakketjes met zaden naar Leningrad. Over zijn dood in 1991 doet het verhaal de ronde dat hij op het punt stond om naar buiten te komen een methode om door een schimmel coca-plantages in Bolivia te vernietigen.

Het overgrote deel van The Forbidden Garden of Leningrad gaat níet over de rooftocht van Brücher; Simon Parkin beschrijft vooral het gevecht van de medewerkers van het instituut om hun unieke collectie onbeschadigd door het verwoestende beleg van de stad heen te krijgen. Dit tegen de achtergrond van de terreur, waarbij hun grote inspirator Vavilov onoverwinnelijke krachten tegenover zich vond. Stalin had de kant gekozen van de charlatan en pseudo-wetenschapper Trofim Lysenko, die met zijn loze theorie over de invloed van de omgeving op de erfelijke eigenschappen van gewassen de genetica in een duister daglicht had geplaatst. Het levert een fascinerend en beklemmend verhaal op. Vooral ook is het boek een eerbetoon aan de vele medewerkers die in het hongerige Leningrad hun zadenbank grotendeels wisten te beschermen tegen de vrieskou, tegen dieven en ongedierte. Niet voor niets sluit Parkin af met een lijst van die medewerkers, met hun specialisme en - indien beschikbaar - hun foto. Bij negentien van staat als doodsoorzaak: starvation.

Om dit stukje met een wellicht iets te lichte toets af te sluiten: schrijvers van scenario’s in Hollywood (en elders), lees dit boek!

De foto’s hieronder tonen delen van de zadenbank in recentere tijden.

Foto: Michel Chauvet, 2017 (CC-BY-SA-4.0)

Foto: Michel Chauvet, 2017 (CC-BY-SA-4.0)

Foto: Luigi Guarino, 2009 (CC BY 2.0)

——————-

Rusland in de 20ste eeuw – 5: Dickens, Tsjechov, de Goelag en een ideologisch correct gemonteerde Gary Cooper

—————————

Onthulling van Tsjechovs borstbeeld in Taganrog, 1935

———————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

——————-

Het staat al een jaar of veertig op mijn lijstje, maar het zal er wel niet meer van komen: een bezoek aan het geboortehuis van Anton Tsjechov in Taganrog. Dat spijt me des te meer na lezing van Моё пристрастие к Диккенсу. Cемейная хроника. ХХ век (Mijn passie voor Dickens. Een familiekroniek. XX eeuw) van Nelli Morozova. In dit boek beschrijft Morozova (1924-2015) de geschiedenis van het gezin waarin zij opgroeide. Haar moeder Vera Morozova was beeldhouwster en de buste van Tsjechov op het binnenplaatsje bij zijn geboortehuis is van haar hand.

Er is een foto van de onthulling van de buste, in 1935. Voor het beeld, met hoed, op de rug gezien, staat Olga Knipper, Tsjechovs weduwe. Rechts, met hoed, en profil, staat Vera Morozova, de maakster. Het meisje naast haar is haar dochter Nelli, schrijfster van het bovengenoemde boek. Helemaal nu ik de achtergrond van de maakster ken, had ik graag nog een keertje op hun plaats gestaan.

Verwijst de titel van een boek naar een familiegeschiedenis in de Sovjetunie, dan denk je meteen: die familie zal de 20ste eeuw wel niet zonder schade zijn doorgekomen. En inderdaad, dat gold ook voor de Morozovs. Beeldhouwster Vera Morozova kwam de bloedige jaren dertig fysiek weliswaar ongeschonden door, maar dat gold niet voor haar man, Aleksandr Morrison. Hij speelde een vooraanstaande rol in het culturele leven van Taganrog (het behoud van het geboortehuis van Tsjechov was voor een belangrijk deel aan hem te danken), was een gewaardeerd journalist, maar werd gearresteerd en geëxecuteerd, omdat hij, zo luidde de aanklacht, plannen had om Stalin te vermoorden.

Nelli Morozova - Mijn passie voor Dickens. Het boek verscheen in 1990, 2011 en nogmaals in 2022.

Wéér een Russische familiegeschiedenis, weer die Stalinterreur, weer die Tweede Wereldoorlog, die totale ontwrichting – het verdient natuurlijk allemaal gelezen te worden, maar ik moet me er steeds meer toe zetten. De reden om het boek van dochter Nelli ter hand te nemen, was vooral de verwijzing in de titel naar Dickens, ooit ook een passie van mij. De aanwezigheid van de Engelse schrijver blijft echter beperkt. Nelli haalt troost uit zijn verhalen en hanteert hem als moreel kompas dat haar helpt bij de keus tussen goed en kwaad.

De familiegeschiedenis is – het klinkt wrang – niet opzienbarend en Nelli Morozova is geen groot schrijver. Wat het boek voor mij toch boeiend maakte (los van die Tsjechov-buste), diende zich pas op zo’n driekwart van het verhaal aan. Na de oorlog studeert Nelli aan het vermaarde Moskouse filminstituut VGIK en belandt in de wereld van de cinema. Het inkijkje in de mores aldaar deed me – helemaal geen groot filmliefhebber – de bladzijden alsnog geboeid omslaan. Van de brutale ongeneerdheid van de Russische en Sovjet-propaganda heb ik door de jaren heen genoeg meegekregen, maar hier keek ik toch nog van op: de manier waarop Westerse films na de oorlog werden ondertiteld of nagesynchroniseerd.

Na de Tweede Wereldoorlog werden bioscoopbezoekers in de USSR verwend met talloze films die als buit uit Duitsland waren meegenomen. De sterren van Hollywood straalden plots ook in Moskou en ver daar buiten. Nu moest daar wel mee worden opgepast, want ideologisch waren die filmprenten natuurlijk lang niet altijd kosjer. Dat werd dan simpel opgelost door de helden op het witte doek via de ondertiteling woorden in de mond te leggen die zij nooit hadden gesproken. De gemiddelde Rus, Kazach of Oezbeek sprak toch geen Engels, en wie die taal wel enigszins machtig was, keek wel uit om te protesteren. Nelli werkte op de afdeling die deze ‘hertaling’ voor haar rekening nam en maakte van dichtbij mee hoe zenuwslopend dit werk kon zijn. Het kon de titelredacteur zijn of haar baan kosten, indien er teksten onder in beeld verschenen die ondanks het scrupuleuze ‘vertaalwerk’ toch nog subversief werden bevonden. Als een film ideologisch niet te bewerken viel, was er nog een reddingsboei in de vorm van een inleidende tekst, die de kijker nog even vertelde over de misstanden in de kapitalistische jungles die in de film werden getoond, met de toevoeging dat de makers ernstig in gebreke waren gebleven door deze niet te ontmaskeren. (Toen ik in 1981 in de Russische provincie van ABBA The Movie mocht gaan genieten, werd mij en de overige bezoekers in de volle zaal eerst uitgelegd dat er achter de beelden van al die vrolijke jongens en meisjes natuurlijk een hoop ellende schuil ging.)

Nelli beschrijft de problemen die de Amerikaanse komedie Mr. Deeds goes to town, uit 1936, met Gary Cooper in de hoofdrol, opleverde. De film kort samengevat: een eenvoudige ziel uit de provincie erft miljoenen, verhuist naar New York en overwint daar de boze krachten van de grote stad. Hij keert terug naar zijn geboortestreek, waar hij door blije dorpsgenoten als held wordt binnengehaald. Wat?! Het goede dat overwint? In een verdorven kapitalistische samenleving? Dat zou voor het publiek in de Sovjetunie wel erg verwarrend zijn… En dus werd er geknipt en geplakt, werd een fragment met mr. Deeds achter tralies ‘verplaatst’ en eindigde de film nu met zijn arrestatie en zijn dorpsgenoten die daartegen protesteerden – nog wel steeds met hun blije gezichten. Dat laatste was natuurlijk al raar, vreemder was nog dat die beelden begeleid werden door de vrolijke klanken van Yankee Doodle! Nasynchroniseren in plaats van ondertitelen was geen optie, omdat beeld en geluid niet apart beschikbaar waren. Toch kwam van hogerhand de opdracht om de klanken van Yankee Doodle te verwijderen – waarmee ook de ‘protesterende’ dorpsgenoten ondanks hun bewegende monden geluidloos zouden zijn. Uiteindelijk, na veel stress en druk overleg met veel stemverheffingen, boog de leiding voor de technische overmacht: de film verscheen mét Yankee Doodle en de vrolijke dorpsgenoten. (De titel werd nog wel aangepast, dat werd In de macht van de dollar. Helaas, helaas, ik heb de gemutileerde Sovjet-variant van de film niet kunnen vinden.)

Het boek sluit af met een ontroerende bonus: herinneringen van Nelli Morozova aan Jevgenija Ginzboerg, schrijfster van Крутой маршрут (in het Engels verschenen als Journey into the Whirlwind), een van de indrukwekkendste getuigenissen over de Goelag. Ik wist niet dat Ginzboerg aan een vervolg had gewerkt, dat ze niet heeft kunnen voltooien: reisnotities met als werktitel Kolyma – Parijs. De notities zijn bij mijn weten nooit verschenen (ik zou het boek onmiddellijk besteld hebben!), maar Nelli Morozova vertelt onder meer over Jevgenija’s indrukken in Parijs. Hoe haar hotelkamer uitkeek op een luidruchtige bouwplaats en ze een andere kamer kreeg aangeboden. Ze weigerde, want ze kreeg geen genoeg van het uitzicht: hoe de Franse bouwvakkers hun werk deden, veilig, elegant, alsof ze dansten. En hoe de grote hond van één van hen geduldig in de schaduw wachtte op zijn baas. Jevgenija vergeleek het met haar werk als dwangarbeidster op een bouwplaats in Magadan. Waar je in de strenge vrieskou zo van de steigers kon vallen en waar de honden erop getraind waren om mensen aan stukken te scheuren.                   

————————-

Rusland in de 20ste eeuw – 4: De loopbaan van academicus Dmitri Lichatsjov weerspiegeld in brieven

——————

——————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

——————

Hij was in de jaren van Michaïl Gorbatsjov, ten tijde van de Perestrojka, de bekendste geleerde van de Sovjetunie op het gebied van de humaniora: Dmitri Lichatsjov. Zoveel mogelijk gebruikmakend van de groeiende openheid in de media, zette hij zich op hoge leeftijd nog in voor het behoud van Russisch cultuurgoed, voor herstel van kerken en de ‘repatriatie’ van cultuurschatten uit het buitenland. Als specialist op het gebied van oud-Russische literatuur stond hij in Rusland en ver daar buiten in hoog aanzien, al ging daar in eigen land wel het een en ander aan vooraf. Lichatsjov bracht vier jaar (1928-1932) door in de vroege Goelag: op de Solovetski Eilanden en in het Beltbaltlag, het kamp rond de aanleg van het Witte Zeekanaal.

De wederwaardigheden van Lichatsjov (1906-1999) op – vooral – wetenschappelijk gebied vinden hun weerslag in Будем надеяться на всё лучшее… Из эпистолярного наследия Д. С. Лихачева 1938—1999 (Laten we hopen op al het beste… Uit de epistolaire nalatenschap van D. S. Lichatsjov 1938-1999). Het is een kloek boek van ruim duizend pagina’s, dat zich er niet voor leent om woord voor woord, regel voor regel gelezen te worden – tenzij men specialist is op het gebied van oud-Russische literatuur. Voor zo iemand zijn de schriftelijke gesprekken en discussies tussen vakgenoten ten tijde van de USSR verplichte kost.  

Ik behoor niet tot die selecte groep, maar heb ‘Laten we hopen op al het beste…’ toch, regelmatig nogal wat regels overslaand, met plezier gelezen. Als niet al te diepgravende student Slavische taal- en letterkunde heb ik, lang geleden inmiddels, geroken aan de wetenschap. Dan is het leuk om  eens te zien hoe echte geleerden bezig waren met dezelfde materie waar ook ik, oppervlakkig, mee in de weer was. Los daarvan, in de brieven aan en van Lichatsjov leer je ook redelijk wat over de niet altijd even edele mores van de wetenschappelijke wereld in de USSR - waarmee het land geen uitzondering zal zijn geweest. Ruzies en intriges komen in de briefwisselingen regelmatig aan bod.

Mede ten gevolge van die intriges mocht Lichatsjov, bepaald geen dissident, jarenlang niet naar het Westen, waar hij zeer welkom was op wetenschappelijke conferenties. Zo ging in 1966 een reis naar Oxford aan hem voorbij, waar hij een referaat zou houden over Byzantijnse invloeden op de oud-Russische literatuur. Op het laatste moment werd hij uit de Sovjet-delegatie verwijderd, “zelfs zonder dat ik daarvan officieel op de hoogte werd gesteld”, schrijft hij in een klacht aan de Academie van Wetenschappen. Ook de gerespecteerde professor M. Alpatov mocht niet mee, en dat was, aldus Lichatsjov, allemaal het werk van het hoofd  van de delegatie V. Lazarev. Die had ene mevrouw A. Bank, medewerkster van de Hermitage maar zonder enige band met de Academie van Wetenschappen, wel een plaatsje in het reisgezelschap gegund. Lazarev en Blank, aldus Lichatsjov, speelden binnen de Byzantijnse studies al jaren de baas. “De laatste [Blank] maakt bij de Hermitage mijn dochter V. Lichatsjova al jarenlang het leven zuur.” Dat, aldus Lichatsjov, was de ware reden waarom hij niet naar Oxford mocht. Hij verzoekt de Academie een herhaling van dit soort “voor mij beledigende situaties” te voorkomen.

Zeven jaar later is Lichatsjov zijn onofficiële uitreisverbod zo zat (“de verboden zonder opgave van reden plaatsen mij in een moreel zware situatie”), dat hij de Academie laat weten af te zien van wat voor contact met Westerse collega’s dan ook. Pas in 1986 blijkt het ongeschreven verbod op reizen naar het Westen voor Lichatsjov opgeheven.

Fragment van een brief, met noten

Dit soort klachten zijn niet representatief voor het boek. Veel vaker komt er overleg voorbij over oude geschriften, over wetenschappelijke uitgaven die naar de drukker moeten, over correcties, over de juiste schijfwijze van oud-Russische namen, waarbij het de lezer die geen specialist is al snel duizelt. De uitgave van de correspondentie moet monnikenwerk zijn geweest. Elke brief gaat vergezeld van noten, die regelmatig meer ruimte innemen dan de brief zelf.    

          

Boeiend is de briefwisseling met historica Ella Strachova, die samen met Ligatsjov probeert het leven van de dichter Volodja Kemetski te reconstrueren. Kemetski was een medegevangene van de jonge geleerde op de Solovetski Eilanden. Via allerlei kronkelwegen, die onder andere leiden naar Parijs, weet Strachova gedichten van Kemetski boven water te krijgen. “Wordt het niet eens tijd om ons met de geschiedenis van de Solovetski-gevangenen te gaan bezighouden, voordat het te laat is, niet alleen in archieven, maar gebaseerd op getuigenissen uit eerste hand?”, verzucht ze. Het is dan al eind jaren tachtig en de Goelag is geen gevaarlijk thema meer.

Een citaat uit het volgende decennium uit een brief aan een collega, anderhalf jaar voor Ligatsjovs overlijden: “In verband met de aankomende begrafenissen [van de geëxecuteerde tsaar en zijn familie] in de Petrus-en-Pauluskathedraal heb ik het geslacht Romanov ontmoet. Interessant! Verder is onze tijd erg zwaar, maar heel boeiend.”    

Aan faits-divers in z’n dik boek natuurlijk geen gebrek. In december 1989 mag Jevgeni Pasternak, zoon van Boris Pasternak, in Oslo de Nobelprijs van zijn vader in ontvangst gaan nemen. Die Jevgeni was - en dat verwacht je niet – afgestudeerd aan de Militaire Academie van Tank- en Mechanische Strijdkrachten. En van de afdeling titulatuur: een brief aan een aartsbisschop in de Russisch-Orthodoxe kerk begin je met de woorden Ваше высокопреосвященство / Vasje vysokopreosvyasjtsjtenstvo. Met de klemtoon op de voorlaatste lettergreep.                

——————-

Dmitri Lichatsjov op weg naar, of op de terugweg van, de Solovetski Eilanden, het oord waar hij ooit gevangen zat

———————

Rusland in de 20ste eeuw – 3: De ultieme genoegdoening voor kunstenaar Michail Sjemjakin

—————-

Onderdeel van Sjemjakins kunstwerk ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de terreur. Het werk staat in Sint-Petersburg aan de oever van de Neva, precies aan de overkant van de beruchte Kresty-gevangenis.

—————

In deze serie recensies en/of korte notities komen boeken aan bod die betrekking hebben op Rusland en de Sovjetunie in de 20ste eeuw. Misschien helpen ze het huidige Rusland beter te begrijpen. Waar ik nadrukkelijk aan toevoeg dat begrijpen iets anders is dan begrip hebben voor.

—————

Mijn kennis van kunst is beperkt. Er zijn nogal wat stromingen waar ik me niet bij thuis voel en waarin ik de weg niet weet, denk: futurisme, non-conformisme en surrealisme. Een kunstenaar die zich juist vol overgave op dergelijke terreinen begeeft is beeldhouwer, graficus en illustrator Michail Sjemjakin. Van hem las ik Моя жизнь: до изгнания (Mijn leven: tot aan de verbanning). In Sint-Petersburg stond ik meerdere keren bij twee opvallende werken van hem, maar nu pas – en dat is illustratief voor mijn gebrek aan kennis – na lezing van Mijn leven: tot aan de verbanning, weet ik dat die twee gemaakt zijn door Sjemjakin. De beelden staan op belangrijke plekken, zijn opgenomen in het ‘weefsel’ van de stad, en dat moet voor Sjemjakin haast wel de ultieme genoegdoening zijn.      

Sjemjakins standbeeld van Peter de Grote, in de Petrus- en Paulsvesting

Sjemjakin (1943) behoorde in Leningrad in de jaren zestig tot de groep kunstenaars die met eigenzinnig werk een subcultuur creëerden. Ze maakten het zichzelf daarmee niet gemakkelijk. Sjemjakin werd gedwongen opgenomen in een psychiatrische kliniek. Hij kwam er redelijk ongeschonden weer uit, maar had, in de optiek van de machthebbers, zijn lesje niet geleerd; de toegang tot de ‘officiële’ bovenwereld werd hem nog steeds ontzegd, de underground bleef zijn ‘thuis’. In zijn boek zijn de schetsen van deze underground-scene voor mij (zoals gezegd: geen groot kenner van moderne kunstwerken zelf) het boeiendst. De kunstenaars kregen regelmatig buitenlandse bezoekers over de vloer en zo zien we de bekende Ruslandspecialisten Robert en Suzanne Massie voorbijkomen. Sjemjakins portret van de twee is weinig vleiend. Interessant zijn ook de blikken achter de schermen die Sjemjakin ons gunt in de Hermitage, waar hij als sjouwer en manusje van alles een inkomen bij elkaar scharrelt.

Michail Sjemjakin

Ik keek op van de plotse verschijning in Sjemakins leven van Dina Verni, de legendarische Parijse galeriehoudster, muze van beeldhouwer Aristide Maillol en vertolkster van Russische gevangenisliedjes. (Over haar schreef ik eerder een stukje.) Met haar hulp weet Sjemjakin in 1971 de Sovjetunie te verlaten en zich bij zijn ex-vrouw en hun dochter in Parijs te voegen. Hoe die ontsnapping (zo mag je het wel noemen) precies tot stand kwam, wordt mij uit het boek overigens niet helemaal duidelijk. Voor de liefhebbers van Sjemjakins werk: zijn memoires zijn rijkelijk geïllustreerd met tekeningen van hem. Mijn doen ze niks, en wat me verder enigszins hindert: Sjemjakin is geen schrijver. Een mooie of ontroerende zin ben ik op de 744 pagina’s niet tegengekomen. Maar dat zal geen bezwaar zijn voor wie geïnteresseerd is in een kunstenaarsleven van een non-conformist in de USSR of meer wil weten van de stromingen waar Sjemjakin deel van uitmaakte.  

Mijn leven: tot aan de verbanning eindigde het afgelopen jaar op de tweede plaats bij de literatuurprijs Большая книга (Het Grote Boek). De eerste prijs ging naar Алексей Варламов met Одсун (Aleksej Varlamov, Odsoen). Daar schrijf ik verder niet over, want ik besteed hier vooralsnog geen aandacht meer aan eigentijdse fictie. Bovendien vond ik er niks aan.

—————-