Trilogie van schrijfster Dina Roebina: het had wel een paar onsjes minder gemogen.

————————-

———————-

Een nazaat van een Franse officier, een rijk gevulde kluis in een Zwitserse bank, de rommelmarkt van Gdansk, een gewelddadige overname van een uitgeverij in de jaren negentig, Hamas en El Fatah, een moeder die met haar laatste adem haar zoon vertelt dat ze eigenlijk een andere naam heeft, de zoon die een kind verwerkt bij de zus van zijn geliefde (die, buiten zijn medeweten, dat kind opvoedt), een  muzieklerares (eigenlijk een historica bijna gepromoveerd op de Russische veldtocht van Napoleon), in 1954 vrijgelaten uit de Goelag en blijven hangen in de provincie, een liefdeskoppel dat elkaar 25 jaar kwijt is en elkaar weer terugvindt voor het oog van een verbaasde buurman die dacht nog wel een kansje bij haar te maken, een jongeman (die van dat kind bij de zus van zijn geliefde) die een paar maanden rondtrekt met een jonge zigeunerin die hem de fijne kneepjes van het liefdesspel bijbrengt, waarna hij, ervaren en wel, weer terugkeert bij zijn geliefde, die (niet vanwege zijn gevoos met die zigeunerin, dat vond ze geloof ik niet zo erg) een zelfmoordpoging doet, daarna gered wordt door een zigeuner (als ik het me goed herinner de jeugdvriend van die geliefde), waarna ze opgekalefaterd wordt door een arts die haar zou kunnen zeggen waar ze haar geliefde kan terugvinden maar die dat niet doet (want zo had hij dat hij beloofd aan die geliefde). En af en toe komt er een wit paard voorbij, er wordt ook nog iemand vermoord, en aan het einde… maar dat verklap ik niet.

Welkom op de 1.394 pagina’s, uitgesmeerd over drie delen, van Dina Roebina’s De legertros van Napoleon.

Ik maakte voor het eerst kennis met de schrijfster Roebina (klemtoon op de eerste lettergreep) in 2011 in Amsterdam, waar ze tijdens een avond voorlas uit eigen werk, voor een zaal met vooral Russische dames. Ze wond die dames, en mij, moeiteloos om haar vinger en ik besloot toen maar eens iets van haar te gaan lezen. Dat werd het prachtige Aan de zonnige kant van de straat uit 2005. Met zijn levendige beschrijvingen van het bonte, naoorlogse Tasjkent en een meeslepende familiegeschiedenis werd dat boek voor mij een mooie literaire ontdekking. En al las ik later nog iets van haar dat me erg tegenviel, Roebina bleef voor mij een naam. Recent kwam ik een recensie tegen waarin gewag werd gemaakt van een nieuwe trilogie vol kleurrijke types, de geschiedenis van twee families en een voortslepende liefdesverhaal: De legertros van Napoleon. Met Roebina’s boek over Tasjkent in gedachten, besloot ik: die drie delen gaan we lezen.

Dina Roebina (foto: R. Fernández, CC BY-SA 4.0)

Spijt heb ik daar niet van, maar Roebina doet wel een stevig beroep op de welwillendheid van de lezer. Het had wel een paar onsjes minder gemogen. Ja, Roebina is een begenadigd schrijfster. In fraaie pagina’s zet ze een Russisch dorp neer, roept ze het Leningrad op van de jaren tachtig en negentig en geeft ze je het gevoel dat je daar zelf gisteren nog rondliep. Aan de hand van de lotgevallen van een verbannen vrouw vat ze in drie alinea’s de ellendige twintigste eeuw samen op een manier die je bij de keel grijpt. Het zijn hetzelfde soort elementen die Aan de zonnige kant van de straat zo lezenswaard maken. Maar 1.394 pagina’s… Dan is er wel wat meer nodig dan pagina’s met mooie schetsen vol sprankelende taal. Dan is er een structuur nodig in de vorm van een plot. En daar gaat het mis. Er is wel een plot, maar dat schiet werkelijk alle kanten op, zowel in ruimte als in tijd, en hangt van onwaarschijnlijke toevalligheden aan elkaar. Ik moest tijdens het lezen af en toe denken aan – bien etonnés de se trouver ensemble – Charles Dickens, mijn eerste literaire liefde. Ook bij hem buitelen persoonsverwisselingen, onverwachte erfenissen en hopeloze dan wel plots opbloeiende liefdes over en door elkaar heen. Waarom dat bij Dickens niet irriteert en bij Roebina wel, is lastig te zeggen. Omdat Dickens bij de 19de eeuw hoort en Roebina bij het heden? Omdat Roebina verhaalt over een tijd die je (deels) zelf heb meegemaakt, waardoor verzinsels lastiger te accepteren zijn? Wanneer ze in drie pagina’s een markt in Leningrad beschrijft, of een studentenflat in diezelfde stad aan de Bolsjaja Monetnaja, dan ben ik als lezer op min of meer bekend terrein – dan hang je aan Roebina’s lippen. Wanneer het twee pagina’s later gaat over een ontvreemde sleutel van een Zwitserse kluis met een schat nagelaten door een Franse officier uit het leger van Napoleon (voor de talloze terzijdes in het plot heb ik hier geen ruimte), haak ik af.

Er wordt verschillend geoordeeld over De legertros van Napoleon. In mijn bedenkingen over dat rare plot sta ik bepaald niet alleen. En net als ik zijn er lezers die zich ergerden aan de eerste paar honderd pagina’s, aan de hoofdrol daarin voor een zekere Izjoem (buurman van een van de hoofdpersonen), die in deel twee en drie nog maar weinig voorkomt – al speelt hij wel een cruciale rol bij de ontknoping. Ik heb het sterke vermoeden dat Roebina erg tevreden was over deze creatie, met zijn kleurrijke taalgebruik, en hem daarom ruim baan heeft gegeven. En dat ze de  onevenwichtige opbouw van de drie delen die daar het gevolg van is, voor lief heeft genomen.

Ook kan het zijn dat ze deze Izjoem, net als de vele niet altijd terzake doende uitweidingen, bewust gebruikt heeft om lengte te maken. Het heeft alles bij elkaar drie delen opgeleverd en het lijkt me dat vooral haar uitgeverij, die de boeken met tussenpozen heeft uitgebracht, daar erg tevreden mee is – maar misschien ben ik nu erg achterdochtig en onaardig. Wie wil genieten van mooie taal en af en toe wil wegdromen (ach, Leningrad!, ach, mooi Russisch dorp!, ach, mooi stationnetje uit de jaren vijftig!) kan met De legertros van Napoleon zijn hart ophalen. Wie daarnaast ook nog een gedegen verhaal leest, kan beter passen.