Fietstocht door Russisch Karelië – Valaam was net niet te ver weg - 3

———————

35 jaar later, aan de oever van het Ladogameer

——————

(Deel 1 en deel 2.)

Hoe nu verder? Hoe komen we op tijd in Sortavala om vandaar nog de boot naar Valaam te kunnen nemen voor een verblijf daar dat nog past in ons reisschema? Dat is tenslotte het beoogde hoogtepunt van onze 300 kilometer lange fietstocht. Na enig geruzie wordt besloten om af te buigen naar Elisenvaara  en daar een boemeltreintje te nemen. Zonder risico is dat niet. Zo’n elektritsjka komt in deze streken misschien twee keer op een dag voorbij, de dienstregeling kennen we niet en het is zeker niet uitgesloten dat er nog veel meer mensen op die trein willen stappen. Bij het gedrang dat dan kan ontstaan – ik heb daar in Rusland eerder aan deelgenomen – ben je als groep met fietsen en bagage nogal in het nadeel.

In de loop van de ochtend bereiken we het stationnetje van Elisenvaara. Er stopt een boemeltrein die vertrokken is uit Sortavala. Aan het eind van de dag, terug naar Sortavalaa, stopt ze hier opnieuw en dan moeten we aan boord zien te komen. Het valt gelukkig mee: alles moet wel vlug, vlug, maar dringen hoeven we niet. Het treintje rijdt ons kalm door de machtige, warme naaldbossen, langs minuscule gehuchtjes als Akkacharjoe, Koemmoenioki en Koeokkoniemi. Een zitplaats heb ik niet. Met mijn rechtervoet op een bagagedrager probeer ik de druk een beetje af te halen van mijn enkel. Vooral die rechter zit onder de bulten. “Ga op Valaam meteen maar even langs bij de medische post”, zegt onze reisleider.

Op het stationnetje van Elisenvaara mag een jochie even meerijden op een van onze fietsen.

Tegen middernacht, in de schemering van het hoge noorden, komen we aan in Sortavala. Er hangt onrust in de lucht, een combinatie van drukkende zomerwarmte en drank; het is vrijdag en de alcoholische inwijding van het weekeinde is in volle gang. We zijn vreemde eenden in de bijt. We strijken neer op een industrieterrein aan de haven. Wanneer ik eindelijk op mijn matrasje lig, hoor ik buiten opgewonden stemmen: “Hé toeristen! Zullen we ze aan het schrikken maken!” Er gebeurt niks, we worden met rust gelaten. De volgende ochtend vertelt onze reisleider dat hij de hele nacht voor onze tenten de wacht heeft gehouden.

Op de boot naar Valaam wordt de tactiek doorgenomen voor de eerste minuten op het eiland. Dat het niet zeker is of we er überhaupt onze tenten mogen opslaan, verbaast me na de afgelopen dagen vol improviseren al niet meer. Het plan is simpel: na aankomst moeten we snel uit het zicht verdwijnen van de monniken in de kloostergebouwen en een klein stukje het bos inrijden. Daar zal de groep op mij wachten terwijl ik naar mijn enkel laat kijken. Een vriendelijke non geeft me gratis een injectie (“u gaat het nu even warm krijgen”) en zegt me de volgende morgen terug te komen voor een tweede prik.

We fietsen tussen de bomen door naar de oever van het Ladogameer. Het is een tochtje van een paar minuten, maar mij voert het 35 jaar terug, naar de jaren zestig, toen ik als jochie gegrepen werd door het boek Boris van Jaap ter Haar. Zijn vader reed mee in de konvooien die in de Tweede Wereldoorlog een riskante levenslijn vormden voor het belegerde Leningrad. Het was mijn eerste kennismaking met Rusland. Zeker weten doe ik het niet, maar ik denk dat mijn fascinatie voor dat land, die zo vormend is geweest voor mijn leven, daar is begonnen.  

“In zijn droom reed Boris met zijn vader mee. ‘Naar links!’ mompelde hij in zijn slaap. ‘Vader, naar links, naar links…!’ Hij wilde die woorden uitschreeuwen, maar zijn keel zat dichtgesnoerd. In zijn droom zag hij het rustige en zo vertrouwde gezicht van zijn vader als in een film vóór zich. Vader keek door de bevroren voorruit naar het ijs, naar de sporen die de wagens vóór hem trokken door de sneeuw. Hij draaide echter zijn stuur niet naar links, maar naar rechts…

… Het gekraak van het ijs overstemde het geronk van de motor. Het voorwiel zakte log door de sneeuwlaag. De wagen stokte. Dáár ging het achterwiel. Dreunend klapte de laadbak vol kisten en zakken op het scheurende ijs. Donker water kleurde de sneeuw… Langzaam, tergend langzaam zonk nu ook vaders wagen tussen de schotsen in het ijskoude water van het Ladoga-meer. Dieper, steeds dieper…

Met een schok werd Boris wakker. Opnieuw had hij gedroomd van het konvooi waarbij zijn vader het leven had verloren.”

Ik sta aan de oever van het meer en denk aan Boris, aan zijn vader, en aan die paar alinea’s die ik niet onberoerd kan lezen.

——————-

De volgende ochtend, na een ontbijt aan het water, pak ik de fiets. Waar ik heenga, vragen de anderen. “Mijn tweede prik halen”, leg ik uit. Verbazing is mijn deel: “Een gehoorzaam volkje, die Hollanders.”   

——————-

Op de boot terug van Valaam naar Sortavala. Vandaar ging het per trein naar Sint-Petersburg. Het zat erop.