Astrachan

Wolgograd-Astrachan-Wolgograd in foto's - 3

——————-

Ik was vroeg de deur uitgegaan voor een ochtendwandeling, maar ver kwam ik niet. Al na honderd meter, aan de voet van Astrachans Kremlin, werd mijn aandacht getrokken door jongelui in kekke kledij, die duidelijk op weg waren naar een gezamenlijke activiteit. Was er iets van een feestje?, Het bleek Dag van Rusland te zijn (of Ruslanddag, zo u wilt). In de Kleine Broedertuin (Братский садик) verzamelden zich leden van het Jonge Leger (Юнармия/Joenarmija), een zeer militaristisch getinte jeugdorganisatie onder curatele van het ministerie van Defensie. Onder toeziend oog van volwassenen in echte uniformen kregen jongens en meisjes oorkondes en medailles uitgereikt. Het was maar goed dat dat allemaal vroeg in de morgen gebeurde, want het was weer een zeer warme dag, in Astrachan. Er werd zelf een meisje onwel, maar die kwam op een bankje gelukkig weer snel bij haar positieven.

EH12062019-20190612-800.jpg


Na de ceremonie ging het in optocht naar het Kremlin. Een grote Russische vlag (dus niet die ene op de foto hieronder) ging aan de stoet vooraf en de dragers, jong en oud, waren zorgvuldig geïnstrueerd over hoe ze die moesten vasthouden.

De vrouw met de vissen en kersen te koop, zat op de Wolgakade, ik vertrok er met een klein cruiseschip naar Wolgograd. Op de boot deden jongens en meisjes hardloopwedstrijdjes, op momenten dat het aan dek niet druk was.

Ik verbleef ook nog anderhalve dag in Moskou, voorafgaand aan mijn reis naar Astrachan en Wolgograd.

Boekenfestival op het Rode Plein

Novokoeznetskistraat

Hier deel 1 en deel 2. Eerdere stukjes over de reis naar Wolgograd en Astrachan schreef ik hier, hier, hier, hier en hier.

Maksim Gorki en Keith Moon in Astrachan

——————-

———————

Van tevoren had ik niet even gekeken welke tentoonstellingen er waren, in het Kunstmuseum van Astrachan. Vaznetsov zou ik er aantreffen, dat wist ik, en Repin, Malevitsj, Sjisjkin, Chagal. Waar ik me ook op verheugd had: de procedure van de kaartjesverkoop en de interactie met de dames op zaal. En ik werd niet teleurgesteld. Ik kreeg vier kaartjes, die dit keer langs een lineaal werden gelegd om uit het grote kaartjesboek te worden gescheurd - een vertrouwde variant van het kassa-ritueel in provinciale Russische musea. Er werd, en dat was wel nieuw, op elk kaartje ook met potlood een cijfer geschreven. Dat was voor de dame bij de ingang van elke afdeling, die zo kon kijken van welk van de vier kaartjes een smal strookje moest worden afgescheurd.  

Bij de afdeling op de tweede verdieping werd ik - nadat het bijpassende strookje netjes was verwijderd - overrompeld door wat ik zag: topstukken uit het socialistisch-realisme. Het museum in Astrachan bleek een tijdelijke tentoonstelling te huisvesten met de titel Stad van de zon - idealisme en realiteit, met werken uit de jaren dertig-vijftig. En er gebeurde nog iets zeer opmerkelijks: de dame die zojuist het strookje van mijn kaartje had afgescheurd, bood me de keus: ik kon links beginnen of met het zaaltje rechts. Zo veel vrijblijvendheid druist volledig in tegen de mores van musea in de Russische buitengebieden, en ik vroeg me af of de directie hiervan wist. Even later sloeg de dame trouwens een enorme flater - meer daarover zo meteen.

Hier staat ze, naast een schilderij van Viktor Midler uit 1930. En nu denkt u misschien dat daar ijshockey wordt gespeeld, maar dat is niet zo. Dit is bandy, met een balletje, een veel grotere ijsbaan en meer spelers. Er was een rondleiding gaande en de gids, petje af, deed het prima. Hij wist de aandacht vast te houden van de jongelui, die niet van een leeftijd waren waarop socialistisch-realisme doorgaans op veel belangstelling kan rekenen. Ze hadden alleen nooit van bandy gehoord.


Het langst stond ik stil bij het schilderij boven aan dit stukje, uit 1957, van Dmitri Nalbandjan, getiteld Ontmoeting van partij- en regeringsleiders met vertegenwoordigers van de creatieve intelligentsia. Want ik wilde natuurlijk kijken welke personen ik kon thuisbrengen. Chroesjtsjov uiteraard, en Brezjnev. Mikojan, Soeslov (?), Foertseva (?) … en, helemaal links, met die snor? Ik vroeg de kaartjescheurdame of zij misschien wist wie dat was. “Gorki”, zei ze meteen, zonder aarzelen. Ja, en ik ben Keith Moon, mompelde ik in gedachten. Ik zei dat niet hardop, want dat zou onaardig zijn geweest en ik denk ook niet dat ze enig idee had wie Keith Moon was. In plaats daarvan zei ik: “Maar dit schilderij is uit 1957, en toen was Gorki al een tijdje dood.” “Ja, dat weet ik verder ook niet. Wij zijn hier alleen om ervoor te zorgen dat niemand iets aanraakt”, antwoordde ze licht geagiteerd.

Ik liet haar verder met rust, maar bleef wel met een heleboel vragen zitten. Want wie waren dit nou allemaal? Dat ga ik uitzoeken, maar nu even niet. Het is hier in Astrachan veel te heet en ik verdwijn bovendien morgen de Wolga op en zit dan, vrees ik, twee etmalen zonder internet. En daarna ga ik naar Vlieland.  

———————-

En hier nog een detail van een schilderij uit 1937: Een vrije dag aan de Neva, van Ivan Petrovski. Niet iedereen was blij met die vrije dag. (Ik ben vergeten het hele schilderij te fotograferen, dat heb ik voor u even van internet geplukt.)

Astrachan, dialoog aan de Wolga. "Daar zit geen woord joods bij."

———————

Een paar dagen eerder was ik in een park in Wolgograd al iemand tegengekomen in een T-shirt met in grote letters: AMSTERDAM. Maar wat ik aantrof in Astrachan aan de oever van de Wolga, ging daar natuurlijk vele malen overheen: een echt shirt van Ons Aller Oranje. Het kwam uit Rotterdam.

“Ja, ik ben zeeman. Боцман (bootsman).” Die voorzet kon ik zo inkoppen. “Ah, Боцман, een Nederlands woord!” “Ja, боцман, лоцман, daar zit geen woord joods bij.” 

Hij was in Rotterdam met zijn neus in de boter gevallen, want het was net Koningsdag. “Vanwege jullie Willem III.” (Hij bedoelde natuurlijk gewoon Willy.). “Het was allemaal wel een beetje duur, maar wat een feest was dat!” 

Iemand die iets verderop stond te vissen, mengde zich luidruchtig in het gesprek. “Hé, je moet dáár fotograferen, achter je, een zeemeermin!” Ik dacht dat hij een grapje maakte, maar nee. Daar, achter me, in de Wolga, zwom inderdaad een zeemeermin, die de hond uitliet.