Hoe Charles Dickens een student Russisch in Utrecht uit de brand hielp - 3

————————

Voronezj, september 1981.

“We zijn het er toch over eens dat de wetenschap moet zoeken naar de waarheid?” Het was de vraag  waarmee de zitting werd geopend. Ik bevond mij in een lokaaltje op de Universiteit van Voronezj, tegenover de zes (en niet drie, zoals ik in deel 2 schreef) docentes van de vakgroep Buitenlandse Literatuur. De openingsvraag, gesteld door mijn wetenschappelijk begeleidster, kon ik met een volmondig ja beantwoorden, maar daar hield de eensgezindheid wel mee op.

Onderwerp van de zitting was de samenvatting die ik had ingeleverd van mijn afstudeerscriptie, waaraan ik de maanden ervoor had zitten werken op het studiezaaltje van de studentenflat, aan de Oelitsa Fridricha Engelsa 10A. Het had me nogal wat moeite gekost, te midden van het vrolijke vertier op de flat, maar de scriptie was zo goed als af en ik was best tevreden met het resultaat. Dat mijn bevindingen bij de leden van de vakgroep niet in de smaak zouden vallen, had ik wel bevroed, maar de toon van de bijeenkomst overviel me toch een beetje. Mijn begeleidster zei dat ze “teleurgesteld en zelfs gekrenkt” was.

Mijn scriptie beschreef de wijze waarop de literatuurkritiek in de Sovjetunie tegen het werk van Charles Dickens aankeek. Mijn conclusies waren niet wereldschokkend. De Sovjet-blik was nogal eenzijdig, met te veel nadruk op de negatieve wijze waarop mijn favoriete schrijver het kapitalisme in het Victoriaanse Engeland belichtte. Andere aspecten (taal, humor, levenslust) bleven onderbelicht. Ook had ik geschreven dat het literaire leven in de USSR per definitie minder opwindend was dan in het Westen, doordat boeken die niet voldeden aan de ideologische eisen, domweg niet konden verschijnen. Met dat laatste punt, denk ik nu, zat ik deels mis. Juist in de Sovjet-literatuur kwamen sociale thema’s aan bod die elders niet behandeld konden worden en dat maakte de boeken vaak juist spannend – al moest je wel tussen de regels door kunnen lezen.

Universiteit van Voronezj, rond 1980 (?). Op het dak de leuze: LEVE HET MARXISME-LENINISME!

Ik zat in de geriefelijke positie dat ik me van het oordeel niets hoefde aan te trekken. (Een student op de flat verzekerde me dat hij een dergelijk werkstuk nooit zou hebben ingeleverd, hij had het gegarandeerd over moeten doen.) Ik vertrok korte tijd later naar Nederland, waar ik een mooie acht kreeg voor de scriptie. Het tijdschrift Intermediair kwam een jaar later met een themanummer over Rusland. Beursstudenten konden een stukje inleveren over hun ervaringen daar. Dat van mij, over de botsing in dat zaaltje op de universiteit, behoorde tot de ‘prijswinnaars’ en werd geplaatst.

En Dickens, hoe zou het daarmee zijn?, vroeg ik me af in deel 1. Ik bedoelde natuurlijk: zou de Dickens met wie ik me zo verwant voelde, mijn eerste literaire liefde, die me zo veel leesplezier had bezorgd en die me door mijn scriptie had geloodst, voor mij ook nu nog wel bestaan? Om dat te ontdekken, zou ik zijn boeken weer ter hand moeten nemen – en dat lijkt me geen goed idee. Laat het maar zo.

Charles Dickens (1812-1870)

Het doet me denken aan een voorval uit Dickens leven. Als jongeman, nog onbekend, was hij hopeloos verliefd geweest op een meisje, Maria Beadnell. Dickens was gezien zijn plek op de sociale ladder kansloos. Zijn latere huwelijk was ongelukkig. 24 jaar nadat hij Maria voor het laatst had gezien, kreeg hij plots een brief van haar. De twee ontmoetten elkaar opnieuw, waarbij het beeld dat Dickens had van zijn jeugdliefde aan scherven viel. Maria drong aan op nog een ontmoeting, Dickens ontweek haar.





Deel 1 en deel 2.