Poesjkin en Tsjechov maakten plaats voor blote borsten en een kookeiland

——————————-

Links, dat keukentje in zwart-wit, en rechts, die keuken in vol ornaat, met een kookeiland en weet ik wat allemaal… Het is dezelfde locatie, hetzelfde pand: Zuilenstraat 9 in Utrecht. Er zitten alleen wel wat jaartjes tussen.

Die zwart-witfoto – het zal zo’n beetje 1978 zijn geweest. Op de tafel staan onze koffiebekertjes. Want het was ónze keuken, van óns instituut: het Instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde van de Rijksuniversiteit Utrecht. We stommelden er de trap op, naar de twee collegezaaltjes boven, of naar de kamer van professor Meijer, de kamer van professor Van de Baar. In het grootste zaaltje zongen we, om wat lucht te blazen in de grammatica-colleges, Russische volksliedjes, met William Veder als voorzanger. Dat was hier:


Het instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde werd ons afgepakt. Het begon ermee dat we het pand uit moesten, om te verhuizen naar de Uithof, een vergaarbak van moderne gebouwen, ver, ver buiten de stad. Al die kleine instituutjes van de universiteit, verspreid over de binnenstad, het was niet efficiënt, het was te duur. En zo trokken we weg uit het oude centrum, uit de geliefde Zuilenstraat, met de Nieuwegracht om de hoek. Dag tuin, vaarwel keukentje. 

Maar het werd nog erger, heel veel erger. We zaten nog maar goed en wel daar in De Uithof of het bericht kwam: we worden opgeheven. Vier volwaardige opleidingen Slavische Talen telde ons land, en ja (ik geef het na al die jaren met moeite toe), dat was eigenlijk wel wat veel van het goede. Ik weet niet meer hoe het verzet  tegen de opheffing werd gevoerd en of dat ooit enige kans van slagen heeft gehad. Wel herinner ik me een bittere opmerking van professor Ton van de Baar, een sneer naar ‘Leiden’. Die hadden in zijn optiek wel een heel grote streep voor, en alleen maar vanwege de aanwezigheid aldaar van de bekendste en meest welbespraakte slavist hier te lande: Karel van het Reve. 

De precieze datum van de sluiting weet ik niet meer; het was in elk geval niet lang na mijn afstuderen in 1982. (Ik had zeven jaar over mijn studie gedaan en was daarmee de snelste van mijn lichting; ook hier gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat het aanhalen van de efficiëntie-teugels op dit terrein misschien geen kwaad kon.)

Kijk, daar staan we, aan het einde van het eerste jaar, in de tuin, met professor Jan Meijer. Er was in die tuin toen een vijvertje, maar dat is kennelijk gedempt. Ooit viel er een Russische gastdocente in waar niemand echt dol op was, maar het was echt haar eigen schuld; ze deed een stapje te ver naar achteren. (Deze anekdote moest worden gecheckt bij enkele oud-studiegenotes; hij bleek te kloppen.)

———————

De complete geschiedenis van het pand sinds ons vertrek is mij niet bekend. Wel weet ik, dankzij makelaarssite Funda (daar komen ook alle kleurenfoto’s vandaan), dat het in juli 2019 op de markt kwam tegen een vraagprijs van 2.200.000 euro, kosten koper. Zeven maanden later werd het verkocht.

Op de foto links hieronder, in de hal, ziet u nog een stukje van de trap, die bij Funda in onnavolgbare makelaarstaal is gepromoveerd tot een “een brede eiken bordestrap die vanuit de hal vertrekt en u op de eerste verdieping brengt”. (Wij, ik schreef het al, stommelden er gewoon naar boven.)


En boven in het pand, daar raak ik bij de Funda-foto’s de weg een beetje kwijt. Er is kennelijk veel weggebikt en doorgebroken. Het heeft fraaie ruimtes opgeleverd, maar wat nu de kamer van professor Meijer was of waar de inmiddels veelgeprezen vertaler Arthur Langeveld aan dat bureautje zat – ik durf het niet te zeggen. De decoraties links aan de muur herken ik ook niet.

Rechts meen ik de kamer te herkennen, op de begane grond, waar ooit onze secretaresse Jannie haar domein had.

———————-

Ook op de Funda-foto’s zie ik een kapitale zolder, waarvan ik het bestaan nooit heb vermoed of die uit mijn geheugen is verdwenen. De bibliotheek, ja, die staat me natuurlijk nog bij. Er lagen van die literaire tijdschriften als Novy Mir en Zvezda, waar je als jonge student, met een minieme kennis van het Russisch, nog helemaal niet aan toe was. Het was ook de plek waar professor Van de Baar ooit een glansrol vervulde als veilingmeester. Tweedehands boeken gingen onder de hamer, de opbrengst was voor onze minuscule instituutsvereniging.                 

Bibliothecaris Grandner (ik hoop dat ik zijn naam goed heb geschreven) ….

… en zijn opvolger Sijmen Tol.

… en zijn opvolger Sijmen Tol.

———————

Zomaar nog wat losse herinneringen. In het grootste zaaltje boven worstelde ik mij weer eens gedachtenloos door een college Oudkerkslavisch van Van de Baar. Kennelijk bewoog ik onbewust mijn hoofd en Van de Baar was er als een havik bij: “Meneer Hartman, u knikt instemmend ‘ja’?” En in het kleine zaaltje ernaast vloog ik aan het eind van het eerste of tweede jaar met vlag en wimpel door een tentamen conversatie. Toen voelde ik voor het eerst: het komt wel goed, met dat Russisch van je.

(Met dank aan Katja van Nus, die me via Twitter wees op de foto’s bij Funda.)

—————-