Haal Lenin van de roebel! De dichter en de zanger contra het hoofd van de Staatsbank

—————

 
 

Wat ze daar nou mee aan moesten, de Sovjet-autoriteiten – ze wisten het niet. Dus verboden ze het maar – of toch weer niet. Andrej Voznesenski (1933-2010), behorend tot de Zestigers, een groep schrijvers, dichters en filmers die de grenzen van het toelaatbare probeerden op te rekken, schreef in 1966 een gedicht met de titel: Haal Lenin van het geld! Daarin riep hij de overheid op om de kop van Lenin van de roebelbiljetten te verwijderen.  Ontroerend is het werkje niet, wel curieus:

(Ik heb bij de vertaling geen moeite gedaan om rijm en metrum te behouden. Daarmee gaat weinig verloren.)

Я не знаю, как это сделать,
Но, товарищи из ЦК,
уберите Ленина с денег,
так цена его высока!
Понимаю, что деньги – мера
человеческого труда.
Но, товарищи, сколько мерзкого
прилипает к ним иногда…
Я видал, как подлец
мусолил по Владимиру Ильичу.
Пальцы ползали малосольные
по лицу его, по лицу!
В гастрономовской бакалейной
он хрипел, от водки пунцов:
«Дорогуша, подай за Ленина
два поллитра и огурцов».
Ленин – самое чистое деянье,
он не должен быть замутнён.
Уберите Ленина с денег,
он – для сердца и для знамён.

Ik weet niet hoe dat moet,
Maar, kameraden uit het Centraal Comité
Haal Lenin van het geld,
hij is van te veel waarde!
Ik begrijp dat geld de maat is
van mensenarbeid.
Maar, kameraden, hoeveel smerigheid
blijft er soms aan hem kleven …
Ik zag hoe een snoodaard
Vladimir Iljitsj beduimelde.
Zoutige vingers gleden
over zijn gezicht, zijn gezicht!
Bij de kruideniersafdeling
zei hij schor, vuurrood van de wodka:
“Liefie, geef me voor een Lenin
twee halveliters en augurken.”
Lenin is de zuiverste daad,
die mag niet vertroebeld raken.
Haal Lenin van het geld,
hij is voor het hart en voor de vaandels

Voznesenski las het gedicht in 1966 voor tijdens een optreden in de Oezbeekse hoofdstad Tasjkent, kort nadat die stad was getroffen door een zware aardbeving. Hij werd daarop uitgenodigd bij de plaatselijke partijleider Sjaraf Rasjidov, die hem duidelijk maakte dat dergelijke heiligschennis (Lenin gelijkstellen aan twee halve liters en augurken) natuurlijk niet kon. Rasjidov vertelde de dichter dat hij binnenkort in Moskou zou zijn en daar de kameraden van een en ander op de hoogte zou brengen. De partijleider wist in het verre Tasjkent niet dat het gedicht van Voznesenski al een tijdje deel uitmaakte van het theaterstuk Antimiry, dat met veel succes werd opgevoerd in het Tagankatheater in Moskou.

Andrej Voznesenski

Verrassend genoeg verscheen Haal Lenin van het geld! wel in 1967 in het maartnummer van Zvezda Vostoka (Ster van het Oosten), het tijdschrift van de Oezbeekse Schrijversbond. Alle honoraria van dat nummer waren bestemd voor het herstel van Tasjkent. De redactie van het tijdschrift bleek met de publicatie van het gedicht zijn hand te hebben overspeeld en werd ontslagen.

Je kan je bij de onduidelijke status van het gedicht wel iets voorstellen. Ja, het is een loflied op Lenin, zijn ‘zuivere’ beeld mag niet bezoedeld. Maar was dit loflied niet ook een vorm van indirecte kritiek? Dat er onderweg naar het communisme ergens een verkeerde afslag was genomen? Daar hadden die Zestigers vaker een handje van: Lenin op een voetstuk plaatsen en zodoende eigenlijk aan schoppen tegen bijvoorbeeld Stalin (die Lenins erfenis zou hebben bezoedeld), en vervolgens ook tegen de eigentijdse leiders. En het was sowieso vrij brutaal, natuurlijk, een dergelijke onverbloemde oproep richten aan de hoge heren van het Centraal Comité.

Aleksej Poskonov

Het hoofd van de Staatsbank, Aleksej Poskonov, liet het er in elk geval niet bij zitten. Nadat het gedicht van Voznesenski op 24 maart 1967 ook was verschenen in het weekblad Literatoernaja Rossija, wendde hij zich (bijna een maand later) met een klacht tot het Centraal Comité. Volgens Poskonov was het geheel van een “zeer bedenkelijk artistiek niveau” (daarin had hij gelijk) en “ideologisch schadelijk”. Lenins portret op de bankbiljetten weerspiegelde immers de eerbied van het volk voor de grondlegger van de grootste veranderingen en successen van het Sovjetvolk bij de bouw van het socialisme en communisme. De publicatie in Literatoernaja Rossija was dus een “grove fout”, aldus Poskonov, die het Centraal Comité er ook op wees dat Haal Lenin van het geld! op het repertoire stond van het Tagankatheater en of men daar ook maar even naar wilde kijken.

De Afdeling Cultuur van het Centraal Comité kwam op 3 juli met een antwoord, dat Poskonov ernstig moet hebben teleurgesteld. Het hoge partijorgaan zag “geen enkele aanleiding om het lyrische gedicht van de dichter te beschouwen als een concreet, zakelijk voorstel om nieuwe bankbiljetten in te voeren. Wij zijn van oordeel dat bemoeienis van het CC CPSU niet vereist is”.

Was de kous daarmee af, voor het gedicht van Voznesenski? Nou nee. Componist Andrej Petrov nam het op in zijn Pathetisch Poëem, dat bestond uit op muziek gezette gedichten over Lenin. Hij schreef het stuk in 1969 ter ere van de honderdjarige geboortedag van Lenin, het jaar daarop. Hij koos onder meer voor Haal Lenin van het geld! en dat gaf – u raadt het al – gedonder. Maar laten we eerst even luisteren hoe dat klonk, dat gedicht van Voznesenski op muziek van Petrov, in de uitvoering van Edoeard Chil (Эдуард Хиль).

—————-

Edoeard Chil

 Chil herinnerde zich later hoe er kort voor een uitvoering van het Pathetisch Poëem in Moskou iemand op hem af stapte, een rood pasje liet zien en hem vertelde dat Vosnesenski’s gedicht niet gezongen mocht worden. Toen het orkest aan dat gedeelte was toegekomen, zei Chil: “Stop.” Na afloop vroeg Petrov waarom hij het gedicht niet had gezongen, waarop Chil vertelde over de man met het rode pasje. Bij verdere uitvoeringen van het poëem, werd Haal Lenin van het geld! vervangen door een gedicht van Majakovski.

“De censuur heeft nooit toegestaan dat het in een bundel van mij kwam”, zei Vosnesenski in 1998 in een interview. Of dat ooit nog wel is gebeurd, heb ik niet uitgezocht. Verder kan ik het niet laten om een oordeel van Joseph Brodsky te citeren over Vosnesensky’s dichterschap: “Die man bezit het unieke vermogen om met zijn regels een fysieke reactie van misselijkheid op te roepen.”  

Een ziekenhuis in Omsk: kakkerlakken op zaal, een lijk in de hal.

——————-

————

(Dit een ingekorte versie van een artikel van journaliste Natalja Jakovleva uit Omsk. De volledige versie verscheen op de site Sibir-realii. Omsk heeft 1.1 miljoen inwoners.)

 
“Neem beddengoed mee, we gaan naar het ziekenhuis”, zei de ambulancedokter. “Naar Stadsziekenhuis 1.”

Naar het Kabanov-stadsziekenhuis Nummer 1 van Omsk wilde ik niet. Tien jaar geleden had ik daar drie maanden doorgebracht, terwijl ik voor mama zorgde. Ze had een simpele operatie gehad: er was een poliep verwijderd. Maar er was iets misgegaan, een hemorragische shock, coma. Maar ze overleed aan een enorme doorligwond, die was ontstaan in de maand dat mijn zus en ik niet op de intensive care werden toegelaten. Een jaar eerder was ik met een groep journalisten in Amerika geweest en hadden we een medisch centrum gezien, waar mensen jaren in coma lagen … Alleen daardoor kan ik verklaren dat ik er blind op vertrouwde dat de ziekenzorg bij ons niet slechter zou zijn. En ook doordat ik elke dag preparaten kocht tegen doorligwonden, dure medicijnen voor mama en flessen cognac voor de artsen. Maar een verzorgster legde me later uit dat mama te zwaar was, ze was lastig om te draaien: 90 kilo – normaal het gewicht van een stevige man. Mijn zus en ik keerden haar om, verzorgden het verschrikkelijke gat van de doorgelegen plek midden op haar rug, zo groot als een handpalm, en haar hals, waar een snee zat van het verband dat de voedingssonde op z’n plek hield. Er kwam een chirurg naar ons kijken van de afdeling ernaast – het enige medicijn dat hij kende was levomekol. Bijna was het ons gelukt. Maar in de wond vormde zich een bloedstolsel. Het kon niet gestopt worden, of ze hebben het niet geprobeerd – we kregen steeds maar te horen dat alle pogingen zinloos waren: ze was oud, al 63…

“Het enige wat we voor elkaar hebben gekregen”, zei mijn zus toen we ’s nachts naar buiten liepen, “is dat ze mama zijn gaan aanspreken met ‘u’.”

Beleefdheid tegenover de patiënt was niet gebruikelijk: wie het ook was, een zwerver of een ‘verdienstelijk leraar van Rusland’ , zoals mama – je was een niemand. “Heeft ie zich weer ondergescheten!”, schreeuwde een verpleegster tegen iemand buiten bewustzijn, en een verzorgster trok met een ruk het vuile laken onder hem vandaan. Overleden patiënten lagen op draagbaars in de gang, te wachten totdat iemand hen naar het mortuarium zou rijden. Wij brachten mama zelf. Ze waren gedurende die twee maanden zo aan ons gewend, dat ze zich al geneerden en zelfs probeerden om hun manier van doen te verklaren – het was het lage salaris, natuurlijk.       

[In 2015 vraagt Interpol bij het OM in Omsk om informatie over Vasili Mamonov, op dat moment vice-voorzitter van de gemeenteraad van Omsk, en tot 2012 hoofdarts van het Kabanov-ziekenhuis. Er komt een rechtszaak.]

Het bleek dat Mamonov in 2015, nog maar drie jaar nadat hij ontslag had genomen als medisch directeur, toen hij al vice-voorzitter van de gemeenteraad was geworden, voor 37.825.000 roebel een aardig appartement had gekocht in Düsseldorf, om daar Duitsers te behandelen.

De inkomsten die hij opgaf als vice-voorzitter waren bij lange niet voldoende voor zo’n bedrag. Tijdens de rechtszaak praatte hij zich vast, hij kwam met verschillende versies over de herkomst van het geld, dat hij bewaarde in een koffer, omdat hij de banken niet vertrouwde – maar ondertussen had hij wel zeven rekeningen met miljoenen erop: dat had zijn dochter dan geleend, of hij had krediet opgenomen in euro’s op de Seychellen. De rechter bepaalde dat het geld voor de flat terug moest naar het overheidsbudget. Het is moeilijk te geloven dat die beslissing zou zijn genomen zonder de bemoeienis van Interpol, als je kijkt naar de liefde van de gouverneur voor de voormalige hoofdarts van het Kabanov-ziekenhuis. Die gouverneur onderscheidde hem in 2014 met de gouden medaille ‘Voor bijzondere verdiensten voor de provincie Omsk’, met daarbij als privileges: gratis door de provincie ter beschikking gestelde woonruimte zonder gemeentelijke lasten, een maandelijkse uitkering tot 41.000 roebel en regelmatig vakantie in een sanatorium met gratis reiskosten.

Ik was aanwezig bij die rechtszaak. Dat was nog een reden waarom ik niet naar het Kabanov-ziekenhuis wilde: ik vermoedde dat er weinig meer van over was. Maar dat het zo weinig zou zijn … Een verweesde intake-afdeling, waar op de banken halflevende zwervers, in elkaar geslagen alcoholici, bleke vrouwen en trillende mannen door elkaar heen zaten. Een klein en afschuwelijk smerige toilet zonder zeep, zonder wc-papier, zonder apparaat om je handen te drogen. Een röntgenapparaat uit het jaar nul, kamers voor een cardiogram, voor een echografie, van specialisten, waar overtreksels, voor enkel- of meervoudig gebruik, volledig ontbreken, op ligbanken met slijtgaten: je trekt je kleren op en gaat liggen. Je weet niet wie daar allemaal eerder heeft gelegen, je weet alleen wel dat het er heel veel zijn geweest. De gynaecologische stoel, gestopt met stukken in verschillende kleuren, met steunen voor je benen die niet kunnen buigen.

“Gaat u maar op uw vestje liggen”, adviseerde de dokter.

Ik had geluk, ik was thuis opgehaald en mijn dochter had nog wat spullen ingepakt. Ik had zelfs een sloop bij me.

“Zijn er problemen met de financiering, dat er geen onderleggers zijn?”,  informeerde ik.

De dokter moest lachen:

“Er zijn geen problemen. Maar ook geen onderleggers.”

Ik kwam terecht op de afdeling gynaecologie. Die had duidelijk iets van een opknapbeurt gehad: de muren waren egaal, al waren ze gifgroen geschilderd, de kleur van een omheining in een dorp. In de gang stonden een paar bedden, niet voor iedereen is plaats. De versleten nachtkastjes waren duidelijk uit de Sovjettijd, zonder plankjes en deurtjes. De knopjes om een dokter te roepen doen het allang niet meer. ’s Ochtends ruikt het behoorlijk naar sigaretten, de ventilatie kan het duidelijk niet aan. De brokkelige matrassen met bloedvlekken kan je afdekken met een paar versleten lakens, die  ze je geven als je daar meermaals nadrukkelijk om vraagt. Slopen zijn er niet, ik moest het vlekkerige kussen in een sjaal wikkelen. De tafel voor de vuile vaat in de kantine is net zo’n kastje als uit mijn schoolverleden in de jaren zeventig. Vieze vaat is er trouwens niet veel, iedereen neemt zijn eigen borden mee, waar je je voor- en nagerecht van eet.

“Ik heb vergeten een bord mee te nemen, geven ze die in de kantine?”, vraag ik mijn kamergenotes.

Ze lachen:

“Als het de aardige kantinejuffrouw is, geeft ze je er misschien een wegwerpbord. De  andere, de kwaaie – nooit van d’r leven. Maar maak je niet druk, ’s ochtends is er alleen theecompote met brood en een stukje boter van twee centimeter. Daarna vraag je of je familie er eentje meeneemt.

’s Ochtends begreep ik wat theecompote inhield: thee, gegoten in een niet gewassen bak van compote met een bijsmaak van rozijnen en een zwabber. Ik had het niet moeten drinken.

“Als u gegeten of gedronken hebt, kan er niet onder narcose worden geopereerd. Onze eigen anesthesist is er niet, u kunt wachten tot de avond, dan is er een tijdelijke”, legde de arts uit. “Maar als u een plaatselijke verdoving wilt, gewoon een injectie in de baarmoeder, dan kan het ook nu.”

De plaatselijke verdoving heb ik niet uitgeprobeerd, in tegenstelling tot mijn buurvrouw van tegen de zeventig.

“In onze tijd werd het er gewoon uitgeschraapt, bijna waar je bij was. De jeugd is maar slap tegenwoordig”, merkte ze op. “Wij verdroegen dat, dat doe ik nu ook.”

Foto: N. Jakovleva

Mijn jongere buurvrouw werd de vraag niet gesteld, die moest met spoed geopereerd worden: een miskraam. Ik vond het vreemd dat je tot ’s avonds niet mocht eten en drinken. In de Sovjet-perestrojka-tijd verdiende ik wat bij als verzorgsters in een ziekenhuis voor spoedeisende hulp, en we hielpen de zieken gewoon met een klysma. Bleek dat er hier geen verzorgsters meer waren – wegbezuinigd, net als de anesthesisten. De vloer, zo bleek, wordt tegenwoordig gedaan door een schoonmaakbedrijf en voor de patiënten is het nu zelfbediening: hun verzorging behoorde ook tot de taken van de verzorgsters. De kwaliteit van het schoonmaakbedrijf was af te lezen aan de vuile lakens die rondslingerden in de kamer, de medewerksters konden het maar niet eens worden over wie die moest opruimen. Maar het verbazingwekkendst was natuurlijk de douche met toilet. Het bidet doet het niet, meldt een briefje op de deur. De douche was beschimmeld en zat verstopt met haren van de plek die bij gynaecologie wordt behandeld. De patiëntes gingen er ook liever niet heen – op de hele afdeling was alleen maar koud water.

“Je moet de kraan langer laten lopen”, adviseerde een verpleegster. “Het haalt de elfde verdieping  niet.”

Helaas, het helpt niet: het water wordt niet warm, ’s ochtends niet, ’s avonds niet, niet na een uur, niet na twee uur. De slimsten doen water in een leeg flesje en leggen dat op de radiator, die gelukkig warm is. De toilet is een attractie apart: die gaat van binnen niet op slot, kennelijk uit zorg voor de medemens. Daarbij moeten de dames na een operatie de treden beklimmen om bij de verlangde toiletpot te geraken, die in beton gemonteerd zit. Ook hier geen zeep, wc-papier of luiers.

Foto: N. Jakovleva


Nou ja, het lijk in het halletje van de intake-afdeling verbaasde me al niet meer. Ik had hem al gezien, kennelijk nog in leven, toen ik om een uur of elf naar beneden ging naar de hal van de afdeling langdurig verblijf. Het was een glazen portaal – er was een of andere zwerver opgedoken, ze wisten niet wat ze met hem aan moesten. Op straat gooien was geen optie. Een bewaker vertelde dat hij dat een keertje had gedaan toen hij hier nog maar pas werkte. Was die zwerver doodgegaan in de kou. Ze hadden hem bijna ontslagen! Tegen drie uur liet ik me uitschrijven, ik ging via de intake naar buiten, toen hadden ze een oplossing gevonden: het hoofd was inmiddels afgedekt, alleen staken dezelfde laarzen nog uit. Hij lag op de vloer of op de lage stoelen, dat kon ik niet goed zien, ik ben uit de buurt gebleven. Zoals ook de nieuwkomers opzij sprongen om niet tegen hem aan te komen. Misschien was het geen zwerver, de typische geuren ontbraken.

Kortom, welkom bij ons voor een behandeling: hebt u nog niet genoeg ziektes, dan voegen wij er nog wat toe. De huidige hoofdarts Georgi Sobolev kan dan misschien ook een flat kopen in Düsseldorf. Zoals Mamontov erkende: “Georgi Fagimovitsj [Sobolev] is een leerling van ons. Afgaand op de aangifte 2017 bedraagt het inkomen van de hoofdarts van het Kabanov-ziekenhuis in overheidsdienst 3.993.000 roebel. Eigendom: een woonhuis met een oppervlakte van 82 m2. Een jaar eerder bezat hij ook nog duizend vierkante meter grond, maar dat is nu overgegaan op zijn echtgenote-arts, die een wat lager inkomen heeft, maar wel een woonhuis van 120 m2., twee appartementen en drie ruimtes  niet geschikt voor bewoning. Met recht een ‘leerling’ van Mamontov – diens echtgenote verhuurde ook een soort ruimtes-niet-voor-bewoning met afmetingen die doen denken aan die van een behandelkamer in het ziekenhuis.

Op mijn publicatie op sociale media heeft Sobolev niet gereageerd. Wel kwam er een reactie van het ministerie van Gezondheidszorg. Dat liet weten dat in 2018 38 miljoen roebel uit het provinciebudget is toegewezen aan het Kabanov-ziekenhuis voor onderhoud. In 2019 moet een begroting worden opgesteld voor onderhoudswerkzaamheden op de gynaecologie- en longafdeling.

[Over de longafdeling schreef een patiënte:] “Hier liggen mensen met bronchitis, met acute astma, longontsteking, enzovoort. Samen met die mensen liggen hier ook kakkerlakken, in enorme hoeveelheden. Beter gezegd, die liggen niet, die rennen, vooral ’s nachts, waarover ze maar willen: de muren, de wastafel, de nachtkastjes, over uw spullen, over u.” Wat zullen we het dan nog hebben over een vechtpartij met messen tussen twee dronken verpleegsters die tijdens een feestmaal (niet het eerste) in het ziekenhuis ruzie kregen om een chirurg. De minister van Gezondheidszorg van de provincie Omsk zelf, Andrej Storozjenko, zoon van het voormalig hoofd Binnenlandse Zaken in de rgeio, die al zeven jaar de baas is over de gezondheidszorg in Omsk, reageerde verbaasd: “Moeten we het daarover hebben? Twee medewerksters die twee wodka’s ophebben en gaan vechten?”

“De uitslag van het onderzoek is er over veertien dagen”, deelde de arts mee. “Wij behandelen niet, alleen spoedgevallen. Laat uw naam noteren bij de polikliniek in uw wijk, tegen die tijd bent u dan precies aan de beurt.” 

Mijn polikliniek, die de hele wijk Levoberezje bedient, valt onder het Kabanov-ziekenhuis. Volgens een bericht op de nieuwssite BK55, heeft het Onderzoekscomité  van de provincie Omsk (dit comité valt onder het Onderzoekscomité van de Russische Federatie dat zich onder meer bezighoudt met corruptie – EH) een strafzaak aangespannen tegen Sobolev, vanwege de onrechtmatige uitgave van meer dan 75 miljoen roebel uit de middelen van het Fonds van verplichte medische verzekering, en vanwege oplichterij. Schuld heeft hij niet bekend, de strafvervolging werd stopgezet: er werden geen strafbare feiten vastgesteld. Het Onderzoekscomité is nu eenmaal geen Interpol. In vrijheid en met een zuiver geweten richtte Sobolev een particuliere gezondheidsinstelling op, Nefrosovet, waarvan het adres hetzelfde is als dat van het Kabanov-ziekenhuis. De instelling houdt zich bezig met de opleiding van medici, de “leerlingen van Mamontov” planten zich dus voort en vermenigvuldigen zich.

De belangrijkste vraag die mij kwelt, is: waarom wordt dit alles geslikt door zowel de artsen (van wie er velen echte professionals zijn), alsook de patiënten, die gedwongen zijn zich onder deze omstandigheden te laten ‘behandelen’? Waarom houden zij hun mond? Er is een uitleg. Precies een maand geleden overleed de 46-jarige Olga Jermolenko aan een hartaanval, een redacteur van BK55, die het departement van Storozjenko meedogenloos had bekritiseerd vanwege de wanorde in de ziekenhuizen, de slechte omgang met patiënten, de totale bezuiniging op alles en iedereen, en vanwege de exclusieve steun voor particuliere klinieken. De familie vertelde dat de ambulance haar niet wilde komen ophalen, dat lukte pas bij een andere ziekenwagen, toen het al te laat was. 

© Natalja Jakovleva.

 ———————


(Onlangs belandde mijn voormalige docente Russisch uit Voronezj, de 80 gepasseerd, voor enkele dagen in een Nederlands ziekenhuis. Ze raakte, bijna met tranen in haar ogen, niet uitgepraat over de liefdevolle behandeling van de verpleging en de artsen. -EH).

 

Na de Goelag: de onschuldige kunstwerken van Marija Myslina - 2

———————

Eigenaardig en wrang is het, dat over Marija Myslina, een kunstenares die zulk mooi en aandoenlijk werk schiep, zo weinig bekend is. Er is een kladversie van een brief van haar hand, uit 1956, aan de Kunstenaarsbond (zie deel 1), waarin ze haar schrijnende woonomstandigheden beschrijft en om hulp vraagt. Heeft ze de brief ook werkelijk verstuurd? En heeft ze inderdaad hulp gekregen? Het is niet bekend.

De brief (de kladversie dus) roept vragen op. Myslina schrijft dat haar man in 1937 is gearresteerd en is “omgekomen in ballingschap”. Wist ze niet dat haar man, kunstenaar Vladimir Kaabak, in 1937 werd geëxecuteerd? (Kaabak wordt vermeld op een van de ‘Stalinlijsten’ van Memorial). Ze schrijft dat ze haar hele leven in Moskou heeft gewoond, terwijl ze achttien jaar in kampen en in ballingschap had doorgebracht. Trad ze, misschien toch nog angstig, maar liever niet al te zeer in detail over haar ‘beladen’ verleden, om de autoriteiten niet af te schrikken?  


Marija Myslina (1901-1974) was van eenvoudige komaf. Ze benutte de mogelijkheden die de jonge Sovjetstaat haar bood ten volle. Ze genoot een volwaardige kunstopleiding en nam deel aan tentoonstellingen. Vervolgens werd ze door diezelfde staat vertrapt, belandde ze in de Goelag, en moest ze midden jaren vijftig bijna smeken om hulp. Het is niet bekend of er van haar werk van voor de oorlog iets bewaard is gebleven.

In het tweede kamp waar Marija belandde, in het dorp Dolinskoje in Kazachstan, vond ze enig emplooi in de kampclub, waar onder meer toneelstukjes werden opgevoerd. In de jaren 1944-1946, toen ze uit het kamp was vrijgelaten, woonde ze als bannelinge in Tsjeboksary in de republiek Tsjoevasjië, aan de Wolga. Daar werd ze lid van de lokale afdeling van de Kunstenaarsbond. Het Staatsmuseum van Tsjoevasjië heeft 27 werken van Myslina in bezit, waaronder dit zelfportret.

Slechts twee van de werken die ik kon vinden, hebben een ‘staats-thema’. Een ontwerp uit 1943 voor een poster of ansichtkaart en een schets van een heldhaftig oorlogstafereel, waarvan als datering ‘jaren veertig’ wordt gegeven. Verder ontbreekt in haar werk, voor zover ik dat heb kunnen vaststellen, elke verwijzing naar politiek of ideologie. Daar zal ze haar buik van vol hebben gehad, ben je geneigd te denken. Het lijkt alsof ze is weggevlucht in dagelijkse, onschuldige stadstafereeltjes, dierenportretjes en landschapjes. Na haar terugkeer in Moskou werkte ze onder meer als illustrator van kinderboeken en tekende ze ansichtkaarten. Ze nam ook weer deel aan tentoonstellingen. De laatste jaren van haar leven was ze door ziekte aan haar bed gekluisterd.


In een artikel uit 2015 over een kleine tentoonstelling in Moskou van Myslina’s werk las ik dat haar bescheiden archief bewaard wordt in het RGALI (Russisch Staatsarchief voor Literatuur en Kunst), maar dat dit “nog lange tijd gesloten zal blijven voor lezers en onderzoekers”. Zou dat werkelijk zo zijn? En waarom dan? Bij dat archief ga ik niet aankloppen, maar ik hoop later dit jaar wel in Tsjeboksary het Staatsmuseum van Tsjoevasjië binnen te lopen.  

Marija Myslina (1901-1974)

Na de Goelag: de onschuldige kunstwerken van Marija Myslina - 1

—————-

1.jpg


Verandert er iets aan een schilderij, een tekening of wat voor kunstwerk dan ook, wanneer je meer te weten komt over de maker ervan? Over het leven dat hij of zij leidde? Lang niet altijd, natuurlijk, maar in het geval van Marija Myslina (1901-1974) beslist wel.

Zo zit ik maar te kijken naar twee Nieuwjaarskaartjes van haar, beide uit 1960. Ik heb ze al jaren op zolder liggen in een schoenendoos, met een boel andere ansichten uit de USSR. Twee kleuters, twee vogeltjes, twee ballonnetjes…  Schattige, onschuldige tafereeltjes, wat zou je er nog meer over kunnen zeggen. Maar je gaat er toch anders naar kijken, wanneer je weet dat ze werden gemaakt met dezelfde hand die vier jaar eerder onderstaande brief schreef (Ik citeer uit een kladversie):  

*****

“In 1937, na de arrestatie van mijn man, ben ik opgepakt en doorliep ik, zoals vele anderen, de kwellende weg van de verworpenen en belasterden. De rechtvaardigheid is nu in ere hersteld, ik ben gerehabiliteerd en verzoek U deze daad van rechtvaardigheid tot het einde door te voeren en mij van woonruimte te voorzien. Mijn moeder heeft me nu onderdak verschaft op een oppervlakte van 9 meter.

Ik ben kunstenaar, lid van de Kunstenaarsbond (lidmaatschapskaart No. 2003), heb aan meerdere tentoonstellingen meegedaan, zowel in de provincie als in Moskou, mijn werken bevinden zich in vier musea. Gezien mijn professionele kenmerken ben ik natuurlijk niet in staat in mijn huidige omstandigheden te werken. Ik kan zelfs geen ezel – mijn ‘werkbank’ – neerzetten, ik heb geen tafel, om maar te zwijgen over andere noodzakelijke dingen voor mijn werk.

Ik ben een geboren en getogen Moskouse. Is het toelaatbaar dat ik, nadat ik de volledige verwoesting van mijn leven heb ondergaan, mijn gezondheid heb verloren, in de stad waar ik ben geboren en mijn hele leven heb doorgebracht, in mijn oude dagen geen dak boven mijn hoofd zou hebben? Na alle beproevingen die mij ten deel zijn gevallen, verlang ik naar rust en de mogelijkheid om creatief te werken - ik ontbeer dat alles volledig.

Indertijd, in 1926, hebben mijn man en ik op eigen kosten een onbewoonbare ruimte ingericht, voor verwarming gezorgd en muren gebouwd en er een prachtig atelier voor kunstenaars van gemaakt. Die moeite hebben we dus voor iemand anders gedaan – wat onszelf betreft: een is omgekomen in ballingschap, en ik ben alleen overgebleven zonder een dak boven mijn hoofd. Ik maak geen aanspraak op dat ene onderkomen, ik verzoek u mij een kamer ter beschikking te stellen, waar ik rustig zou kunnen wonen en creatief kan werken – dat zou mij helemáál doen terugkeren tot het leven en mij de mogelijkheid geven om het Sovjetvolk met mijn kunst echt te dienen.

.. november 1956”

*****

Myslina noemt Moskou in de brief de stad waar ze haar hele leven heeft gewoond. Een nogal wrange zin, want na haar arrestatie belandde ze in het ALZJIR, een speciaal kamp voor ‘vrouwen van volksverraders’ in Karaganda, Kazachstan. Acht jaar later kwam ze vrij, maar Moskou bleef verboden terrein. Ze vestigde zich in Vladimir en mocht pas in 1955 terug naar de hoofdstad, waar ze de scherven van haar leven bijeen moest zien te rapen. *)

Gegevens over het werk van Marija Myslina zijn schaars, titels en jaartallen ontbreken vaak. Haar werk van voor de oorlog lijkt helemaal verloren te zijn gegaan.

1942

1942

*) Aanvulling:
Marija Myslina belandde in het ALZJIR (Kamp voor Vrouwen van Landverraders in Akmolinsk). Later werd ze overgebracht naar een vrouwenkamp in het dorp Dolinskoje. Op 8 december 1942 werd ze vrijgelaten uit het kamp. Tussen 1944-46 leefde ze als bannelinge in Tsjeboksary.


Deel 2.

Het meisje dat een proces begon tegen de chocoladefabriek

———————

Het kleine meisje midden op de foto is Jelena Gerinas, zo veel is zeker. De vrouw rechts is dezelfde Jelena, maar dan wat jaren ouder, ook daarover bestaat geen twijfel. Maar die kleine meid links, wie is dat? Heel Rusland kent haar van de plakken chocola, die sinds de jaren zestig onder de naam Aljonka in de winkel liggen.  

Jelena’s vader, beroepsfotograaf Aleksandr Gerinas, maakte de middelste foto in 1960, toen ze acht maanden oud was. Zes jaar later was Rode Oktober, fabrikant van zoetigheden, op zoek naar een nieuw wikkel voor een plak chocola die al een tijdje werd verkocht. De fabriek schreef via de krant Avondlijk Moskou een prijsvraag uit. Wie had de leukste kinderfoto? Het moest wel van een meisje zijn, want de naam van de chocola was er al: Aljonka.   

6529728989.jpg

Aleksandr Gerinas had eerder een aardig succesje geboekt met de foto van zijn dochtertje. In januari 1962 prijkte zij op de voorpagina van het tijdschrift Gezondheid. Toen hij van de prijsvraag vernam, deed hij mee – en won. En vanaf 1966 lag de plak chocola in de winkels met een nieuw papiertje eromheen. De naam bleef dezelfde: Aljonka. Waarom ooit voor die meisjesnaam was gekozen, is niet bekend.

Jelena Gerinas besloot in 2000 eens te kijken of er nog wat te halen viel bij Rode Oktober. De chocoladefabriek had, zo stelde zij, vele jaren haar beeltenis gebruikt zonder enige vergoeding. Ze spande een rechtszaak aan en eiste 5 miljoen roebel. Gebrek aan juridische kennis – zeker bij een zaak in Rusland – maakt het voor mij lastig om te bepalen of hier auteursrecht, portrecht of beeldrecht in het spel was. Hoe dan ook, de rechter bepaalde dat de peuter op het wikkel de kleine Jelena Gerinas helemaal niet was.

Jelena gooide het negatief van de foto in de strijd, gevonden in het archief van haar vader, en ook andere foto’s van haar als peuter. Verder wees ze op de knoop in de hoofddoek, die volgens haar duidelijk gestrikt was door een linkshandige; haar moeder was links. Het mocht allemaal niet baten. De rechter ging mee in het verweer van Rode Oktober. Misschien had Jelena’s foto wel als uitgangspunt gediend, maar het uiteindelijke portret op het papiertje, gemaakt door een kunstenaar in opdracht van de fabriek, was niet terug te voeren tot één persoon; het was een samenvattend beeld (собирательный образ) geworden.

Rode Oktober – ook niet van gisteren – gebruikt de term ‘samenvattend beeld’ tot op heden op de eigen site, waar de geschiedenis van de Aljonka-chocola wordt beschreven. De fabriek distantieert zich voor alle zekerheid nog wat meer van Jelena Gerinas, door te zeggen dat de kunstenaar zich had laten inspireren door zijn eigen kleine dochter (en dus niet door de foto van Jelena).

Dat Jelena bot ving bij de rechter, weerhield andere vrouwen er niet van om zich ook op te werpen als de echte Aljonka. Of misschien zagen zij juist hun kans schoon. Ik kwam drie pretendenten tegen: eentje uit Brjansk, eentje uit Saratov en eentje uit Tsjita. Niemand neemt hen serieus.

Kroonjuweel van een trotse Russische gastvrouw op een mooi gedekte feesttafel: defitsit!

———————

Visafdeling, 1986.

Het was januari 1982. Ik deed mijn best om de jongerencultuur van de USSR te doorgronden en volgde de Estse rockgroep Metallic Band tijdens een paar optredens in Leningrad, om er een artikel over te schrijven. Aardige jongens waren het. Na afloop van een optreden reed ik mee in de bus naar hun hotel. Er kwam een fles drank tevoorschijn van een merk dat ik niet kende. ‘Nee, dat hebben jullie niet in Gollandija!’, klonk een vrolijke stem achter me. ‘Nee’, antwoordde ik, ‘это у нас дефицит (dat is bij ons defitsit).’ Gelach was mijn deel.

Vraag me om het woord defitsit – klemtoon op de laatste lettergreep - uit te leggen en de moed zinkt me in de schoenen. Waar begin je? Defitsit, die rode draad van de planeconomie. Defitsit, de obsessie van elke Sovjetburger. Defitisit, samenvatting van de schaarste. Defitisit, het kroonjuweel van een trotse gastvrouw op een mooi gedekte tafel. Defitsit, de ‘machtige motor van specifieke maatschappelijke relaties’.

Die laatste omschrijving kwam ik tegen in een meesterlijke monoloog van Arkadi Rajkin, geschreven door Michail Zjvanetski. Het filmpje en de tekst – met mijn excuses aan de lezer die geen Russisch kent – staan hieronder.

Een boeiend fenomeen was de teleurstelling die emigranten uit de USSR voelden in het Westen, nadat de aanvankelijke verblinding door de overweldigende overvloed in de winkels was weggezakt. Er ontbrak iets: defitsit! De jacht op schaarse goederen, de triomf wanneer je iets met veel moeite op de kop had getikt! Het was allemaal een beetje saai, die volle winkels. En lastig ook, want hoe bouwde je een nieuwe kennissenkring op? Wat waren de spelregels, in een land waar het hoofd van de vleesafdeling in de supermarkt niet meer was dan dat: hoofd van de vleesafdeling? Nee, zei Rajkin al, overvloed, dat was eigenlijk maar niks.

 

Дефицит

(Для А. Райкина)
Послушай меня, дорогой! Что я тебе скажу. Все идет к тому, что всюду все будет, изобилие будет! Но хорошо ли это будет? Подожди, не торопись, ты молодой, горячий, кровь играет. Я сам был огонь, сейчас потух немного, хотя дым еще идет иногда... С изобилием не надо торопиться! Почему?..
Ты идешь по улице, встречаешь меня.
- Здравствуй, дорогой! Заходи ко мне вечером.
- Зачем?
- Заходи, увидишь.
Я прихожу к тебе, ты через завсклада, через директора магазина, через товароведа достал дефицит! Слушай, ни у кого нет - у тебя есть! Я попробовал - во рту тает! Вкус специфический! Я тебя уважаю.
На другой день я иду по улице, встречаю тебя.
- Здравствуй, дорогой! Заходи ко мне вечером.
- Зачем?
- Заходи - увидишь!
Ты приходишь ко мне, я через завсклада, через директора магазина, через товароведа, через заднее крыльцо достал дефицит! Слушай, ни у кого нет - у меня есть! Ты попробовал - речи лишился! Вкус специфический! Ты меня уважаешь. Я тебя уважаю. Мы с тобой уважаемые люди.
В театре просмотр, премьера идет. Кто в первом ряду сидит? Уважаемые люди сидят: завсклад сидит, директор магазина сидит, сзади товаровед сидит. Все городское начальство завсклада любит, завсклада ценит. За что? Завсклад на дефиците сидит! Дефицит - великий двигатель общественных специфических отношений.
Представь себе, исчез дефицит. Я пошел в магазин, ты пошел в магазин, мы его не любим - он тоже пошел в магазин. 
- Туфли есть?
- Есть!
- Черные есть?
- Есть!
- Лакированные есть?
- Есть!
- Черный верх, белый низ есть?
- Есть!
- Белый верх, черный низ есть?
- Есть!
- Сорок второй, самый ходовой, есть?
- Есть.
- Слушай, никогда не было. Сейчас есть. 
- Дамские лакированые, бордо с пряжкой, с пуговицей есть? 
- Есть!
Ты купил, я купил, мы его не любим - он тоже купил. Все купили.
Все ходим скучные, бледные, зеваем. Завсклад идет - мы его не замечаем. Директор магазина - мы на него плюем! Товаровед обувного отдела - как простой инженер! Это хорошо? Это противно! Пусть будет изобилие, пусть будет все! Но пусть чего-то не хватает!

——————-

Op de golven van griep - een koortsachtig boek dat met literaire prijzen aan de haal ging

———————

Wacht even – dat mes, in haar tas … Heeft mevrouw Petrova nou echt …? En haar man, meneer Petrov, met dat pistool op de kamer bij een vriend, een miskende schrijver die aandringt dat hij hem vermoordt… Meneer en mevrouw Petrov uit Jekaterinburg zijn beiden ziek, in elk geval fysiek, maar zijn ze ook geestelijk niet helemaal lekker? De griep heeft de twee flink te pakken, koortsige visioenen spelen op en als lezer word je af en toe flink op het verkeerde been gezet. Of toch niet?

Aleksej Salnikov (1978), woonachtig in Jekaterinburg, brak het afgelopen jaar door met Петровы в гриппе и вокруг него / Petrovy v grippe i vokrug nego (tja, hoe vertaal je dát nou). Hij won er de Nationale Bestseller-prijs mee en de NOS-jury-prijs (НОС in het Russisch), en het is weer eens een moderne Russische roman die ik niet na een bladzij of dertig heb weggelegd – al scheelde dat niet veel.

Meneer en mevrouw Petrov hebben een zoontje, Jonge Petrov, zoals hij in het boek heet. En ook hij heeft een flinke griep te pakken. Salnikov volgt de drie familieleden in afzonderlijke hoofdstukken, elk in hun eigen alledaagse, provinciale werkelijkheid. Daarbij gebeurt aanvankelijk weinig en mede door de laconieke taal die Salnikov hanteert, vraag je je af wat je nou precies krijgt voorgeschoteld en wat daar nou boeiend of pakkend aan is. Maar dan begint er langzaam iets te schuiven en word je meegenomen in een wereld die door het koortsige prisma van de familie Petrov scheef komt te staan – of toch niet … Bij meneer Petrov, die zijn geld verdient als automonteur, worden de dampen van de griep nog eens vermengd met die van een flink drinkgelag, dat eindigt in een verre buitenwijk bij een oude klant van Petrov, die nog een appeltje met hem te schillen heeft. Er is ook nog een rol voor een lijk en een lijkwagen. Petrov vraagt zich de dagen erna – net als de lezer – af of hij dat alles nou wel echt heeft meegemaakt.

Aleksej Salnikov. (Foto: Dmitri Rozjkov / CC BY

De taal van het boek blijkt gaandeweg een van Salnikovs troeven. Die is inderdaad alledaags, maar met af en toe verrassende beelden en onverwachte wendingen weerspiegelt ze het alledaagse leven in Rusland, dat doorgaans wat minder voorspelbaar is dan in Nederland. Wie die dagelijkse onvoorspelbaarheid (gekoppeld aan enig absurdisme) van Rusland ooit heeft ervaren, zal het wisselende wel en wee – en mogelijk ook de alcoholische buitelingen – van de Petrovs bekend voorkomen. Daarnaast roepen allerlei details (de geur van een trappenhuis, een venijnige woordenwisseling in een taxibusje) het verlangen op om snel weer naar Rusland af te reizen – of juist het voornemen om dat voorlopig maar niet te doen. Dat Petrovy v grippe i vokrug nego zich in een stad in de Oeral afspeelt, en niet ‘gewoon’ in Moskou of Sint-Petersburg, maakt het nog aardiger.

Het drievoudig perspectief, van vader, moeder en zoon, werkt verrassend. Denk vooral niet dat je iemands oordeel over jezelf altijd juist inschat. In het laatste hoofdstuk komt er nog een vierde blik bij, die van een studente Engels, die als bijbaantje Snegoerotjska (het hulpje van Vadertje Vorst) speelt op een Nieuwjaarsfeestje voor kinderen. En laat dat nou net het feestje zijn waar de zieke Jonge Petrov zo graag naartoe wil. Snegoerotsjka neemt Jonge Petrov bij de hand en schrikt van zijn koortsige warmte. Waar komt die studente Engels opeens vandaan? Je verwacht dat zij, zo helemaal aan het eind van het boek, als buitenstaander, nog een verhelderend licht werpt op de rare gebeurtenissen in de hoofdstukken eerder. Of dat ook echt gebeurt, verklap ik niet.