literatuur

"Het enige wat ik moet doen, is getalenteerd zijn." Een bedachtzame Tsjechov-biografie van Alevtina Koezitsjeva.

(Eerste publicatie: 18-1-2012)

“Om zijn naasten te beschermen, spuugde Tsjechov het slijm al niet meer uit in een zakdoek, maar in papieren zakjes die in de haard werden verbrand, of in een speciaal blikje.”

In de eerste boekhandel zag ik de lijvige Tsjechov-biografie van Alevtina Koezitjseva liggen.  In de tweede bladerde ik erin, in de derde schafte ik ‘m aan. Een paar maanden lag hij nog op tafel. Moest ik nu weer gaan lezen over zijn moeizame jeugd in Taganrog, de keuze tussen een bestaan als arts of literator? Zijn reis naar Sachalin, de eeuwige schulden, de rampzalige première van De Meeuw, het halve verraad van zijn vrouw Olga Knipper en de hopeloze strijd tegen de tbc?

Ja, dat moest. Tsjechov is mijn favoriete Russische schrijver. Die kan je eren door hem te herlezen, maar ook door Koezitsjeva’s Tsjechov. Het leven van een ‘afzonderlijk mens’  ter hand te nemen.

De titel is ontleend aan een brief van Tsjechov aan een dokter, die zijn hoop – waar het Ruslands toekomst betreft – heeft gevestigd op de lokale intelligentsia. Tsjechov heeft in die “huichelachtige, onopgevoede, hysterische intelligentsia” geen enkel vertrouwen: “Ik geloof in afzonderlijke mensen, ik zie de redding in afzonderlijke persoonlijkheden her en der verspreid over Rusland – of het nu intellectuelen of boeren zijn – zij vormen een kracht, al zijn ze met weinigen.” 

3-2.jpg

Tsjechov was zelf een ‘afzonderlijk’ mens, ook in de betekenis dat hij zich nooit volledig liet kennen. Koezitsjeva doet verwoede pogingen, vooral aan de hand van de talloze brieven van Tsjechov, om zijn gedachtenwereld te ontleden, maar moet erkennen dat ze daarin niet volledig slaagt. Gelukkig gaat ze zich niet te buiten aan gepsychologiseer en is ze in haar conclusies en oordelen zeer terughoudend. Ze is daarin een trouwe ‘volgeling’ van Tsjechov zelf. Op het verwijt dat hij zich in zijn werk nooit eens duidelijk uitsprak over allerlei maatschappelijke kwesties, reageerde hij: ”Het enige wat ik moet doen, is getalenteerd zijn. Dat wil zeggen, belangrijke getuigenissen van niet belangrijke kunnen onderscheiden, personen belichten en met hun taal spreken”. Koezitsjeva: “De lezers bedeelde hij de rol toe van jury."

Koezitsjeva’s omzichtigheid blijkt onder meer tegen het einde van haar boek. Tsjechov, getrouwd met actrice Olga Knipper, verblijft maandenlang in Jalta, in de hoop dat het klimaat daar helend werkt. Zijn dokter herinnert zich over het voorjaar van 1904 (Tsjechov overlijdt in juli van dat jaar): “Steeds vaker trof ik hem aan, zittend in een zetel of in de alkoof op de divan, zonder krant, zonder boek in zijn handen." Tsjechov weet dat zijn dagen zijn geteld en voelt zich als een gedoemde banneling. En waar zit Olga Knipper? Die geniet in Moskou met volle teugen van haar artiestenbestaan, waar ze maar geen afscheid van kan nemen. De citaten uit de brieven van beiden (Knipper vol schuldbesef, Tsjechov vol bezweringen dat hij haar volledig begrijpt) zijn de wrangste uit het boek. Als lezer zou je Knipper wel naar Jalta willen schoppen, Koezitsjeva onthoudt zich van enig oordeel.

Was Tsjechov bang voor de naderende dood? Koezitsjeva komt daar niet helemaal uit. Het lijkt erop dat de angst voor zijn lot als schrijver Tsjechovs gedachten meer beheerste. Hij was bang dat hij in het verre Jalta het gevoel voor het leven zou verliezen en zijn omgeving niet meer zou begrijpen. “Hij was bang dat het verlangen om te schrijven zou verdwijnen, dat de woorden op zouden raken en hij zou verouderen."

Dat laatste is niet gebeurd. Tsjechov behoort nog altijd tot de meest gelezen schrijvers, zijn toneelstukken worden nog altijd opgevoerd. Ik kwam bij Koezitsjeva twee citaten tegen die dat misschien verklaren. In 1900 schreef een criticus dat Tsjechovs werk gekenmerkt wordt door “de gave van twijfel en droefenis, door een gevoel van licht en schoonheid”. Vriend en acteur Aleksandr Soembatov schreef hem in 1897: “… het is net alsof je geen schrijver bent, maar de natuur zelf”.

Ook Poesjkin is supporter van FC Zenit. En tegen racisme. Йоу! (Yo!).

(Eerste publicatie: 29-11-2011)


“Vsem privet iz 19-ogo veka”. U krijgt allen de hartelijke groeten uit de 19de eeuw van Alexander Sergejevitsj Poesjkin. 

In het filmpje prijst de nationale dichter van Rusland de vooruitgang van de afgelopen anderhalve eeuw: “klassno u vas” (het is te gek bij jullie).  Alleen één ding begrijpt Poesjkin niet: vanwaar toch dat racisme, zo alom aanwezig in Rusland?

Het leek ons FC Zenit wel een goed idee om in het kader van de actie Rusland zonder Racisme de hulp in te roepen van Poesjkin, Ruslands nationale, onomstreden literaire held, afstammeling van een Afrikaanse slaaf. De populaire rapper Noize MC werd erbij gehaald. Als een soort medium brengt hij Poesjkins boodschap over aan de jeugd in het algemeen en de voetbalsupporter in het bijzonder.

Een poging tot exegese:

0.05. Vperjod za Piter! : Vooruit voor Sint-Petersburg!

0.10. Moja kozja ne pochozja na natsjinkoe vatroesjki.

De dichter verwijst naar zijn huid, die niet op de vulling van een wrongelkoek lijkt. Zo’n vulling is wit.

0.24 – 0.34. Hier haalt de dichter herinneringen op aan zijn tijd op het beroemde Lyceum. Hij kreeg daar van domme medeleerlingen te horen dat zijn voorvaderen pas gisteren uit de boom waren geklommen.

Op 0.30 verschijnen varkenskoppen in beeld met in rode letters SVINCHEDY, een samentrekking van varkens (svinja) en skinheads. Dat begrijp ik niet. Varkens is de bijnaam van Spartak Moskou. De supporters van die club zullen de boodschap – indien daarvoor uberhaupt ontvankelijk, wat ik betwijfel – na zoiets zeker niet meer ter harte nemen.

0.34.  “Mijn voorvader, de moor Hannibal, zeiden ze, werd in Amsterdam door Peter voor een fles rum gekocht bij geldwisselaars”.

Hier wordt de voetbalsupporter lelijk op het verkeerde been gezet. Die Hannibal werd voor (en niet door) Peter de Grote gekocht in Constantinopel.

0.45. Hier legt de dichter uit dat ze hem dan wel voor van alles hebben uitgemaakt, maar dat hij toch behoorlijk goed terecht is gekomen. En hij verwijst naar een beroemde regel uit eigen werk: Ja pamyatnik sebe vozdvig nerukotvornyi. – Ik heb een monument voor mijzelf opgericht, niet door mensenhanden gemaakt.

0.45. 33 sektor: het vak in het oude Kirov-stadion waar de harde kern zich ophield. In het huidige Petrovski stadion is helemaal geen vak 33 meer, maar de oude naam wordt nog veel gebruikt.

0.46. De dichter legt uit dat professoren hem ‘groots’ noemen, en dat Russisch leren zonder zijn boeken te lezen een doodlopende weg is.

0.52 – 1.11 En dan het refrein, waarin de dichter zich afvraagt waar de dombo’s toch vandaan komen die denken dat Rusland en racisme van hetzelfde woord afstammen. De dichter is tegen jullie, yo!, als je niets moet hebben van mensen die er een beetje anders uitzien. En wat mummel je nou over de Russische cultuur, hier heb je een antwoord van die Russische cultuur, of is Poesjkin geen Russische cultuur soms? Yo!

1.12 – 1.35. Dan volgen er enkele regels over buitenlandse werknemers en studenten, wat je daar dan wel voor last van hebt – als ik het goed begrijp. En iets over nationale dansen, waarvan de portee me ontglipt. (Voor de betekenis van de banaan: googelt u even op banaan Roberto Carlos).

1.22.  Een aardig detail: de tattoos op Poesjkins onderarmen. Die zijn ontleend aan de tekeningetjes – niet zelden scabreus - die Poesjkin in de kantlijn van zijn gedichten maakte. Over die tekeningen zijn hele boeken geschreven.

1.40-1.42. Racisme, zegt Poesjkin, laten we over aan de pitekantrop en de avstrapolitek. Dat vond ik even lastig, maar een pitekantrop is een aapmens en een avstrapolitek een uitgestorven geslacht van mensachtigen van een paar miljoen jaar geleden. Waarna de dichter iedereen de groeten doet uit de 19de eeuw.

De commentaren her en der op dit lied zijn nogal, eh, wisselend. “Propaganda van menselijke waarden voor debielen”, las ik ergens. Anderen vinden dat de nationale dichter schandelijk wordt misbruikt, weer anderen menen dat de tekst en het filmpje misschien toch íemand aan het denken zullen zetten. 

En ik kwam iemand tegen die schreef dat dat helemaal Poesjkin niet is in dat filmpje, maar Doumbia van CSKA Moskou.

Doumbia

Doumbia

Florence Tonk - Blijf bij ons. Een leerzame zomer op het Oekraïense platteland.

(Eerste publicatie: 26-22-1022)

(Deze recensie van ‘Blijf bij ons’ van Florence Tonk is geschreven in het kader van de eerste Nederlandse boekblogtournee van Not just any book.)

Florence-Tonk_Blijf-bij-ons_1000pxbr.jpg

Wanneer Emma al snel constateert dat haar roodblonde buurman Fedja in het Oekraïense dorp waar ze een datsja heeft gekocht, lekker ruikt, dan weet je: dat gaat broeien tussen die twee.

Emma is een Nederlandse vertaalster van software-handleidingen. Ze is meegegaan naar Oekraïne met haar vriend Rogier, die in de hoofdstad Kiev een baan heeft gekregen. Het buitenlandse avontuur moet hun relatie nieuw leven inblazen. Rogier verliest zich echter in zijn werk en Emma voelt zich ontheemd. Als een soort vlucht naar voren kopen ze een datsja in het dorp Zagoeblene, vooral bestemd voor Emma. Daar heeft ze de tuin die ze zo mist en kan ze Kiev ontvluchten.

In ‘Blijf bij ons’ van Florence Tonk komen twee confrontaties bovendrijven: die van de Westerse Emma met de schurende werkelijkheid van een Oekraïens dorp en die van Emma met haar eigen verlangen naar een ander, ‘echter’ leven. Gaat ze dat vinden in een datsja zonder stromend water, op een plek “waar je het moet doen met aarde, lucht, groen, een mottige dorpswinkel, een bushalte en een school”?

‘Blij bij ons’ lijdt tot aan tweederde van het boek aan voorspelbaarheid. De inzakkende relatie met Rogier in Kiev en Emma’s eerste weken op de datsja worden nogal schematisch neergezet. De problemen van een leeglopend dorp in een voormalige Sovjet-republiek komen keurig één voor één langs. Emma loopt er zelf tegenaan of krijgt ze uitgelegd door de bewoners, die haar ook nog bijpraten over alle ellende die Oekraïne in de vorige eeuw over zich heen heeft gekregen.

Emma doet haar best om opgenomen te worden in de dorpsgemeenschap. Ze gaat Engels geven op de school (buurman Fedja is er directeur), geeft extra les aan de veelbelovende leerlinge Lesya, zwoegt net als iedereen in haar moestuin en sluit vriendschap met buurvrouw Loeba, Fedja’s echtgenote. Maar een westerse ‘indringer’ in “een groep zielen die aan elkaar zijn overgeleverd in een afbrokkelend systeem, zoekgeraakt in de tijd, in de wereld”, dat is vragen om problemen. En die komen er ook.

Het naderende einde van de zomer is de katalysator, ook van het boek, dat nu vaart krijgt. Emma beseft dat ze de winter in haar datsja, zonder enig comfort, niet zal aankunnen. Dat krijgt ze ook ingewreven door een dorpeling met een kwade dronk: “Wat voor jou een romantisch bezinningsoord vormt, is onze dagelijkse realiteit … Als straks de eerste sneeuwvlokken vallen … ben jij vertrokken, wedden?”

Inmiddels is Emma verzeild geraak in een heftige affaire met buurman Fedja, met vrijpartijen op een veilig plekje buiten het dorp. De aflopende zomer zet ook dat op scherp, met Fedja als de grote verliezer. Zijn hele leven voelde hij zich al gegijzeld in Zagoeblene, nu hij de tijdelijke bezoekster uit Nederland heeft leren kennen, voelt hij zich pas echt gevangen. Natuurlijk komt de affaire uit, een langer verblijf in het dorp is nu helemaal uitgesloten. Emma vertrekt naar Kiev, samen met leerlinge Lesya die er gaat studeren.

Fedja, Loeba en het dorp blijven achter en Emma maakt de balans op. De schaamte over de ontdekte affaire zal van haar afglijden. En over haar tijdelijke dorpsgenoten: “Ze zal hen missen, op een onmogelijke manier van hen blijven houden”. Ze heeft geraakt aan een ander leven, maar keert veilig en onbeschadigd terug naar dat van haarzelf.

'Aan de zonnige kant van de straat' van Dina Roebina – een monument voor het naoorlogse Tasjkent.

(Eerste publicatie: 14-11-2011)

"Van het grote en stemmenrijke gezin Sjtsjeglov – alleen aan kinderen had je er al drie, dan de moeder en de vader, en tanta Natasja met zoon Volodja, en allen leefden ze harmonieus en druk in twee kamers van een kommoenalka op de Vierde Linija van het Vasili eiland - goed, van alle Sjtsjeglovs waren na het beleg alleen de achtjarige Katja en broer Sasja nog in leven.
Sasja namen ze niet in het leger vanwege epilepsie.
Ze werden geëvacueerd naar Tasjkent… En hier nam de Oezbeekse Chaditsja Sasja en de stervende Katja bij zich на балхану (na balchanu)."

Lees je zulke zinnen op een van de eerste pagina’s, dan weet je bijna zeker: dit wordt een mooi boek – ook al heb je geen idee wat dat na balchanu betekent.

Het citaat komt uit На солнечной стороне улицы (Aan de zonnige kant van de straat) van Dina Roebina. In maart was ik aanwezig bij een avond met haar in Amsterdam. Ik kende haar boeken niet, maar was zo door haar getroffen dat ik wel iets van haar móest gaan lezen. Op aanraden van goede vriendin Jana werd dat На солнечной стороне улицы. Het is een prachtig boek, en al verscheen het in 2006, Dina Roebina is voor mij de op één na mooiste literaire ontdekking van 2011 – op ruime afstand, dat wel, van Elena Katishonok.

Aan de zonnige kant van de straat speelt zich af in het naoorlogse Tasjkent, de geboorteplaats van Roebina. Het boek is zo bont als de stad zelf, met haar talloze nationaliteiten, hoogopgeleide evacués, dieven, oplichters, kunstenaars, oud-kampgevangenen, hoeren, alcoholisten … Voor Roebina (1953) een bodemloze bron om uit te putten.

Roebina levert het bewijs dat positieve helden minder boeiend zijn dan helden met een steekje los. De meeste aandacht krijgt Vera, die in de jaren zeventig opgroeit in Tasjkent en uiteindelijk als succesvol schilderes eindigt in de VS. Maar ik wilde vooral lezen  over haar moeder, het meisje Katja uit het citaat. Die is de oorlog niet ongeschonden doorgekomen: “Heel haar wezen, scheefgetrokken door haar honger als kind en de verschrikkelijke sterfgevallen in haar familie, was slechts op één ding gericht – prooi”. Katja houdt het met dieven, wordt een professionele oplichtster (de scènes op de markt zijn prachtig), doet aan zwarte handel en uiteindelijk ook in verdovende middelen.

Katja slaat haar dochter, de schilderende Vera, een voor haar onbegrijpelijk wezen. Ze verdwijnt – tot opluchting van Vera - voor vijf jaar achter de tralies wanneer ze Misja neersteekt. Misja is de tweede boeiende figuur: zwerfkind, kampgevangene, alcoholist. Hij wordt door de kleine Vera dronken van straat geplukt. Moeder Katja is op een van haar handelstochten, wanneer ze na een paar weken weer thuiskomt, heeft Misja zich al als een vader over Vera ontfermd. “Ze raakten onmiddellijk en sterk een elkaar gehecht: Vera die nooit een vader had gekend, oom Misja die het vaderschap nooit had gekend.” Misja is een moderne versie van de overtollige mens, een literair karakter dat vaak opduikt in de Russische 19de eeuwse literatuur. De maatschappij verstikt zijn talenten en hij gaat te gronde.

Roebina strooit her en der in het boek met herinneringen aan haar eigen jeugd. Het wordt daardoor af en toe wat rommelig. “Ik heb geen boodschap aan de chronologie van mijn vertelling”, schrijft ze zelf. Begrijpelijk is die drang om het na-oorlogse Tasjkent vast te leggen wel. In 1966 werd de Oezbeekse hoofdstad getroffen door een aardbeving. Dat kwam het Sovjet-bewind niet slecht uit. Die oude, broeierige, onoverzichtelijke stad, die als een magneet werkte op types van bedenkelijk allooi, was in één klap opgeruimd. Roebina woont tegenwoordig in Israël. Haar Aan de zonnige kant van de straat is een gedenkteken voor het Tasjkent uit haar jeugd en uit de verhalen van haar familie.

De foto's hierboven van Tasjkent uit de jaren vijftig zijn van Jacques Dupâquier.Hier een Russischtalige recensie van Aan de zonnige kant van de straat.Hier de website van Dina Roebina.

Kleine Tsjik aan de haven. Fazil Iskander is voor Soechoemi wat Mozart is voor Salzburg.

(Eerste publicatie: 29-20-2011)

Soechoemi, de hoofdstad van Abchazië, is een standbeeld rijker. Aan de haven staat sinds kort in brons gegoten het jongetje Tsjik, één van de populaire figuren uit het werk van schrijver Fazil Iskander.

Tsjik (spreek uit: Tsjiek) staat er met een kip op zijn arm en dan weet elke liefhebber van het werk van Iskander waar het over gaat. En voor wie het niet weet, staat er op het kleine voetstuk ook nog een citaat: “Opeens kreeg Tsjik medelijden met de kip … ze was zo wit!” Tsjik krijgt van z’n moeder een kip en een mes in z’n handen. En wat hij eerder nog zonder problemen heeft gedaan – de kip de keel afsnijden – lukt opeens niet meer. 

Voor mij staat Tsjik in het werk van Iskander in de schaduw van Sandro uit Tsjegem (over hem schreef ik hier). Ik zou van hém een standbeeld hebben gemaakt. Maar, legt beeldhouwer Archip Labachoea uit, Sandro is al gevormd, hij is volwassen. Tsjik daarentegen zit nog vol ‘goede twijfel’ en dat stemt beter overeen met de stad Soechoemi. Labachoea voegde nog een klein eigen detail toe aan het beeldje: de grote teen van de rechtervoet staat iets omhoog. Als kind kreeg de beeldhouwer nogal eens een uitbrander en om zijn emoties dan een beetje in bedwang te houden, stak hij zijn teen omhoog.

Fazil Iskander werd in 1929 in Soechoemi geboren. Hij schrijft in het Russisch en woont al vele jaren in Moskou. Adgoer Dzidzarija, voorzitter van de Abchazische Kunstenaarsbond, zegt in onderstaand filmpje: “Iskander is voor Soechoemi wat Mozart is voor Salzburg”. Ik trek dat wat wijder. Iskander is de perfecte ambassadeur van heel Abchazië. Lees zijn werk en Abchazië heeft voor altijd een apart plekje in je hart.

Hier een filmpje over de onthulling. De opgestoken teen is net te zien op 5.18: [Het filmpje is hier niet meer te embedden. U kunt het hier bekijken.]

Overigens is niet iedereen tevreden over de uitvoering van het beeld. Regisseur Valeri Koeraskoea vertelt vanaf 4.10 waarom hij het vierkante voetstuk verschrikkelijk vindt. Tsjik moet op de grond staan, gewoon in het gras, dichter bij het volk. “De tijd van voetstukken is in de Sovjetunie ten einde gekomen", moppert Koeraskoea. Voor sommige mensen is het nooit goed of het deugt niet. 

(Met dank aan Zinaïda Bal, die me op het beeldje wees en het filmpje toestuurde.)

Jasnaja Poljana-prijs voor Iskander en Katishonok

(Eerste publicatie: 4-10-2011)

Min of meer bij toeval, via de Face Book-pagina van collega Nicole de Boer, belandde ik op de site van tv-zender Kultura. Het berichtje dat ik daar las, maakte dat mijn dag al niet meer stuk kan: Fazil Iskander en Elena Katishonok zijn onderscheiden met de Jasnaja Poljana-prijs.

Iskander, mijn literaire held uit de jaren negentig, Katishonok mijn ontdekking van dit jaar. Wat leuk om die twee zo samen in de schijnwerpers geplaatst te zien.

Fazil Iskander (Soechoemi, 1929) werd in de categorie Moderne Klassieken onderscheiden voor zijn verhalencyclus Sandro iz Tsjegema (Sandro uit Tsjegem). De verhalen vormen samen een prachtige schelmenroman, die zich grotendeels afspeelt op het Abchazische platteland. De mengeling van folklore, humor, liefde en bitterheid (de rampen van de twintigste eeuw gaan niet aan Tsjegem voorbij) is onweerstaanbaar.

Een aantal verhalen uit de Tsjegem-cyclus heb ik vertaald. Ik ging ermee langs talloze uitgevers en vond uiteindelijk een gewillig, zij het voorzichtig, oor bij De Geus in Breda. Eén verhaal, dat wilden ze wel proberen. Zou dat aanslaan, dan stond de deur open voor meer. Zo belandde Tali, het wonder van Tsjegem in de Nederlandse boekwinkels.

Ik ging in Moskou bij Iskander op bezoek om hem de vertaling aan te bieden. Hij zette zijn handtekening in vijf exemplaren, die vervolgens bij boekwinkel Pegagus in Amsterdam in de winkel kwamen te liggen. Een wat naïeve poging van mij om de verkoopcijfers op te krikken. Als iemand zo’n vertaling-met-handtekening heeft liggen, kijk eens goed op de omslag: op een paar exemplaren moeten vaag wat jamvlekken zitten, van de eettafel van Iskander.

Het is bij die ene vertaling gebleven en ik zette een punt achter mijn pogingen om Sandro uit Tsjegem naar Nederland te halen.

En dan Elena Katishonok , onderscheiden in de categorie XXIste Eeuw voor haar Zhili-byli starik so staroechoi (Er leefden eens een oude man en een oude vrouw). Over deze majestueuze familiekroniek schreef ik eerder dit jaar, en ook twee andere boeken van haar kwamen aan bod (hier en hier). Dit moet vertaald worden!, dacht ik steeds tijdens het lezen. Maar ik begin er niet meer aan.

(De literaire prijs Jasnaja Poljana, genoemd naar het landgoed van Lev Tolstoj, bestaat sinds 2003. Ze wordt uitgereikt aan schrijvers van wie het werk gericht is op “humanistische en morele waarden in de bedding van de tradities van de klassieke Russische literatuur en het werk van Lev Tolstoj”.)

VITSJ van Vsevolod Benigsen: een knuppel in het hok van dissidenten en liberalen.

(Eerste publicatie: 26-9-2011)

Vorig jaar schreef ik een lovend stukje over Genatsid, het prozadebuut van Vsevolod Benigsen. Ik las daarna nog Rajad, zijn volgende boek, wat me niet kon boeien. Ik besloot Benigsen links te laten liggen. Tot zijn naam opdook in een aantal bozige artikelen – waarop Benigsen reageerde - en er zelfs een rondetafel aan hem (en aan het boek Zelenyi sjater van Ljoedmila Oelitskaja) werd gewijd. Aanleiding voor die reuring was Benigsens nieuwe boek VITSJ (ВИТЧ). Ik besloot ook dat dan nog maar te lezen.

Benigsen neemt in VITSJ de dissidenten uit de jaren zeventig op de hak. Een aantal van hen mag vertrekken naar Duitsland. Het blijkt een opzetje van de KGB. Het vliegtuig brengt de groep naar een gesloten stad in de USSR, waar ze, volledig geïsoleerd, simpele baantjes en woonruimte krijgen. Ze mogen verder doen en laten wat ze willen: boeken schrijven, schilderen, een krant uitbrengen, tot de buitenwereld dringt het toch niet door.

De dissidenten blijken een zielig stelletje egoïsten. Dommig principieel hebben ze zich jarenlang vastgebeten in hun strijd tegen een verderfelijk regime. Nu ze in een vacuüm zijn beland, richten ze hun pijlen vooral op elkaar. Erger nog wordt het, wanneer midden jaren tachtig de teugels worden gevierd. De groep ervaart dat als een belediging en eist binnen de gesloten stad een strenger regime. Wanneer de USSR ophoudt te bestaan en iedereen mag vertrekken, nemen de nog in leven zijnde dissidenten de bewaking over. Ze laten zich hun rol van vrijheidstrijders niet zo maar afnemen!

 Benigsen gaat nog iets verder. De dissidenten waren dragers van het Immunodeficiëntie Virus van een Talentvol Mens, ВИТЧ in de Russische afkorting, wat maar één letter scheelt met de Russische afkorting (ВИЧ) voor HIV. Dragers van dat virus zakken creatief en artistiek weg in grijzige impotentie. Ze verliezen zich in een strijd tegen de machthebbers, terwijl ze zich beter zouden kunnen bezighouden met hun eigenlijke ‘opdracht’: schrijven, schilderen, enzovoort. Via de dissidenten uit de jaren zeventig heeft dat virus zich in Rusland kunnen verspreiden onder de rest van de intelligentsia, die daar bepaald nog niet van genezen is.

Tja, als je zoiets opschrijft in Rusland, krijg je gedonder. Ik ga hier niet die hele discussie samenvatten. Ik lees literatuur om ontroerd te worden, niet om meegezogen te worden in een kampenstrijd over de positieve en negatieve aspecten van de dissidentenbeweging in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Ik beperk me tot Benigsens verdediging. Volgens hem zijn de liberalen van nu, die zich zien als erfgenamen van de dissidenten en zijn boek afbranden, net zo onbuigzaam en ineffectief als de dissidenten indertijd. Hun manier van denken is typisch Sovjet: niet tot compromissen in staat. (Volgens mij is dat typisch Russisch, maar laat u mij er alstublieft buiten.)

Benigsen: “Ik heb niet geschreven over kunstenaars als de uit de USSR verjaagde Vojnovitsj of Ljoebimov, die zijn staatsburgerschap verloor – die dachten juist buiten de Sovjet/anti-Sovjet-sjablonen om – maar over diegenen die in plaats van scheppend bezig te zijn, hun van god gegeven gave (als die er was) opofferden voor een strijd met de macht.”

Leest u Genatsid en laat de rest van Benigsen maar zitten, tenzij u met een studie over dissidenten bezig bent, natuurlijk. 

Wanneer een mens vertrekt – de derde prachtroman van Elena Katishonok

(Eerste publicatie: 30-8-2011)

Nejde, Sjichov, Gortynski, Ganitsj, Bergman, Stejncherngljasser, Zilber, Boerts, Egle, Strod. Het zijn de namen van de eerste bewoners van het huis aan de Palisadnystraat 21 in Riga, dat in 1927 wordt opgeleverd. De namen worden aangebracht op een bord in de hal. En dan gaat de geschiedenis zijn gang.

Het bord met alle namen overleeft de Sovjet-inval in 1940, de Duitse inval en de terugkeer van de Sovjets. De meeste bewoners van de Palisadnystraat 21 komen er – dat laat zich raden – minder goed vanaf.

Schrijfster Elena Katishonok heeft een nieuw prachtstuk toegevoegd aan haar eerdere twee mozaïeken over Riga en de Sovjetunie in de twintigste eeuw: Когда уходит человек / Wanneer een mens vertrekt. (Haar Er leefden eens een man en een vrouw en Tegen de wijzers van de klok in besprak ik hier en hier.) Opnieuw volgen we de kleine mens die overvallen wordt door de rampen van de vorige eeuw. Stond in de eerdere werken een familie in Riga centraal, nu is het een huis met zijn diverse bewoners. De aandacht van de lezer raakt daardoor wat verdeeld, de binding met de personages is minder dan in Katishonoks eerdere boeken -  misschien het enige minpuntje.

De diversiteit van de bewoners biedt Katishonok (geboren in Riga, woonachtig in Boston) wel de mogelijkheid om haar schrijversnet wijd uit te gooien. Collectivisatie, getto, collaboratie, deportatie, Letse partizanen, anitsemitisme, Sovjetisering, Russificering… het komt allemaal aan bod, steeds aan de hand van de lotgevallen van de bewoners van Palisadnystraat 21. De toon is daarbij weer ‘typisch Katishonok’: licht ironisch, liefdevol, maar ook laconiek en onverbiddelijk. Katishonok zet verbaal geen grof geschut in, ze heeft geen grote woorden nodig om de lezer te pakken. Ze vertelt.

Elena Katishonok is voor mij de literaire ontdekking van de afgelopen tien jaar. Vanzelfsprekend ben ik dan ook zeer benieuwd naar haar volgende boek(en). Heeft ze nog stof voor een volgende ‘Riga-kroniek’? Kiest ze voor een andere omgeving, voor een ander tijdperk? En welke uitgever gaat haar in het Nederlands uitbrengen? De toekomstige vertaler krijgt in mij in elk geval – ik waarschuw alvast maar – een zeer kritische lezer.

(De eerste 33 pagina’s van Wanneer een mens vertrekt zijn hier te lezen. Hier, op de site van een boekwinkel, een aantal lezersreacties, in het Russisch.)

Update: Inmiddels ontmoette ik Elena Katishonok in Amsterdam. Een verslagje daarvan vindt u hier. 

Natalja Kljoetsjarjova – Het Gekkendorp. Weer een mooi boek over het Russische platteland.

(Eerste publicatie: 22-6-2011)


Alweer een mooi boek dat zich afspeelt op het Russisch platteland: Деревня Дураков/ Derevnja Doerakov – Het Gekkendorp van Natalja Kljoetsjarjova. En het begint nu toch wel op te vallen: bijna alle Russische fictie die ik de afgelopen – pak ‘m beet – twee jaar de moeite waard vond en iedereen aanbeveel, speelt zich af in een dorp. Hoe komt dat toch?

Verschijnen er in Rusland meer romans over dorpelingen dan over stedelingen? Ik geloof er niks van. Krijg ik toevallig meer dorpsliteratuur in handen? Zou kunnen. Of is het gewoon een kwestie van smaak? Mijn favoriete schrijvers uit de Sovjetunie (Vasili Sjoeksjin en Fazil Iskander) schreven ook al voornamelijk over dorpen en dorpjes, daar lijkt het dus wel een beetje op. Dat ik als stadsmens onbewust naar het onbedorven platteland haak. Wat voor het Russische platteland eigenlijk weer niet opgaat, want dat is nu juist behoorlijk bedorven, de afgelopen eeuw. 

Of vormt het Russische platteland zo’n diepe bron van inspiratie, liggen er zoveel thema’s, verhalen en personages voor het oprapen dat je als schrijver wel een hele grote kluns moet zijn wil je daar geen mooi boek van maken? Dat, en mijn eigen smaak, dat zal het wel zijn. 

In Derevnja Doerakov belandt de jonge historicus Mitja min of meer toevallig als onderwijzer in een dorpje dat – helaas een bekend fenomeen in Rusland – betere tijden heeft gekend. Het is zijn eerste baan en ook zijn eerste echte kennismaking met het platteland. De school wordt met sluiting bedreigt, buurvrouw Ljoebka drinkt zich dood en de oude Gavrilov geeft zijn dorpsgenoten aan in boze brieven aan de instanties. De tegenkrachten zijn de bejaarde Jefim en Serafima met hun prachtige tuin, priester Konstantin die de kerk probeert open te houden en de geestelijk gestoorden in het internaat een eind buiten het dorp. En daartussendoor lopen nog de leerlingen van Mitja, die hun weg nog moeten vinden. 

Mitja heeft zijn weg ook nog helemaal niet gevonden, maar beseft na een week opeens dat hij al een aantal dagen, opgeslokt door het schoolwerk en begaan met de dorpelingen, niet meer heeft nagedacht over een doel in het leven. Bij Jefim en Serafima vindt hij wijsheid, bij vader Konstantin, die zich ontfermt over het zoontje van Ljoebka, ziet hij praktisch mededogen. In het internaat, gerund door buitenlandse vrijwilligers en aan alle kanten tegengewerkt (het gaat uiteindelijk in vlammen op), krijgt hij een spiegel voorgehouden. 

Natalja Kloetsjarova

Natalja Kloetsjarova

Met zo’n geraamte kan een boek al snel vervallen in tegeltjeswijsheden. Kljoetsjarjova blijft daar verre van. Ze ontroert zonder sentimenteel te worden. Wat daarbij helpt, zijn de mooie zinnen die her en der oplichten. Puber Anzjelika is verliefd op Pasja, die haar natuurlijk niet ziet staan. “Haar hart ging zo tekeer, dat hoog in de lucht twee eksters uit de koers raakten, verontwaardigd krijsten en helemaal de andere kant op vlogen.” 

Het Gekkendorp telt maar 175 pagina’s. Mijn uitgave bevat ook nog een aantal journalistieke verhalen over het platteland rond Perm en Kostroma. Ook zeer de moeite waard, maar ik zie Kljoetsjarjova toch het liefst als schrijfster.