Wolgograd-Astrachan-Wolgograd in foto's - 2

——————-

Ik was op weg naar het Komsomolpark in het centrum van Wolgograd, vlak bij het station. Een dag eerder had ik daar een aankondiging zien hangen van een concert van Viktor Seimov; een zanger waar ik nog nooit van had gehoord. Dat gaf helemaal niks, want de titel van het concert beloofde veel: Oude, leuke liedjes. (Als iemand een betere vertaling weet voor Старые, добрые песни - ik houd me aanbevolen.) Aanvang: 19.00 uur. Niet ver van het podium werd ik afgeleid door de jongeman hierboven, die druk bezig was zijn lijf te onderhouden. Ik vroeg of ik foto’s mocht maken en hij vond het prima. Terwijl ik daarmee bezig was, kwam van iets verderop muziek aangewaaid; Viktor Seimov was begonnen! Dat trok me toch meer dan dit spierengedoe - hoe indrukwekkend ook. Ik ging m’n oren achterna en het werd precies wat ik me ervan had voorgesteld: een voorjaarsavond met leuke, oude liedjes.

Ik maakte in het Komsomolpark, los van wat foto’s, ook een heel aardig filmpje. Viktor zong een lied over Leningrad, dat ik vooral ken - met een compleet andere tekst - als clublied van FC Zenit. Graag had ik meegezongen met de vrouw in groen, of zelfs voorzichtig met haar gedanst. Ik heb het niet gedaan. Ik verborg me, zoals altijd, achter mijn camera.

————————-

————————

Deze foto’s zijn alle nog Wolgograd. In de volgende aflevering verplaatsen we ons naar Astrachan.

Een korte toelichting. Over de muzikanten met de balaika’s schreef ik eerder. Het jochie en het pantservoertuig staan voor een moderne flat (in de vorm van een zeil, geloof), aan de oever van de Wolga, op een soort parkeerplaatsje voor divers oorlogsmaterieel. Het rijtje hoge militairen, inclusief Stalin, hangt in het grote, centrale oorlogsmuseum. Het meisje met de gele haarband kijkt er naar het panorama van de Slag om Stalingrad, op de bovenste verdieping.

Het monument met de helmen is een onderdeel van de bescheiden gedenkplaats Soldatenveld, even buiten de stad. Hier vonden in 1942 zware gevechten plaats. De twee woorden betekenen TROUWE ZONEN, het complete opschrift luidt: HIER LIGGEN JOUW TROUWE ZONEN, MOEDERLAND. Rij nog een stukje verder en je komt bij de Rossoschka-begraafplaats voor Duitse militairen. Er was onderhoud gaande. Op nog geen steenworp afstand, aan de overkant van de weg, ligt een begraafplaats met Sovjet-soldaten.

Daar is ook een verzamelplaats voor schroot en oud ijzer dat nog altijd uit de grond wordt gehaald. Erg eerbiedwaardig is het niet wat ik hier doe, maar ik kon het niet laten … En wat doet dat beeldje van Rodin hier, zult u zich misschien afvragen. Wel, dat trof ik aan in eerder genoemd oorlogsmuseum, gewijd aan de Slag om Stalingrad. Er stond gelukkig een bordje bij met uitleg: “Geschenk van de burger van Groot-Brittannië M. Westmakott als blijk van diepe achting voor de inwoners van het heldhaftige Stalingrad.”

———————-

Wolgograd-Astrachan-Wolgograd in foto's - 1

———————-


Mamajev Koergan, het complex waar de Slag om Stalingrad wordt herdacht, met het inmiddels misschien wel bekendste standbeeld van Rusland: het immense Родина-мать зовёт! (Het Moederland roept!). Van dichtbij vond ik het minder overweldigend dan toen ik het een paar dagen eerder uit de trein filmde., bij mijn aankomst in Wolgograd. Toen leek het ver buiten de stad te liggen, maar dat is schijn; je bent er zo met de tram. Vlakbij ligt de Wolgograd Arena, het nieuwe stadion dat gebouwd werd voor het WK voetbal van 2018. Ik vond het een eigenaardig contrast.


De logische route de heuvel op is via de trap, vanaf de tramhalte. Je kan ook met de auto naar de top, aan de achterzijde van het monument, en dan afdalen. Ik koos voor die tweede variant en zag daardoor pas aan het einde van mijn tocht de stalletjes waar de bloemen werden verkocht die bezoekers bij de eeuwige vlam leggen. Ik krijg weleens de kriebels van al dat militaristische gedoe in Rusland, maar hier had ik dat geen moment - ja, wel bij die twee peuters. Ik zag twee keer het wisselen van de erewacht, en het was prijsschieten.


Zouden deze twee bezoekers die ochtend hebben nagedacht, toen ze hun T-shirt aantrokken? Of maakt het niet uit? Het waren in elk geval Russen, geen Duitsers.

Er volgen nog zeker twee afleveringen met foto’s, ook een paar uit Moskou, want daar begon mijn reis dit keer. Ik verbleef er kort, nam de trein naar Wolgograd, reisde verder, ook per trein, naar Astrachan, om met een vrolijke cruiseboot terug te varen over de Wolga naar Wolgograd. Over mijn reis schreef ik al vijf stukjes, die vindt u hier, hier, hier, hier en hier. Mocht u vooral geïnteresseerd zijn in foto’s, ook bij die artikelen staan er een paar die, geloof ik, wel goed gelukt zijn.

Fawlty Towers op de Wolga - 2

————————-

————————

In mijn vorige stukje, deel 1 van mijn avonturen op de Wolga, heb ik ietsje overdreven. Ik schreef dat de reiziger aan boord opgeschrikt kon worden door vier soorten van alarmsignalen – het zijn er maar drie. Het toespraakje dat we kregen met de veiligheidsinstructies van de directeur van de cruise was kennelijk zo beeldend, dat mijn fantasie met me aan de haal ging. De directeur beschreef de drie alarmsignalen in detail. Ik herhaal ze hier even. (Niet het boeiendste onderdeel van een reisverslag, maar stel, u reist binnenkort zelf over de Wolga, dan kunt u dit soort dingen maar beter weten.)

1 – Algemeen alarm: een aanhoudend, luid belsignaal van 25-30 seconden, 3-4 keer herhaald, wanneer het schip in gevaar is.

2 – Bootalarm: tenminste 7 korte belsignalen gevolgd door een aanhoudend belsignaal van 5-6 seconden. Het signaal wordt 3-4 keer herhaald.

3 – Man-overboord-alarm: 3 aanhoudende luide belsignalen van 5-6 seconden, 3-4 keer herhaald.

Het laatste signaal is overigens uitsluitend bestemd voor de bemanning, u hoeft dus niet in actie te komen. (En denkt u niet dat ik dit alles keurig had onthouden na het praatje van de directeur; ik vond alles naderhand terug op een aanplakbiljetje op de deur van mijn kajuit.)

De directeur hield haar praatje, terwijl de boot aanlegde bij de enige halte tussen Astrachan en Wolgograd: het dorpje Nikolskoje. Door de patrijspoort zag ik een glimp van een oude aanlegsteiger, een débarcadère, zoals je die in alle oude Sovjet-films ziet waarin de Wolga een rol speelt. Na nog een minuut of tien met allerlei uitleg en instructies, mocht ik eindelijk naar buiten.


Nikolskoje was niet veel meer dan een kleine markt, waar je volgens de directeur – het behoorde tot haar veiligheidsinstructies – maar beter niks kon kopen. Ik liep wat rond op de oever en keek vooral naar die prachtige steiger, die helaas flink in verval was. De diverse ruimtes (ooit, vermoed ik, een wachtkamer, kassa’s, een kantine, kantoortjes en zo), waren leeg en verlaten. Dit tot genoegen van rondschietende zwaluwen, die op de omgangen een nestje hadden gebouwd.


Na vier uur ging het weer verder, richting Wolgograd, dat we de volgende morgen zouden bereiken. Het viel me op dat de boot geen rechte lijn aanhield. Af en toe dacht ik zelfs: we varen nu op de oever af, zo meteen gaat het mis! Maar er klonk geen enkel alarmsignaal, de boot volgde nauwgezet de slingerende vaargeul, die gemarkeerd werd door witte boeien (aan de rechterzijde van het schip) en rode (aan de linkerzijde). Wat ik verder aardig vond om te zien, waren de passagiers die rustig rondjes liepen over het dek, alsof ze een wandelingetje maakten door het park.

20190614-1248.jpg

Zo gleed niet alleen het schip rustig voort, maar ook –  excuus voor deze goedkope beeldspraak – de uren. Het werd vanzelf avond, met verschillende soorten amusement.

Ik koos voor het programma-onderdeel “Waar is het circus gebleven?”, dat om 20.30 uur begon in de conferentiezaal op het sloependek. De presentatie was in handen van dezelfde dame die bij het vertrek uit Astrachan aan dek een vrolijk lied had gezongen (zie deel 1). Ook nu was ze in een prima stemming:


Ze begon het programma met de mededeling dat het circus-onderdeel was komen te vervallen. We gingen raadseltjes doen en opdrachtjes uitvoeren. Bij dat tweede onderdeel werden vier vrijwilligers gevraagd – twee mannen en twee vrouwen – en ik zag de bui al hangen. En jawel, ik werd uit het niet al te talrijke publiek geplukt. Je moest doen alsof je aan het strijken was, doen of je een ‘chinees hondje’ was (zo’n kleintje met een wiebelnek op de hoedenplank van een auto), doen of je een hoepel probeerde hoog te houden en alsof je aan het langlaufen was – en dat alles tegelijk, samen in polonaise met de andere drie vrijwilligers. Ik deed erg mijn best en werd beloond met een prijs: een balpen van het reisbureau.

In het volgende onderdeel (iets met liedjes) had ik geen zin meer en ik glipte het sloependek af. Het was een mooie avond, met de zon die onderging achter de oever en de maan die al weerspiegelde in de Wolga. De volgende morgen werd ik vroeg wakker en zag een bewegende schaduw op het gordijn van mijn kajuit. Er was iemand bezig met ochtendgymnastiek.

Voor wie Russisch leest: reacties van deelnemers aan meerdere cruises op hetzelfde schip – zeer lovend – vindt u hier.

Fawlty Towers op de Wolga - 1

—————-


Daar stond hij, op de kade - een nogal opvallend figuur. Wat ik op dat moment niet wist, was dat ik de komende anderhalve dag de maaltijden met hem zou gebruiken.

Ik had me ingescheept voor een korte cruise, die me in 36 uur over de Wolga , stroomopwaarts, van Astrachan naar Wolgograd zou brengen. Het schip heette Oktoberrevolutie en had als bouwjaar 1957. Dat is ook mijn geboortejaar, dus dat beloofde alle goeds. Astrachan en Wolgograd waren maar een klein deel van een grotere cruise en de meeste passagiers waren al veel langer onderweg. Zij hadden een paar uurtjes vrij gehad, waren het bloedhete Astrachan in geweest en druppelden langzaamaan allemaal weer terug aan boord.


Om exact 19.00 uur klonk de machtige hoorn van de Oktoberrevolutie. We gingen vertrekken! Hier had ik me zo lang op verheugd. Ooit zou ik een keer een cruise gaan maken over de Wolga en nu was het dan zo ver! De dame van het amusement voelde mijn humeur goed aan en zette met haar kompanen een mooi lied in, het lied van de Oktoberrevolutie (van het schip, niet van die revolutie). Hier een fragment:


Bij het scheep gaan had ik een groen kaartje gekregen met daarop het nummer 20. Dat was het nummer van mijn tafel tijdens de maaltijden. Eigen initiatief werd dus niet verwacht en dat vond ik wel prettig. Dan hoefde je niet zelf een plekje te zoeken en iets te vragen als: vindt u het erg als ik bij u kom zitten? Zo belandde ik bij het avondeten ongevraagd aan tafel bij de man met het opvallende kapsel, die ik in Astrachan op de kade had zien staan. Hij was aardig, maar er viel geen normaal gesprek met hem te voeren. Hij was hardhorend, verstond nog niet de helft van wat ik zei, terwijl hij zelf van nature al onduidelijk sprak en dat nu ook nog eens consequent deed met een mond vol.

Afijn, hij kwam uit Perm en had een leven in ballet achter de rug, zo veel begreep ik nog wel. Nadat hij voor de derde keer had gemeld dat hij 74 jaar was en echt wel verdiend met pensioen, vroeg ik hem, om het gesprek nog een beetje gaande te houden, hou oud hij dacht dat ik dan wel was. Hij monsterde me zorgvuldig en zei: 45. Dat klopt niet helemaal, zei ik, waarop hij zijn schatting iets naar beneden bijstelde. Toen ik hem mijn bouwjaar vertelde, keek hij verbaasd. “Ik schat de leeftijd van mensen altijd op grond van hun huid”, antwoordde hij.

Gelukkig was de bediening razendsnel en na twintig minuten kon ik weg uit de eetzaal. Op het middendek keek ik bij het warme avondlicht naar de oever, naar de zandstrandjes en de motorbootjes met vissers die af en toe voorbij kwamen. Erg druk werd het niet, daar op dat dek; er was volop plek op de bankjes, zowel aan de zon- als aan de schaduwzijde. Kennelijk waren veel reisgenoten na de maaltijd naar de zaaltjes getrokken waar verschillende soorten vermaak werden aangeboden. In mijn kajuit had ik een compleet programma aangetroffen, voor jong en oud en zeer gevarieerd, maar ik was op mijn eerste avond op de Wolga toch liever in de buitenlucht. 

De volgende morgen na het ontbijt - het gesprek had weer niet willen vlotten - mengde ik me toch maar onder de mensen. Onder het kopje “Welkom aan boord!” vermeldde het programma een ontmoeting met de toeristen die in Astrachan aan boord waren gekomen. Het betreffende clubje van een man of vijftien werd toegesproken door de vrouwelijke directeur van de cruise. Ze toonde ons onder meer hoe je het reddingsvest aantrok. Ik vond dat rijkelijk laat, nadat er al een volle nacht aan boord was verstreken. Daarna somde ze de verschillende soorten alarmtonen op, vier in totaal, die elk op een andere noodsituatie duidden en waarop door de reizigers ook telkens op een andere manier gereageerd diende te worden. Denkt u hierbij niet onmiddellijk aan Fawlty Towers, dan wijkt úw bouwjaar aanzienlijk af van het mijne …

Tot een oefening aan boord van de Oktoberrevolutie kwam het niet, helaas. Die had ik heel graag voor u beschreven. Maar er blijft nog genoeg stof over voor een volgend deel van mijn cruiseverslag, waarin ik mij stort in het avondamusement. Ik had gekozen voor het programma-onderdeel “Waar is het circus gebleven?”, dat om 20.30 uur begon. 

———————

Maksim Gorki en Keith Moon in Astrachan

——————-

———————

Van tevoren had ik niet even gekeken welke tentoonstellingen er waren, in het Kunstmuseum van Astrachan. Vaznetsov zou ik er aantreffen, dat wist ik, en Repin, Malevitsj, Sjisjkin, Chagal. Waar ik me ook op verheugd had: de procedure van de kaartjesverkoop en de interactie met de dames op zaal. En ik werd niet teleurgesteld. Ik kreeg vier kaartjes, die dit keer langs een lineaal werden gelegd om uit het grote kaartjesboek te worden gescheurd - een vertrouwde variant van het kassa-ritueel in provinciale Russische musea. Er werd, en dat was wel nieuw, op elk kaartje ook met potlood een cijfer geschreven. Dat was voor de dame bij de ingang van elke afdeling, die zo kon kijken van welk van de vier kaartjes een smal strookje moest worden afgescheurd.  

Bij de afdeling op de tweede verdieping werd ik - nadat het bijpassende strookje netjes was verwijderd - overrompeld door wat ik zag: topstukken uit het socialistisch-realisme. Het museum in Astrachan bleek een tijdelijke tentoonstelling te huisvesten met de titel Stad van de zon - idealisme en realiteit, met werken uit de jaren dertig-vijftig. En er gebeurde nog iets zeer opmerkelijks: de dame die zojuist het strookje van mijn kaartje had afgescheurd, bood me de keus: ik kon links beginnen of met het zaaltje rechts. Zo veel vrijblijvendheid druist volledig in tegen de mores van musea in de Russische buitengebieden, en ik vroeg me af of de directie hiervan wist. Even later sloeg de dame trouwens een enorme flater - meer daarover zo meteen.

Hier staat ze, naast een schilderij van Viktor Midler uit 1930. En nu denkt u misschien dat daar ijshockey wordt gespeeld, maar dat is niet zo. Dit is bandy, met een balletje, een veel grotere ijsbaan en meer spelers. Er was een rondleiding gaande en de gids, petje af, deed het prima. Hij wist de aandacht vast te houden van de jongelui, die niet van een leeftijd waren waarop socialistisch-realisme doorgaans op veel belangstelling kan rekenen. Ze hadden alleen nooit van bandy gehoord.


Het langst stond ik stil bij het schilderij boven aan dit stukje, uit 1957, van Dmitri Nalbandjan, getiteld Ontmoeting van partij- en regeringsleiders met vertegenwoordigers van de creatieve intelligentsia. Want ik wilde natuurlijk kijken welke personen ik kon thuisbrengen. Chroesjtsjov uiteraard, en Brezjnev. Mikojan, Soeslov (?), Foertseva (?) … en, helemaal links, met die snor? Ik vroeg de kaartjescheurdame of zij misschien wist wie dat was. “Gorki”, zei ze meteen, zonder aarzelen. Ja, en ik ben Keith Moon, mompelde ik in gedachten. Ik zei dat niet hardop, want dat zou onaardig zijn geweest en ik denk ook niet dat ze enig idee had wie Keith Moon was. In plaats daarvan zei ik: “Maar dit schilderij is uit 1957, en toen was Gorki al een tijdje dood.” “Ja, dat weet ik verder ook niet. Wij zijn hier alleen om ervoor te zorgen dat niemand iets aanraakt”, antwoordde ze licht geagiteerd.

Ik liet haar verder met rust, maar bleef wel met een heleboel vragen zitten. Want wie waren dit nou allemaal? Dat ga ik uitzoeken, maar nu even niet. Het is hier in Astrachan veel te heet en ik verdwijn bovendien morgen de Wolga op en zit dan, vrees ik, twee etmalen zonder internet. En daarna ga ik naar Vlieland.  

———————-

En hier nog een detail van een schilderij uit 1937: Een vrije dag aan de Neva, van Ivan Petrovski. Niet iedereen was blij met die vrije dag. (Ik ben vergeten het hele schilderij te fotograferen, dat heb ik voor u even van internet geplukt.)

Astrachan, dialoog aan de Wolga. "Daar zit geen woord joods bij."

———————

Een paar dagen eerder was ik in een park in Wolgograd al iemand tegengekomen in een T-shirt met in grote letters: AMSTERDAM. Maar wat ik aantrof in Astrachan aan de oever van de Wolga, ging daar natuurlijk vele malen overheen: een echt shirt van Ons Aller Oranje. Het kwam uit Rotterdam.

“Ja, ik ben zeeman. Боцман (bootsman).” Die voorzet kon ik zo inkoppen. “Ah, Боцман, een Nederlands woord!” “Ja, боцман, лоцман, daar zit geen woord joods bij.” 

Hij was in Rotterdam met zijn neus in de boter gevallen, want het was net Koningsdag. “Vanwege jullie Willem III.” (Hij bedoelde natuurlijk gewoon Willy.). “Het was allemaal wel een beetje duur, maar wat een feest was dat!” 

Iemand die iets verderop stond te vissen, mengde zich luidruchtig in het gesprek. “Hé, je moet dáár fotograferen, achter je, een zeemeermin!” Ik dacht dat hij een grapje maakte, maar nee. Daar, achter me, in de Wolga, zwom inderdaad een zeemeermin, die de hond uitliet.  

Mijn bankpasje en de aardige jongelui van Wolgograd

———————


Iets dergelijks was me in Jekaterinburg ook al overkomen, een jaar geleden. Dat het niet boterde tussen mij en de stad. Totdat, plots … 

Ik was nu anderhalve dag in Wolgograd, de stad langs de Wolga, die onder de naam Stalingrad op een haar na van de aardbodem was weggevaagd. Om nou te zeggen dat ik onder de indruk was en me er thuis voelde, nou nee. Ja, dat oorlogsverleden, daar kon je niet omheen - het was ook de voornaamste reden geweest om nu eindelijk  eens zo ver naar het zuiden van Rusland af te reizen. Vooral de ‘in tact’ gelaten ruïne van de graanmaalderij van Gerhardt (eigenlijk aangrijpender dan de complete inhoud van het grote oorlogsmuseum ernaast) had me geraakt. Starend naar die resterende oranje-rode bakstenen, zo’n beetje aan de Wolga, werd me pas echt duidelijk hoezeer de dappere Russen met hun rug tegen de muur, tegen het water van de rivier, hadden gestaan.

De maalderij van Gerhardt

Maar streepte je dat oorlogsthema weg, wat bleef er dan nog over van Wolgograd? Niet veel. Totdat … 

Ik had dorst - niet vreemd in een stad waar de warme steppewind voortdurend aanwezig is. Ik liep langs een soort café met, dat zag ik door de ruit, een heleboel soorten taart op de kaart en een welvarende clientèle. Vrouwen met dure brillen en korte rokken, dat werk. Ach, wat kon het me schelen. Ik had trek in thee (en taart) en ging naar binnen.

Bij de vitrine met gebak moest je bestellen. Een aardige jongedame (geen dure bril, geen korte rok) vertelde me alles over de stukken taart die stonden te stralen achter glas. Ik koos er eentje met twee frambozen erop en bestelde ook een kop thee met - ik paste me soepel aan aan mijn omgeving - karwij. Dat ging allemaal heel vlot, alleen het betalen wilde niet lukken. Mijn ING-pasje werd niet herkend en ook mijn pasje van de Rabo-bank kwam niet door de keuring. Ik betaalde contant en zocht een plekje. 

De aardige jongedame zette een kan voor me neer met water en groene slierten. “Is dat de thee?”, vroeg ik. “Nee”, zei ze, “dat is water, de thee komt zo. Komt u uit Holland?” Ik was aangenaam verrast. Aan mijn accent kon ze me niet herkend hebben (dat heb ik namelijk niet of nauwelijks, waarover straks meer). Ik begreep dat het mijn bankpasjes moesten zijn geweest. “Ja, Rabo”, zei ze. “Ik ben pas in Holland geweest, en daar heb je overal Rabo.” Ze vertelde dat ze het geweldig had gevonden en dat ze zelfs een bezoek had gebracht aan Zeeland. En dat daar maar weinig mensen Engels spraken. Volgens mij valt dat wel mee, maar ik zei dat dat kwam doordat daar vooral Duitse toeristen zaten.

De thee kwam, de taart ging op en ik liep richting de deur. Ik keek even naar de kassa. Ze zag me vertrekken en… ze zwaaide. Wolgograd, oh Wolgograd, waar was je toch al die tijd…

Ik liep langs de kade met lege steigers. De rondvaartboten en cruiseschepen waren kennelijk net uitgevaren. Aan het eind kwam ik langs een gebouw met grote ruiten, het leek wel een kantine. Binnen zaten - daar keek ik van op - muzikanten met lessenaars vol bladmuziek. Aan de korte zijde van het gebouw kon je naar binnen. Nog vrolijk van de zwaaiende jongedame, viel ik midden in een concert met veel balalaika’s, een droeve klarinet en ook een drumstel. En het was prachtig! Een klein volksmuziekorkest leverde hier, in wat geloof ik de foyer van een grote concertzaal was, met een kort, gevarieerd programma de opmaat voor het zomerseizoen. Je kon een abonnement aanschaffen, en buiten lag de Wolga.


Ik stapte de droge warmte weer in en liep nog wat verder langs de rivier. In de schaduw van een hoge kademuur zat een jong stel. Die wil ik op de foto, dacht ik meteen, want de muur waar ze tegenaan zaten, vormde een mooie achtergrond; hij bewoog bijna van de graffiti. “Wat voor fototoestel is dat?”, vroeg het meisje, nog voordat ik iets over een foto had kunnen zeggen. Ze wilde niet geloven dat ik geen Rus was (“Echt niet? Helemáál niet?”), en met dat compliment voor mijn accentloze Russisch kon mijn dag, die plots toch al zo mooi was, helemaal niet meer stuk.

Bezoekt u toch vooral Wolgograd. Het is een leuk stad.