De novelle ‘Sofja Petrovna’ – een live-verslag van de Stalinterreur

—————————

Lidija Tsjoekovskaja

Het waren opwindende tijden, de tweede helft van de jaren tachtig, voor wie de ontwikkelingen in de Sovjetunie volgde en Russische literatuur las. Op de golven van glasnost en Perestrojka verscheen het ene na het andere onthullende boek, waarin thema’s aan bod kwamen die tientallen jaren onder de zware steen van repressie en censuur op hun tijd hadden liggen wachten. Pristavkin, Rybakov, Sjalamov, Doedintsev… Bijna wekelijks werd er een nieuw taboe geslecht, verscheen er werk van nieuwe schrijvers of oud werk van grote namen, dat eindelijk gelezen mocht worden.

Eén werk, bescheiden qua omvang, werd daarbij maar weinig opgemerkt, terwijl het – dat weet ik nu - tot het beste behoort wat er geschreven is over de Stalinterreur (het belangrijkste thema dat in de jaren tachtig kwam bovendrijven): de novelle Sofja Petrovna, van Lidija Tsjoekovskaja. Ze schreef het in de jaren 1939-1940, het boekje kon in de USSR pas verschijnen in 1988. *)

Ik wist van het bestaan af, ik kende de titel die af en toe werd genoemd, en dacht steeds: dat moet ik toch eens een keertje lezen. Het was literair criticus Dmitri Bykov die me met een lezing over Sofja Petrovna het laatste zetje gaf: ik las het kleine boek en bleef vol verbazing achter; hoe kan het dat dit werk zo weinig furore maakte en nog steeds niet erg bekend is?

Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) zelf was zeker geen onbekend persoon. Als dochter van kinderboekenschrijver Kornej Choekovski verkeerde ze al vroeg in literaire kringen. Ze verwierf faam als ‘beschermengel’ van dichteres Anna Achmatova en was standvastig in haar steun aan dissidente schrijvers. Achmatova schreef met Requiem een lang dichtwerk over de donkere tijden onder Stalin, Tsjoekovskaja deed datzelfde in kort proza. Bykov noemt Sofja Petrova in zijn lezing “een rechtstreeks verslag uit 1939” (al spelen de gebeurtenissen in het verhaal zich af in 1937 en 1938). Net als Achmatova’s Requiem belicht het de ellende van de ‘achtergeblevenen’, vooral de vrouwen die wanhopig proberen te achterhalen wat er met hun gearresteerde man of kind is gebeurd. En net als Achmatova kon Tsjoekovskaja, wier man werd opgepakt, putten uit eigen ervaring.

Dat Tsjoekovskaja een ‘live verslag’ schreef (dat ze met gevaar voor eigen leven thuis bewaarde) maakt Sofja Petrovna uniek. De hoofdpersoon is een typiste, die gelukkig is met haar werk op een uitgeverij. Haar overleden man was een vooraanstaand arts, de status die het gezin ooit genoot, is onder de Bolsjewieken geen cent meer waard; het gezinshuis in Leningrad is een kommoenalka geworden, waar Sofja Petrovna met haar zoon Kolja één kamer bewoont en keuken en sanitair met andere families moet delen. Toch is ze kalmpjes tevreden, gelooft ze in het Sovjetsysteem en is er van enige wrok geen sprake. Zoon Kolja is haar oogappel en ook Kolja is een enthousiast en volgzaam burger. Hij is een veelbelovende constructeur, krijgt een baan in Sverdlovsk en zie, zijn portret belandt zelfs naast een lovend artikel op de voorpagina van de Pravda! Korte tijd later wordt Kolja gearresteerd en blijft Sofja Petrovna vol wanhoop en peilloos onbegrip achter.

Wat dan volgt is moeilijk na te vertellen. Tsjoekovskaja gebruikt er een bijna emotieloos, eenvoudig Russisch voor, misschien om haar eigen emoties in bedwang te houden. Sofja Petrovna loopt, tegen de achtergrond van het ongenaakbare Leningrad, de instanties af om iets te weten te komen over haar zoon. En overal stuit ze op eindeloze rijen van (vooral) vrouwen, die even wanhopig en vertrapt zijn als zij, die uren moeten wachten, buiten in de kou of samengepropt in bedompte ruimtes, om eindelijk bij een luikje te komen waar om informatie gevraagd kan worden – die in de regel niet wordt gegeven.

Angst hangt als een steeds zwaardere deken over de uitgeverij, zeker als de directeur wordt opgepakt. Als moeder van een ‘vijand van het volk’ voelt Sofja Petrovna de vijandigheid (“Bij ons wordt niemand zomaar opgepakt!”) toenemen. Om gedwongen ontslag met een belastende aantekening te voorkomen, vertrekt ze zelf. En ook thuis, in de kommoenalka, groeit de vijandigheid van de overige bewoners, die azen op haar kamer. Het beneemt je als lezer de adem.

Waarom is de novelle Sofja Petrovna niet algemeen bekend geworden? Terwijl het tot de beste boeken behoort die over Stalintijd zijn geschreven? Volgens criticus Bykov komt dat doordat Tsjoekovskaja de lezer geen enkele hoop biedt. Sofja Petrovna geeft uiteindelijk de strijd op, doet geen poging meer om nog iets voor haar zoon te doen en schikt zich in haar lot. Ze probeert verder onzichtbaar te blijven, doodvermoeid en verlamd door angst. Daarmee voegt ze zich bij de meerderheid van het volk dat zich ook, en nog altijd, schikt in zijn lot. En dát, aldus Bykov, lees je liever niet.

—————————-

*) De novelle is ook bekend onder de naam Опустелый дом / Het verlaten huis. Onder die titel (en met als naam van de hoofdpersoon Olga Petrovna) verscheen het in 1965 in elk geval buiten de USSR. In 1968 verscheen het als Het verlaten huis, in een vertaling van Wim Hartog.

Dit weblog - hoe nu verder

————————-

Een kleine twaalf jaar nu schrijf ik op deze plek stukjes over Rusland. Ik creëerde met mijn weblog een klein podium, weg van de dag- en weekbladen waar ik indertijd af en toe voor schreef. Geen moeizaam overleg meer met niet altijd even bereidwillige buitenlandredacties, niet langer meer leuren met je artikelen – nee, gewoon schrijven en hup, publiceren!  

Ik vond (en vind) het geweldig om op dit kleine podium mijn liefde, fascinatie en afkeer te delen die ik voel voor Rusland. Ik fungeer met zeer veel plezier als doorgeefluik: aan de ene kant dat ‘rare’ land, aan de andere kant een langzaam maar zeker gegroeid, trouw lezerspubliek, en ik daar dus tussenin. Ik schreef een of twee stukjes per week en dat zou zo doorgaan tot in lengte van dagen…

Nee – u denkt dat nu misschien – ik ga er niet mee stoppen. Maar er is wel wat aan het veranderen. De oorzaak daarvan: de fotocamera. Die trekt steeds harder aan me en houdt me weg bij mijn weblog… Helemaal gaat haar dat niet lukken, maar de frequentie van mijn stukjes (trouwe lezers hebben dat al gemerkt) is al een tijdje aan het dalen, en zal verder gaan dalen.

Rusland blijft Rusland; de onderwerpen voor af en toe weer een stukje blijven zich aandienen, daar durf ik wel wat onder te verwedden. Komt u dus vooral nog af en toe nog langs hier, ik blíjf schrijven, maar minder vaak. En wat mijn foto’s betreft: die vinden via het ANP steeds vaker hun weg naar het publiek. Mocht u het leuk vinden om niet alleen wat van me te lezen, maar af en toe ook wat van me te zien: u treft dat fotowerk van me regelmatig aan op Facebook en steeds vaker op Instagram.        

Komsomolsk aan de Amoer, 2017.

Gebrandschilderde ramen Sint-Petersburg: redden wat er te redden valt

———————

Het moeten er duizenden zijn geweest, verspreid over de stad – hoeveel er nog van over zijn, weet niemand: de gebrandschilderde ramen (vaak Jugendstil) die rond 1900 en vogue waren, precies in de tijd dat er in Sint-Petersburg volop werd gebouwd. Ze versierden de ruime trapportalen van de vier- à zeshonderd huurflats die her en der verrezen. Veel van die flats kregen in de openbare ruimtes van het portaal een eigen karakter door speciale gietijzeren leuningen, een versierde liftschacht, aparte tegeltjes op vloer en kachel en ook door glasdecoraties, niet alleen bij of boven de voordeur, maar vaak op elke verdieping.

De schatting is dat er van de gebrandschilderde ramen en andere glasdecoraties minder dan 20 procent bewaard is gebleven. Om daar een preciezer beeld van de krijgen, en ook om te kijken waar restaureren nodig (en nog mogelijk) is, wordt gewerkt aan een inventarisatie. Dat is nogal een klus en bij wijze van opstap is begonnen met een relatief bescheiden proefproject op het Vasili-eiland, een wijk met een overzichtelijk stratenplan. Zo’n 30 vrijwilligers kamden het eiland uit en telden 41 gebouwen met in totaal rond de 150 versierde ramen. In veel gevallen betrof dat slechts resterende delen van een groter geheel, bijvoorbeeld een bovenste rij versierde raampjes die aan beschadiging zijn ontsnapt. Een tweede inventarisatie gaat plaatsvinden in de wijk Petrogradskaja Storona (waar een grotere oogst wordt verwacht), maar corona gooit daar nog even roet in het eten.

De bouw van de vele flats kwam net op een moment dat technische ontwikkelingen de fabricatie van versierd glas makkelijker hadden gemaakt. Aan het begin van de vorige eeuw telde Sint-Petersburg zo’n 20 ateliers waar gebrandschilderde ramen werden gefabriceerd. De bekendste waren die in de glasfabriek van de gebroeders Frank, gelegen op het Vasili-eiland, op het adres 22ste Linie, nummer 3. De namen van de ateliers werden als een soort handtekening op de schilderingen-op-glas aangebracht. Dat gebeurde onderaan, en juist die lagere delen hebben door de jaren heen de meeste schade opgelopen. Een gave handtekening van een glasatelier is tegenwoordig een grote zeldzaamheid.  

Villa van de familie Frank

Deel van het interieur (niet bewaard gebleven).

Het best bewaard op het Vasili-eiland zijn de ramen in het voormalig woonhuis van de koopman P. Bekel (2de Linie, nummer 23), waar tegenwoordig een wetenschappelijk instituut is gevestigd, en die in de kerk op het Smolensk kerkhof (Ul. Kamskaja 24). Dat is ongetwijfeld te danken aan het feit dat beide geen woonhuis (meer) zijn. Qua stijl (geen Jugendstil) wijken ze af van het gros van de andere gebrandschilderde ramen op het eiland.

De kerk op het Smolensk kerkhof

In de trapportalen van de flats kan men zich slechts aan de hand van bewaarde fragmenten een voorstelling maken van de complete, originele gebrandschilderde raampartij. Dat er zo veel fraais is gesneuveld, hoeft niet te verbazen, gezien de vele sociale ontwrichtingen die Leningrad over zich heen kreeg. In de jaren negentig van de vorige eeuw en ook daarna vielen nog eens vele ramen ten prooi aan verbouwingen en ander ‘opknapwerk’. In plaats van een kostbare en tijdrovende restauratie, plaatste men liever plastic kozijnen met nieuw glas. Slechts bij versierd glas in gebouwen die een beschermde status genieten, kunnen juridische middelen ingezet worden voor het behoud van wat nog rest.

2de Linie, 29

14de Linie, 41 / Sredni Prospekt 56

14de Linie, 41 / Sredni Prospekt 56

9de Linie, 58. Overgeschilderd glas, houten deur vervangen door een metalen

4de Linie, 39

14de Linie, 41 / Sredni Prospekt 56

14de Linie, 41 / Sredni Prospekt 56

18de Linie, 9

5de Linie, 44 / Sredni Prospekt 23.

—————————

De inventarisatie op het Vasili-eiland vond plaats tussen juni 2019 en maart van dit jaar. De initiatiefnemers hopen dat grotere bekendheid van de kunstwerkjes de bescherming ervan zal vergemakkelijken. Nog niet iedereen is even enthousiast. Drie instellingen weigerden de deuren te openen voor de vrijwilligers, ondanks een officiële brief van het ВООПИиК (VOOPIik), de overheidsinstelling voor monumentenzorg. De drie adressen zijn wel opgenomen in de catalogus die deze maand over de ramen op het Vasili-eiland verschijnt, maar alleen met een beschrijving aan de hand van oudere gegevens.

De catalogus van het Vasili-eiland is hier te bestellen (ik vermoed alleen binnen Rusland.)

Goed nieuws is dat de bewaarde gebrandschilderde ramen op het eiland over het algemeen in een redelijke conditie verkeren. Slechts op twee adressen (hoek 5de Linie, nummer 23/Boegski per. 1 en 18de Linie, nummer 9, in beide gevallen op de bovenste verdieping) is voor behoud een spoedingreep vereist. Technisch gezien is restauratie van alle glasversieringen mogelijk, een groter obstakel is een gebrek aan (financiële) wil bij de eigenaren.

Nieuwe ramen, 3de Linie, 52

De gegevens over het Vasili-eiland staan uiteraard niet alleen op papier, er is een database die deel uitmaakt van een speciale site over Russische gebrandschilderde ramen . Daar zijn ook adviezen te vinden voor wie zich wil inzetten voor het behoud ervan. Waar kan je melding maken van bedreigde ramen? Welke juridische middelen zijn er? Een positief voorbeeld van betrokkenheid is te vinden aan de 3de Linie, nummer 52. Daar zijn aan de hand van een bewaard fragment nieuwe gebrandschilderde ramen aangebracht op alle etages van het trappenhuis. Wel wijken de kleuren enigszins af van het gamma dat rond 1900 gebruikelijk was. Wie de ontwikkelingen rond de ramen wil volgen, kan behalve op de site ook terecht op Instagram en bij een Facebookgroep over gebrandschilderde ramen in Rusland.         

——————————-

Vrijwilligers aan het werk

Indringende dorpsliteratuur van Anait Grigorjan en deel twee van de lezingen van Dmitri Bykov

———————-

Anait Grigorjan

Vreemd, dat in de reacties die ik tegenkwam op het boek Поселок на реке Оредеж (Dorp aan de rivier Oredezj) van Anait Grigorjan, Anton Tsjechov niet genoemd wordt. Niet dat ik Grigorjan even hoog aansla als Anton Pavlovitsj, dat zou na één enkel boek dat ik van haar heb gelezen wel erg enthousiast zijn, maar toch… Terugbladerend kom ik weer zo veel zinnen tegen, zo veel laconiek beschreven scenes waarbij Grigorjan, net als Tsjechov, tapt uit een trieste, kennelijk ongrijpbaar aan het leven verbonden onderstroom die nergens concreet wordt benoemd. Naar Moskou!, is de droom van Tsjechovs Drie Zusters. Naar de stad!, is de droom van de bewoners van het dorp aan de Oredezj, in hun geval Sint-Petersburg, honderd kilometer verderop. En ook bij Grigorjan weten wij lezers dat dat er niet van zal komen.

Dorp aan de rivier Oredezj, dat zich afspeelt aan het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw, is vooral het verhaal van de zusjes Katja en Lenka Komarov, de twee oudsten van rond de tien jaar in een gezin met zeven kinderen en een vader en moeder die aan de drank zijn.  “Het huis van de Komarovs stond helemaal aan het eind van het dorp; oma vertelde dat er ooit een groot gezin in had gewoond, de Koeskovs of de Kislovs - ook iets met een K. En dat toen de Sovjet-macht was gekomen er iets met die Koeskovs of Kislovs was gebeurd, dat ze ziek waren geworden of zoiets, of dat ze, niet duidelijk waarom, allemaal waren weggevoerd.”

Katja en Lenka, die al niet meer naar school gaan, proberen de dag door te komen zonder de boosheid op te wekken van hun ouders, die er flink op los kunnen slaan. Ze zwerven een beetje door het dorp en proberen zich staande te houden tegenover de kinderen van de datsjniki, de stedelingen die  voor de zomer een  kamer of een huisje huren. Ze gaan eens langs bij Tatjana, de vrouw van de priester, die altijd wat te eten voor ze heeft en waar ze een warm huishouden vinden. Of ze gaan naar de winkel van Olesja Ivanna, een vrouw waar de mannen van het dorp op afkomen als bijen op de honing. Olesja, ongetrouwd en het onderwerp van boosaardige roddels, weet zich gehaat door de vrouwen en voelt, dromend van een bestaan elders, hoe het geluk haar ontglipt.

Veel gebeurt er niet in het boek, er is geen plot, geen ontknoping. Katja en Lenka proberen kibbelend kaas te maken van het leven dat hen omringt. Met fantasietjes en dromerijen gaan ze hun toekomst tegemoet, en je houdt je hart vast. Katja reageert nu al achterdochtig en agressief bij bijna elke ontmoeting – hoe kan het ook anders, want waar haalt ze het voorbeeld vandaan dat het ook anders kan. Er is geen gemeenschapszin in het dorp, nauwelijks verholen boosaardigheid voert de boventoon. Ook de priester en zijn vrouw, wel vol van goede wil, maar beiden ook het voorwerp van spot en onbegrip, staan machteloos. En beiden, zo blijkt, hebben hun eigen verdriet.

Het is ook de boosaardigheid die me deed denken aan Tsjechov, aan diens ‘hopeloze’ verhaal In het ravijn, al loopt Dorp aan de rivier Oredezj, anders dan In het ravijn, helemaal niet dramatisch af – zoals ik al zei, het loopt niet af, er ís geen ontknoping. Het is aan het schrijverschap van Grigorjan te danken dat je, ondanks de voortkabbelende uitzichtloosheid, als lezer vastgekleefd blijft aan het verhaal. Het medeleven dat je al snel voelt met de personages maakt dat je de bladzijden blijft omslaan. (Reacties van Russische lezers vindt u onder meer hier. Ze staan op de site van een internetboekwinkel, in hoeverre die onafhankelijk zijn, kan ik niet beoordelen. Een ‘echte’ recensie vindt u hier.)

—————-

Stel nu, dat er ooit eens een derde deel van Dmitri Bykovs lezingen over 50 jaar Russische literatuur zou verschijnen, over de jaren 2001-2050, zou hij dan een plekje inruimen voor Grigorjan? Het zou me niet verbazen, maar ik durf het niet te zeggen, want zijn keus bij de twee delen die er nu zijn, is  onvoorspelbaar. Ik schreef eerder over de bundel met zijn eerste serie (1901-1950) en heb inmiddels, met evenveel plezier, zijn tweede serie (1951-2000) gelezen, waarin hij opnieuw uit elk jaar één titel behandelt.

Wat dit tweede deel van zijn lezingen (verzorgd door tv-dozjd en te vinden op YouTube) voor mij extra aardig maakt, is dat er schrijvers voorbijkomen die tijdgenoten van mij zijn, die boeken publiceerden toen ik Russisch studeerde of kort daarna, toen de Perestrojka losbarstte en zij met hun werk een bijdrage leverden aan die opwindende tijd: Tsjingiz Ajtmaitov, Anatoli Rybakov, Valentin Raspoetin, om er een paar te noemen.       

Verrassend is Bykovs blik op de jaren zeventig, toch algemeen gezien als tijd van stagnatie. Hij omschrijft die periode als “de interessantste decade in de geschiedenis van de Sovjet-literatuur”. Er had zich “een compleet nieuwe Sovjet-klasse gevormd, en deze hoog opgeleide klasse was de wijste, interessantste en perspectiefrijkste in de Sovjet-geschiedenis.” (Waarbij ik moet aantekenen dat Bykov wel érg gesteld is op de overtreffende trap; dat wordt af en toe vermoeiend.) Als voorbeelden behandelt hij onder anderen Joeri Trifonov (“de belangrijkste – главный - persoon van de jaren zeventig”), Vasil Bykov, Aleksandr Solzjenitsyn en Vladimir Vojnovitsj. Vreemd vind ik wel dat Vasili Sjoeksjin niet aan bod komt, maar met slechts één titel per jaar zijn ‘afvallers’ natuurlijk onvermijdelijk. Bykov maakt deze ‘omissie’ overigens meer dan goed door Sandro uit Tsjegema van Fazil Iskander het belangrijkste (“самую значительную”) boek van de jaren zeventig te noemen. *)

Net als in deel 1 valt ook nu weer op hoezeer literatuur in Rusland verbonden is met de geschiedenis en met maatschappelijke ontwikkelingen. De rol van schrijvers is er veel groter dan bij ons, al is hun invloed in deze eeuw wel flink verminderd. Die rol zorgt er mede voor dat Bykovs lezingen (in geschreven vorm elk zo’n tien pagina’s lang) over een boek dat je niet kent of over een schrijver waar je zelfs nog nooit van gehoord hebt (in mijn geval bijvoorbeeld Galina Nikolajevna en Aleksandr Kron) toch boeiend zijn – vanwege de bredere verbanden die worden gelegd. En net als in deel 1 komen er opnieuw boeken naar voren die ik beslist nog eens moet lezen, in elk geval Предварительные итоги van Trifonov. En daar laat ik het nu maar bij, want van de titels die ik na lezing van het eerste deel op mijn lijstje heb gezet, heb ik er – u raadt het al – nog niet één ter hand genomen.     

————————

Ik probeer in mijn boekenstukjes ook steeds iets te bespreken dat niet in het Russisch is geschreven, en dat is deze keer Soviet space graphics, cosmic visions from the USSR van Alexandra Sankova in samenwerking met het Moskouse Design Museum. Ik zag een bespreking en dacht: dat moet ik hebben! Maar helaas, het valt me behoorlijk tegen. Ik heb een groot zwak voor Sovjet-beeldtaal en -architectuur, vooral uit de jaren vijftig en zestig, maar de sfeer die je daarin terugvindt, is in Soviet space graphics ver te zoeken. Mijn eigen schuld, want de afbeeldingen die ik in de bespreking zag, hadden me al kunnen waarschuwen. Het zijn omslagen en illustraties van vooral populair-wetenschappelijke tijdschriften, met een hoog science-fictiongehalte. En ik heb niks met techniek en wetenschap en nog veel minder met science fiction. Daar komt bij dat de afbeeldingen nogal flets op de pagina’s staan. Dat kan te wijten zijn aan de matige kwaliteit van de originele afbeeldingen en dus historisch kloppen, maar het komt het kijkgenot niet ten goede.

——————

*) Op 25 april 2000 schreef ik in mijn notitieboekje, de eerste drie woorden met hoofdletters:  “ONTMOETING FAZIL ISKANDER. Onverwacht klein, bijna broos, oud al, mijn held van de afgelopen vijf jaar. De simpele schrijfmachine op zijn bureau…”

In die “afgelopen vijf jaar” had ik een aantal verhalen uit Sandro uit Tsjegem vertaald, als visitekaartje van hem en mij (als vertaler), en lang gezocht naar een uitgever voor het complete epos. Het is helaas gebleven bij de uitgave van één enkel verhaal (Tali, het wonder van Tsjegem) door uitgeverij De Geus. Die 25ste april 2000 was ik Iskander in Moskou daar een aantal exemplaren van komen brengen.

———————   

Wolven in Nederland - hulp uit Rusland!

———————-

———————

Gelooft ú het, van die wolven in Nederland? Die vage filmpjes die af en toe opduiken, van iets wat beweegt aan de bosrand? Weer zo’n boze boer die op tv beweert dat zijn schapen zijn doodgebeten? Wie zegt me dat het geen Mechelse herder was, daar bij dat bos, en een dolle pitbull bij die schapen – misschien wel van die boer zelf?

Ik zou zo’n wolf weleens met eigen ogen willen zien. U ook? Wel, dat lijkt mogelijk, maar u moet er wel wat voor doen. We gaan niet het bos in, nee, dat is vragen om problemen. We laten de wolven tot ons komen, in het veld, met ruime vluchtroutes rondom. En we krijgen daarbij hulp uit onverwachte hoek: van het ministerie van Cultuur van de voormalige Sovjetunie. Ooit bracht dat ministerie een grammofoonplaat uit met gedetailleerde instructies over hoe u kunt huilen als een wolf. Die beesten antwoorden dan, zo is de bedoeling, en verraden aldus hun aanwezigheid. “Als hulp aan jagers”, staat er op het label, maar ik ga ervanuit dat ook niet-jagers zoals u en ik van deze instructies gebruik mogen maken. Of de wolven op uw gehuil afkomen, lekker in het bos blijven zitten of er juist vandoor gaan, durf ik niet te voorspellen, dat hangt vermoedelijk af van uw huilprestaties. Dus: zet ‘m op! 

De instructies worden voorgelezen door Joe. S. Jartsev, zo vermeldt het label, en dat zijn naam genoemd wordt, is meer dan terecht: hij legt er namelijk veel gevoel in. Zeer waarschijnlijk hebben we hier te maken met een echte acteur, wat in elk geval de betrokkenheid van dat ministerie zou verklaren. Er was ooit een acteur die Joeri Jartsev heette, die leefde van 1923 tot 1994, en het plaatje is van 1956, hij zal het dus wel zijn.


U kúnt meteen doorspoelen naar 2.50, waar de wolvenimitatie begint, maar ik raad u toch aan om  de instructies ter harte te nemen en niet op eigen houtje maar wat aan te huilen. Zo leren we dat zonsopgang of de schemering de beste tijd is. Niet roken! Essentieel lijkt me het volgende: begint u te huilen, dan moet u voorover buigen naar de grond en geleidelijk, met het opschroeven van het volume, overeind komen en uw hoofd naar achteren gooien. Uw handen vormen een toeter, uw duimen plaatst u onder uw kin en met uw wijsvingers drukt u lichtjes tegen de neus. U kunt dan kiezen of u een mannetje of een vrouwtje nadoet. Het mannetje klinkt monotoon, het vrouwtje klinkt hoger en haar gehuil bestaat uit twee min of meer even lange delen. U huilt drie keer met een interval van dertig seconden tot een minuut, dan pauzeert u vijf minuten en begint u opnieuw. “Het gehuil kunt u gebruiken om de wolven te vernietigen”, zo sluit Joeri Jartsev namens het ministerie van Cultuur af. Daar piekeren wij natuurlijk niet over, wij willen die beesten alleen maar zíen.

Het is misschien een goed idee om uw gehuil eerst eens uit te proberen op uw hond, of die van de buren. Vlucht die jankend de tuin in, dan kunt u misschien maar beter thuisblijven. Komt ie kwispelend aangesneld, dan zou ik zeggen: op naar Overijssel, Brabant dan wel Drenthe! Succes!

——————-

Er is trouwens geknipt in de opname van het ministerie en daardoor blijven er nog wel wat vragen over. Acteur Jartsev noemt de naam van één wolf-imitator: Fjodor Vasilev, die een mannetje nadoet. En is dat ook een acteur, of is Fjodor een heuse wolvenjager? En wie doet het vrouwtje na? Ook Fjodor? Die is dan, aan het eind van de opname, verwikkeld in een duet met zichzelf, wat qua opnametechniek misschien best zou kunnen. En verder: hoelang was de originele opname? En komt dit van een langspeelplaat of is het een singletje? En wat stond er dan op de B-kant? Worden er, ten behoeve van de jagers, nog meer imitatie-instructies gegeven? Voor andere dieren uit het boze bos (lynx, vos, Siberische tijger)?

En tot slot merk ik graag nog op dat ik bovenstaand stukje heb geschreven zonder Drs. P. te noemen.

De stille wateren van kunstenaar Saveli Lapitski

————-

Wolga-Baltische waterweg. (1964)

——————-

Ik zag een paar van zijn werken en voelde meteen weer het verwijt aan mijzelf: hoe het staat het nou met al die tochten die je zou gaan maken over Russische rivieren en kanalen, door al die sluizen, al dan niet gegraven door dwangarbeiders? Varen langs die verre oevers met huisjes waar rook uit de schoorsteen kringelt, met bossen die, begin september, langzaam geel en rood kleuren. Met mede-passagiers uit de Russische provincie, die naast je staan aan de reling en ook niet per se behoefte hebben aan een gesprek… Nou?

Een paar dagen over de Wolga van Astrachan naar Wolgograd, meer is het nog altijd niet, meneer. Leuk, maar alles bij elkaar toch vrij armzalig. De Lena en de Jenisej liggen vol verwijt te wachten.

Saveli Lapitski

Daar moest ik aan denken toen ik de tekeningen zag van Saveli Lapitski. Ze troffen me daarnaast door hun weemoedige stilte; los van een paar dunne, karakterloze figuurtjes is er niemand op te zien. Lapitski (1924-2012) zocht het water op en had daar, zo lijkt het, ook niet per se behoefte aan een gesprek. Daar hoeft niet echt een verklaring voor te zijn, maar wanneer je kijkt naar zijn levensverhaal, denk ik toch dat die er is.

Lapitski ontkomt in de Tweede Wereldoorlog via het Ladogameer uit het belegerde Leningrad, vecht in het Sovjet-leger en ziet als bevrijder de ellende in Duitse concentratiekampen. In 1948 wordt hij opgepakt, omdat hij foute moppen had verteld. Vier gevangenissen ziet hij vanbinnen, vijf jaar zit hij in kampen boven de Poolcirkel. Hij wordt tewerkgesteld aan de spoorlijn Salechard-Igarka, ook wel bekend als de Dodenweg. Hij was tot tien jaar veroordeeld, maar komt dankzij de dood van de Grote Leider eerder vrij. In 1954 wordt zijn vonnis al ongeldig verklaard, in 1959 volgt de volledige rehabilitatie.

Wolga-Baltische waterweg. Vierde sluis. (1967)

Wolga-Baltische waterweg. Winderige dag. (1967)

Wolga-Baltische waterweg. Vytegra, museum De oude sluis. (1966)

——————-

In 1954, hij is dan al weg uit de kampen, maar werkt dan nog wel als gevangene in een fabriek in Krasnojarsk, belanden (nogal uniek) enkele van zijn portretten van medegevangenen op een lokale tentoonstelling. Het duurt nog wel even voordat hij officieel als kunstenaar wordt erkend: in 1967, inmiddels weer teruggekeerd in Leningrad,  treedt hij toe tot de Kunstenaarsbond van de USSR.

Wolga. Een warme dag. (1964)

Wolga-Baltische waterweg. Vlotten. Een stille avond. (1966)

Wolga-Baltische waterweg. Groene eilandjes van met water uit de Kovzja en Sjeksjna verdronken land. (1967)

——————-

In 2001 verschijnt in een bescheiden oplage het Protestalbum (Альбом протеста), met daarin enkele honderden werken (posters, grafisch werk, collages) en herinneringen gewijd aan de Goelag en de Holocaust. Een aantal werken bevindt zich in musea (en eentje in de privé-collectie van oud-president van de VS Jimmy Carter). Gek genoeg heb ik er op internet maar een handjevol van kunnen vinden. Of het representatief is, weet ik niet, maar erg aanspreken doet het me niet.

————————

Ik kijk liever naar zijn stille waterwerken. Zat Lapitsky daar in zijn eentje aan de kant en had hij genoeg aan zichzelf? Had hij niet zo’n behoefte meer aan gezelschap? Van mensen, in wie hij het vertrouwen allang had verloren? Dacht hij: laat mij hier maar? Ik heb nergens een uitspraak van hem over zijn niet-politieke werken kunnen vinden, maar het zou me niet verbazen.

Wolga-Baltische waterweg. Bij de eerste sluis van Vytegorsk. (1967)

Wolga-Baltische waterweg. Op de Vytegra. (1967)

Wolga-Baltische waterweg. Oude sluis. (1967)

Wolga-Baltische waterweg. De Neva. (1967)

——————

Ik stuitte op één aan Lapitski toegeschreven werk waarbij ik dacht: dit wijkt zo af van de rest, dat kan toch bijna niet van hem zijn? Maar toen zag het jaartal: 1940. Dat was dus voordat hij de twintigste eeuw in volle gewicht over zich heen kreeg.

Op de datsja. (1940)

——————

Timoer Kibirov nu met twee boeken in mijn Russische boekentopvijf van de 21ste eeuw.

———————-

In mijn topvijf van favoriete Russische boeken van de 21ste eeuw staat, sinds 2010, Лада, или радость van Timoer Kibirov. Het onooglijke (qua omvang) boekje beschrijft het stille leven in een bijna verlaten dorp. De mengeling van humor, ironie en mededogen maakt het verhaal onweerstaanbaar. (Zie: mijn recensie). Nu, tien jaar later, heeft Lada, ili radost in de topvijf gezelschap gekregen van nog een boek van Timoer Kibirov: Генерал и его семья / General i ego semya (De generaal en zijn gezin). Wat omvang betreft is het van een andere orde (ruim zeshonderd pagina’s), maar ook hier vinden we weer die mengeling van ironie, humor en mededogen – plus nog veel meer.

De generaal in kwestie brengt zijn werkzame leven door in een voor buitenstaanders gesloten stadje in het noorden van Europees Rusland, ten tijde van partijleider Brezjnev. Zijn vrouw is overleden, in zijn eentje moet hij onder één dak zien samen te leven met een opstandige dochter, die, gevoed door The Beatles en gedichten van Achmatova, alleen maar minachting voelt voor de wereld van haar vader. De botsingen tussen vader Vasja en dochter Lena zijn, ondanks hun wederzijdse liefde, bitter en uitzichtloos, maar blijven voor de lezer draagbaar, dankzij Kibirovs (daar heb je ze weer) humor en mededogen. Er is ook nog een zoon, Stepa, die op het flatje een beetje ingeklemd zit “als een klein, maar niet al te trots derdewereldland tussen twee supermachten die elkaar op de horens nemen”.

Wanneer Lena van een studieverblijf in Moskou zwanger terugkeert en niet van zins blijkt om te onthullen wie de vader van haar kind is, zijn de rapen pas echt gaar. De generaal hoort de verhalen in het stadje al rondgaan, voelt de ‘schande’ op zijn schouders drukken, maar is – voorspelbaar – óm wanneer er een kleinzoon ter wereld komt. Wat niet betekent dat alles verder soepeltjes verloopt. De generaal raakt zijn dochter alsnog kwijt, aan een dienstplichtige soldaat uit zijn eigen regiment, luisterend naar de naam Bljumenbaum. Na een haastig huwelijk vertrekt het stel met kleinzoon naar Moskou. De grootste klap voor de generaal moet dan nog komen, maar daarvoor leest u het boek maar.

Kibirov geeft op prachtige wijze een beeld van de jaren zestig en zeventig, van een samenleving waar de rek uit is. Van het leven in een regimentsstadje, met zijn blat en defitsit, de alkasji, de paar bibliotheken waar dochter Lena op leeft, de vervallen propaganda-rituelen en de jeugd die een schuilplaats vindt in een eigen subcultuur.

Tot mijn verbazing kwam ik een interview met Kibirov tegen, waarin de interviewer De generaal en zijn gezin een humoristisch boek noemt. Ja, het boek zit vol humor, Kibirov laat je regelmatig lachen, maar (excuus voor de verwarring) humoristisch is het boek nou juist niet! Voortdurend voel je onder de beschrijvingen van het dagelijks bestaan, onder die botsingen van Vasja de generaal met dochter Lena en zoon Stepa, de droeve laag van een uit het lood geslagen land dat de grote klappen van de twintigste eeuw niet heeft verwerkt, van een samenleving die niet meer weet welke kant ze uit moet. Kibirov (“Ik zou niet willen dat mijn roman als humoristisch wordt gezien”) maakt de generaal geen moment belachelijk, terwijl dat voor hem toch een fluitje van een cent zou zijn geweest.

Gaandeweg komt de lezer meer te weten over het leven van de generaal, die, geboren op het platteland, de ellende van de collectivisatie, en vervolgens ook van de ‘gewone’ terreur, van zeer nabij heeft meegekregen. Dat hij het vervolgens nog geschopt heeft tot generaal en daarbij een redelijk fatsoenlijk mens is gebleven, begrijpt Kibirov (die zich in terzijdes regelmatig tot de lezer richt) zelf niet. Kibirov treedt vaker buiten het verhaal. Zo citeert hij uit brieven van de schrijver Sjolochov aan Stalin, waarin de Rode terreur in details wordt beschreven. Hij haalt het dagboek van zijn eigen vader erbij om een beeld te schetsen van het niet al te verheffende bestaan in de kazernes. En terwijl hij in niet mis te verstane woorden zijn afkeer voor het Sovjet-systeem toont, blijft hij sympathie voelen voor de generaal (“mijn arme, arme jongen”) en ook voor de dochter, die net iets te veel gelezen heeft om alle newspeak nog voor zoete koek te slikken. Uitermate bitter wordt het allemaal, wanneer bij de generaal het besef postvat dat zijn dochter eigenlijk wel gelijk heeft. De nagel aan zijn doodskist is de benoeming van Brezjnev tot maarschalk van de Sovjetunie en de plechtige onthulling van een monument voor de partijleider. “De generaal kon zich de vieze glimlach van zijn dochter voorstellen en begreep dat hij haar niets kon zeggen.” Aan het einde van zijn leven staat hij met lege handen.

Ik was op dit blog overgestapt op een andere manier van boeken beschrijven, met telkens meerdere titels in één stukje. Voor Kibirovs De generaal en zijn gezin maak ik een uitzondering. Het staat niet voor niets in mijn topvijf. Er wil mij zo gauw geen boek te binnen schieten dat de jaren van stagnatie in de USSR beter beschrijft.

——————

En wie staat er nog meer in die topvijf, naast twee keer Kibirov? De familiekronieken van Elena Katishonok, die ik hier maar even als één titel beschouw, en de twee boeken van Aleksej Ivanov over het Siberische Tobolsk ten tijde van Peter de Grote, die ik ook als één titel zie. Zo is er dus nog één plekje over in die topvijf van de 21ste, maar dat geeft niet; we hebben nog tachtig jaar te gaan.