Op de pop- en rockpodia van de USSR: mijn muziekvrienden in Voronezj en Leningrad – 2.

——————————-

——————————-

Het was een vrij koddig contrast: boven het filmdoek hing een banier met in krachtige kapitalen: WE ZULLEN DE BESLUITEN VAN HET 26STE PARTIJCONGRES TEN UITVOER BRENGEN! Op het filmdoek eronder sprongen de twee dames van ABBA vrolijk zingend op en neer op een podium in Australië. ABBA The Movie draaide in Voronezj.

Het was begin jaren tachtig. De honger naar Westerse muziek onder de jeugd van Rusland was groot. Af en toe werd die via officiële kanalen een beetje gestild. Zo kon het gebeuren dat zelfs in het wat slaperige Voronezj, in de filmzaal van het Huis der Officieren aan de Prospekt van de Revolutie ABBA te zien was. Helemaal zonder risico werd dat niet geacht en daarom ging aan het filmspektakel een waarschuwing vooraf: “Wat u nu gaat zien is een typisch voorbeeld van Westerse propaganda. Veel jonge mensen worden getoond die hun vrije tijd doorbrengen met het luisteren naar popmuziek. Iedereen lacht en lijkt gelukkig. Maar over tien jaar, wanneer ze allemaal werkeloos zijn, lachen ze dan nog steeds?”

Een maand later zat ik een aantal weken in Leningrad. Daar had ik speciaal toestemming voor moeten vragen, want op mijn visum stond enkel en exclusief Voronezj aangegeven. Onder het mom van noodzakelijk bibliotheekbezoek (mijn verblijf van een half jaar in Rusland was bedoeld voor studie; ik werd geacht aan mijn scriptie te werken) had ik een aanvraag ingediend voor een reisje naar het noorden. Ik wilde daar bij Russische vrienden Oud en Nieuw gaan vieren – wat ik bij mijn aanvraag maar niet had vermeld. Ik kreeg groen licht en het decanaat regelde een treinticket voor me.

Na bijna vier maanden in het niet al te uitbundige en qua voedselvoorziening ondermaats bedeelde Voronezj was Leningrad in veel opzichten een flinke overgang. Daar lagen complete kippen in de vitrines! Eén ding was wel hetzelfde: toen ik op een avond het Gorki Cultuurpaleis betrad om eens kennis te maken met muziek van de Magnetic Band uit Tallin, zag ik daar boven het podium weer zo’n banier hangen: WE ZULLEN DE BESLUITEN VAN HET 26STE PARTIJCONGRES TEN UITVOER BRENGEN!        

Het contrast met wat zich onder dat banier afspeelde, was nog veel groter dan eerder in het Huis der Officieren in Voronezj. Hier geen vrolijke Zweedse melodietjes, nee, hier werd tot mijn aangename verassing stevige rock and roll ten gehore gebracht, ook tot genoegen van de Russische toehoorders, van wie er enkelen overeind kwamen om lekker te dansen, om meteen weer naar hun stoel gedirigeerd te worden door een van de drie aanwezige agenten in uniform. Een dag later ontmoette ik de voorman van de band, drummer en toetsenist Gunnar Graps. Ja, wel leuk, dat enthousiasme van het publiek, vertelde hij, maar ook zorgwekkend: te veel wilde taferelen kon leiden tot een annulering van de concerten die nog in Leningrad gepland stonden.

Singeltje uit 1981. Op het hoesje wordt de band beschaafd ‘ensemble’ genoemd.

Met handtekening! Tweede van rechts Gunnar Graps.

Met handtekening! Tweede van rechts Gunnar Graps.

Voor de sympathieke leider van de Magnetic Band had de Westerse pop- en rockmuziek weinig geheimen. In Estland kon hij de Finse tv ontvangen en alle bekende bands kende hij niet alleen van horen, maar ook van zien. Daardoor geïnspireerd waren de optredens van Graps en zijn mannen zeer levendig, met rondspringende gitaristen en een wilde solo van Graps achter de drums. Om te begrijpen welke krachten een groep als Magnetic Band daarbij tegenover zich vond, volstaat een citaat uit het tijdschrift Moezikalnaja Zjizn (Muziekleven) van maart 1982, uit een verslag van een muziekfestival: “Het grootste gedeelte van het repertoire van de groepen voldeed aan de eisen van deze tijd, aan de opgave van de patriottische en esthetische opvoeding van de massa, weerspiegelde het heroïsche verleden van de volkeren van ons vaderland, de strijd voor de vrede en de rol van de Communistische Partij in het leven van het Sovjetvolk.”

Ik trok nog een paar dagen op met de muzikanten, die rond de optredens uiterst relaxed waren – typisch Ests, zo zeiden mijn Russische vrienden. Uitzondering was het moment dat de geluidsman de diefstal van twee microfoons ontdekte. “Typisch Leningrad, bij ons in Estland gebeurt zoiets niet!”, brieste hij. Apparatuur was een verhaal apart in die tijd. Elke band zat te springen om Westerse spullen, van een gedegen drumstel tot een zekeringetje voor een kapotte synthesizer. De geluidsman had een recent nummer van het Engelse tijdschrift Melody Maker bij zich. Een advertentie voor een mixer had hij omcirkeld. “Als ik dat dingetje eens op de kop kon tikken, dan was ik van een hoop problemen af.”

Magnetic Band was in 1980 een van de winnaars van het legendarische rockfestival van Tbilisi, samen met Masjina Vremeni. Die tweede groep, van voorman Andrej Makarevitsj, bleef overeind in de jaren die volgden. Magnetic Band verdween gaandeweg uit de frontlinie, misschien mede doordat in Estland de protestcultuur steeds meer gestalte kreeg in het repertoire van zangkoren. (Over die zangculuur hier een recent artikel.) Gunnar Graps behield zijn status als rockpionier, maar raakte wel de weg kwijt. Hij beproefde zijn geluk in de VS, keerde in de jaren negentig terug in het onafhankelijke Estland, werkte als deejay op de veerboot Estonia en belandde wegens smokkel van anabole steroïden in 1993 een paar maanden in een Zweedse cel - vermoedelijk tot zijn geluk: het jaar daarop verging de Estonia. Na zijn vrijlating waren er plannen voor een comeback en een tournee door Rusland. Het kwam er niet meer van. In mei 2004 overleed hij, 52 jaar oud, aan een hartaanval.

———————-

Bovenstaand verhaal is, net als deel 1, deels gebaseerd op artikelen die ik schreef voor de Volkskrant (27-8-1982) en Muziekkrant Oor (nummer 2, 1983).            

Hoogtijdagen: betoverende beelden van een ecologische ramp op het schiereiland Kola

——————-

————————-

“Mensen moeten naar je film kijken alsof ze voor een schilderij staan. Zo breng je ze naar een plek.” Zo belichtte filmmaker Ben van Lieshout bij de première van zijn documentaire Hoogtijdagen in het Amsterdamse Eye zijn werkwijze. Hij bereikt zijn ‘schilderij-effect’ door met een kleine, handzame camera onopvallend een wereld binnen te stappen en er stil te staan, letterlijk, met een statief. De plek waar hij zijn kijkers in Hoogtijdagen binnenleidt, is het schiereiland Kola, in het hoge Noorden van Europees Rusland. Moermansk is er de bekendste plaats, maar Van Lieshout neemt zijn camera ook mee naar stadjes met namen als Nikel en Afrikanda, ooit door Moskou met grote investeringen tot leven gewekt, inmiddels echter deels vergeten, verlaten en vergaan.

Van Lieshout kwam op het idee voor de documentaire toen hij deelnam aan een filmfestival in Moermansk, getiteld Noordelijk Karakter. Wat was dat dan wel, dat noordelijke karakter, vroeg hij zich af. Hij ging ernaar op zoek, vond er eigenlijk geen antwoord op, maar gaandeweg leidde die zoektocht tot heel wat anders: een portret van een regio, die in haar hoogtijdagen mensen trok in de bloei van hun leven. Diezelfde mensen zijn nu vertrokken of zien om zich heen vooral de ruïnes van de toekomst waar zij ooit aan meebouwden. Zoals de verweerde wetenschapper die in Afrikanda zwijgend naar de resten staart van het instituut dat alle ertsen van de wereld zou gaan bestuderen op hun potentie. Hij kan er niet over uit: “Iets dergelijks heb ik gezien na de oorlog in Leningrad. Maar dat was het gevolg van bombardementen en een bezetter.”            

————————-

Hoogtijdagen is ook het verhaal van generaties. Van de wetenschapper die bitter terugkijkt op zijn leven, van de generatie daaronder; de moeder die meekwam met haar ouders en nu hoopt dat haar kinderen uit het vervuilde gebied zullen vertrekken; van die kinderen, pubers die een studie elders als vluchtroute zien. En dan zijn er de beelden van de jonge schooldirecteur die aan het eind van de dag de schooldeur achter zich dichttrekt en naar huis loopt, te midden van akelig lege, vervallen flats. Hoeveel nieuwe leerlingen zullen zich de komende jaren nog aanmelden? Vriendelijk groet hij de vrouw die het schoolplein netjes aanveegt. Want het leven gaat vooralsnog wel door.

Kijken naar Hoogtijdagen is, inderdaad, schilderijen verzamelen: een begraafplaats aan zee, een reeks uitgediende, in heldere kleuren geschilderde straaljagers als monument, een voorbijglijdend marineschip, de bewegende wimpers onder de helm van de vrouw die een mijnlift bedient. Van Lieshout wordt bij zijn Russische filmprojecten bijgestaan door schilderes Tatyana Yassievich (ze is in de documentaire af en toe met kwast en doek in de weer). Als producent weet ze moeilijk toegankelijke locaties te ontsluiten, ze weet als Russin hoe de hazen lopen. Ik zou graag eens op de voet willen volgen hoe ze dat allemaal voor elkaar krijgt… Van Lieshout zal haar ook weer nodig hebben bij zijn volgende Ruslandproject: een documentaire over een treinwagon met medici, die langs de BAM-spoorlijn medische zorg komen brengen voor de mensen in de dorpen. Ook daar zijn de bewoners, ooit gedreven door enthousiasme en gelokt door hoge lonen, door Moskou vergeten.       

——————-

Hoogtijdagen draait in zeventien bioscopen.
Eerdere films van Ben van Lieshout over Rusland: Inventaris van het moederland en Siberische sketches.

Op de pop- en rockpodia van de USSR: mijn muziekvrienden in Voronezj en Leningrad – 1.

————————-

ABBA The Movie draaide in de stad, waarover meer in deel 2.

————————

Vitja en Serjozja waren mijn makkers, mijn kameraden zo u wilt, op de studentenflat in Voronezj, in de vroege jaren tachtig. Beiden studeerden Engels, speelden gitaar en waren in hart en ziel fan van ABBA en de Beatles. Afkomstig uit het verre, onbereikbare Westen, de oorsprong van hun muzikale dromen, was ik voor hen een gezant en bondgenoot in één. Ik kon aardig uit de voeten op de drums en samen maakten we muziek, op onze kamer - zij met een gitaar, ik met mijn knieën en tafelblad als slagwerk - en een enkele keer zelfs op een podium in de stad. Een paar van de Westerse studenten op de flat hadden een walkman bij zich en Serjozja, een van mijn drie kamergenoten, benutte elke gelegenheid om met zo’n nieuw apparaatje mijn cassettebandjes af te luisteren. Neil Young vond hij maar niks, van ons eigen Hollandse Kayak kreeg hij geen genoeg. 

Serjozja luistert naar Kayak.

Het repertoire bij ons op de flat was gemengd. Ik genoot van de Russische liedjes, sommige zelfgemaakt en populair in kleine kring, andere alom bekend, zoals Maroesja, uit de film Ivan Vasiljevitsj verandert van beroep. John Lennon kwam natuurlijk ook voorbij, gevolgd door Supertramp en de Eagles. Raadselachtig was de herkomst van een Amerikaans nummer waarvan titel en tekst me helaas zijn ontschoten. Het stond op het repertoire van het Muzikaal Collectief van de Anglo-Romaanse Faculteit, het koortje met gitaar waar Serjozja en Vitja af en toe mee optraden. Ik zat een keer in de zaal, de eerste akkoorden klonken en om me heen werd geapplaudisseerd: het liedje werd herkend, daar in de Russische provincie. Ik had er nog nooit van gehoord. Het Muzikaal Collectief kwam er zelfs een keer mee op de stadsradio van Voronezj, ze hadden twee talentenjachten gewonnen en dat was de hoofdprijs. Serjozja was ambitieus met zijn optredens, té ambitieus, vond Vitja, en dat zou leiden tot een breuk.      

De Nederlandse en Engelse studenten verzamelden zich af en toe op een van de kamers om naar de BBC te luisteren, naar een popprogramma met de top-zoveel. Naarmate ons verblijf in Rusland vorderde, ging het muzikale contact met het vaderland verder verloren; nieuwe artiesten zeiden ons niks, nummers die voorbijkwamen hoorden we meestal voor het eerst. Het was illustratief voor het isolement waarin we waren beland. De Russen hadden daar permanent mee te maken en dat leidde tot een verrassende ‘pop-hiërarchie’: kleinere acts die toevallig door dat isolement heen waren gebroken, konden net zo populair zijn als bands die in het Westen volle stadions trokken. In juli 1981 publiceerde het Tsjechoslowaakse blad Melodija een lijstje met de tien populairste bands in Rusland: Pink Floyd, ABBA, Smokey, Boney M, Space, Beatles, Arabesque, Queen, Bee Gees en Eruption.

Ondertussen kreeg ik van het thuisfront, mijn studentenflat in Utrecht, beelden toegestuurd van zaken die voor mij in Voronezj volstrekt onbereikbaar waren: de nieuwe elpee van U2 en een pot pindakaas.

Wie op zoek was naar Westerse elpees, kon in Voronezj op zondagmorgen terecht in een van de buitenwijken, waar op een kaal veldje vraag en aanbod elkaar ontmoetten: de zwarte boeken- en platenmarkt. Ik nam er een keer een kijkje. Jongelui boden hun waar aan, in geopende tassen of gewoon met een stapeltje onder de arm. Tassen werden ook opgehangen aan boomstammen, zodat klanten zelf konden snuffelen. De duurste elpee die ik er tegenkwam was Lovedrive van de Scorpions, een vrij nieuw exemplaar: 80 roebel, bijna de helft van het gemiddelde maandloon. Een eindje verder hing Black and Blue van de Rolling Stones in een boom voor maar 30 roebel, maar die was duidelijk al grijsgedraaid. Een nieuw exemplaar van The Wall van Pink Floyd was kort na verschijnen, zo werd me verteld, voor 100 roebel van eigenaar gewisseld.

Studentenbandjes stuitten steeds weer op praktische problemen. Instrumenten en oefenruimte waren schaars. Serjozja en een paar maten – ik was er ook bij – dachten op de universiteit een plekje gevonden te hebben om wat liedjes in te studeren. Halverwege het tweede nummer ging de deur naar een aanpalend zaaltje open. Een docente - er werd college gegeven - zei met een licht verwilderde blik: “Ребята, вы нам здорово мешаетe!” (Jongens, we hebben behoorlijk last van jullie!) Taalkundig was het een opsteker – die uitdrukking was nieuw voor me en ik ben ‘m nooit meer vergeten – maar we moesten wel uitzien naar een andere repetitieruimte. Bij een volgende gelegenheid, dit keer met een paar vrienden van Vitja, kreeg ik een mooi compliment. Het was ergens op een bedrijfsterrein. Of buitenlanders daar mochten komen wisten we niet, maar bij lastige vragen moest ik maar zeggen dat ik uit Estland kwam. Er stond een drumstel en ik speelde een nummertje mee. Ik sprak mijn muzikale wortels aan, in de jaren zestig gevoed door The Who, de Stones en The Easybeats. Na mijn strakke bijdrage sprak de gitarist lovend: “Молодец, ты знаешь что такое - rock ‘n roll!” (Goed zo, jij weet wat rock n roll is!) Over een gedenkwaardig optreden van onze boys van de studentenflat op een bruiloft in de kantine van een vleesverwerkende fabriek schreef ik eerder een aardig stukje.  

Gebrek aan goede instrumenten, aan oefenruimte en een serieus podium duwden Serjozja in de richting van een grotere band. Die trad op onder de vleugels van de Komsomol, de officiële jongerenbeweging die de muzikale (en andere) verlangens van de jeugd binnen veilige kaders trachtte te houden. Serjozja kreeg in die band de beschikking over een goede elektrische gitaar, er was een gedegen mengpaneel en optredens waren voor een groter publiek. Hij betaalde er wel een prijs voor: de vrijheid was minder, het repertoire stond onder veel striktere controle. Vitja kon zijn afkeer nauwelijks verhullen. In zijn ogen had de ambitieuze Serjozja verraad gepleegd en zijn ziel verkocht aan de duivel. Ik koos geen partij, al lag mijn sympathie toch vooral bij Vitja. Het kwam niet meer goed tussen die twee.

Vitja in Novosibirsk. Het cadeautje dat ik had meegenomen, trok hij meteen aan.

Anderhalf jaar later, met Voronezj alleen nog als herinnering, kwam ik in het verre Novosibirsk, de woonplaats van Vitja. Waarom hij indertijd helemaal in Voronezj was gaan studeren, was me nooit duidelijk geworden. “Ik had in Novosibirsk te veel foute vrienden”, was het enige wat hij daarover kwijt had gewild. Natuurlijk zocht ik hem op. Mijn komst had ik niet aangekondigd en zijn mond viel open toen ik plots voor de deur stond. Zijn zus bleek die dag jarig en dat vierden we ‘s avonds met de hele familie meer dan uitbundig.        

Ach, Vitja. Hoe zou het met hem zijn? Hoe is hij de jaren negentig doorgekomen? Alleen al voor hem zou ik nog eens terug moeten naar Novosibirsk. 

 

Indrukwekkend epos van Viktor Remizov over de Stalin Magistral – de gedoemde Goelagspoorlijn tussen de Ob en de Jenisej.

——————

———————-

Al jaren hoop ik ooit nog eens aan de oever te staan van de Jenisej, en daar het geluid te horen van het ijs dat na vele wintermaanden statig en onstuitbaar in beweging is gekomen. Dat verlangen werd stevig aangewakkerd bij lezing van Вечная мерзлота / Vetsjnaja merzlota, het ruim 800 pagina’s tellende boek van Viktor Remizov, dat dit jaar kans maakt op meerdere literaire prijzen. (De ‘klinische’ vertaling van de titel luidt Permafrost. Mocht het boek ooit in het Nederlands verschijnen, dan zou ik voor iets anders kiezen.)

Dat aangewakkerde verlangen naar het kruiende Jenisej-ijs is een onverwacht effect dat niet echt aansluit bij het voornaamste thema van Remizovs boek: de gewelddadige overheid ten tijde van Stalin tegenover het kleine individu, het mensonterende gesol met bannelingen en gevangenen bij de aanleg van de Stalin Magistral, de spoorlijn die, grofweg ter hoogte van de Poolcirkel, de benedenloop van de Ob met die van de Jenisej moest verbinden. Het was een van de omvangrijke bouwprojecten onder Stalin waarbij op grote schaal gebruik werd gemaakt van dwangarbeid. Twee weken na de dood van de dictator, in maart 1953, werd het project al stilgelegd en korte tijd later werden grote delen van de krakkemikkige, in zes jaar tijd neergezette infrastructuur ontmanteld. De prijs, los van miljarden roebels: een geheel of grotendeels verwoest leven van zo’n 80.000 dwangarbeiders.   

Remizovs Permafrost (ik houd die titel toch maar even aan) staat in mijn – met excuus voor de wat modieuze formulering – topdrie van literaire boeken over de Goelag-archipel. De andere twee zijn Berichten uit Kolyma van Varlam Sjalamov en Крутой маршрут (Journey into the Whirlwind) van Jevgenija Ginzboerg. Het verschil met deze twee boeken is aanzienlijk. Waar Sjalamov en Ginzboerg hun eigen ellende in de Goelag beschrijven en daarbij een bescheiden ‘draaicirkel’ hebben, gunt buitenstaander Remizov de lezer een veel bredere blik op een van de meest duistere kanten van de Sovjetgeschiedenis. De brede achtergrond waartegen de verschillende verhaallijnen zich afspelen, is  indrukwekkend en huiveringwekkend tegelijk.

In maart 1947 werd, zonder al te veel studie of planning vooraf, in een onmetelijk en nagenoeg onbewoond gebied van moeras en tajga, begonnen met de aanleg van de spoorlijn. Langs het 1.450 kilometer lange traject verrezen om de zoveel kilometer kampen. Er werd tegelijkertijd op verschillende plekken gewerkt, wat het overzicht niet ten goede kwam. Zo is nooit helemaal duidelijk geworden hoeveel kilometers aan rails er nu uiteindelijk zijn gelegd. Remizovs Permafrost speelt zich voornamelijk af rond Jermakovo, een vlekje aan de Jenisej dat gebombardeerd werd tot  hoofdkwartier van het oostelijke deel van de lijn, het zogeheten Bouwproject-503 (Стройка-503).

De aanvoer van voedsel, materiaal (van spijkers tot locomotieven) en mensen (onder wie Wolga-Duitse, Tsjetsjeense en veel Baltische bannelingen) loopt via de Jenisej. Dat leidt tot koortsachtige activiteiten in de maanden dat de rivier ijsvrij is. De jonge sleepbootkapitein Belov, die heilig in Stalin gelooft, voelt zich daarbij een radertje in een machtige machine. Of er in het ruim van de sleepschepen nu bouwmaterialen of gevangenen worden vervoerd, het maakt hem niet uit. Een tweede hoofdpersoon is de Moskouse geoloog Gortsjakov, die een straf uitzit van 25 jaar en zich dankzij een baantje als ziekenverzorger staande weet te houden. Tal van andere personen bevolken de roman, her en der langs de uitgestrekte route, aan deze en gene zijde van het prikkeldraad.

————————-

Belov is lange tijd een gevierd man. Hij beproeft met succes een nieuwe duwmethode (in plaats van slepen), waardoor het volume van het vracht- en gevangenenvervoer over de Jenisej flink kan worden opgevoerd. Hij krijgt de opdracht om de bevaarbaarheid van een zijriviertje te beproeven en ook dat levert succes op – en Belov een onderscheiding. De bemanning van zijn sleepboot is een etnisch gevarieerd gezelschap met Russen, een Est, twee Litouwers en een Duitse kokkin. Zelf krijgt de kapitein een verhouding (en twee kinderen) met een Française, die in de oorlog via Letland als bannelinge bij de spoorlijn is beland. Met veel geluk heeft ze haar papieren kunnen veranderen, waardoor ze als Letse te boek staat. Voortdurend voelen de kwetsbare mensjes daar in de Siberische tajga het dreigende noodlot in de lucht hangen; de angst voor criminelen in de kampbarak (die jouw leven kunnen verspelen bij het kaarten), voor kou en honger, voor een nieuwe veroordeling, of, als je nog vrij rondloopt (één op de dertig arbeiders had een gewoon dienstverband) voor een arrestatie -  al duurt het bij Belov nog vrij lang voordat ook hij beseft dat zijn hoofd op het hakblok ligt. Gortsjakov heeft alle hoop op vrijlating opgegeven. Hij laat zijn vorige leven niet meer toe in zijn gedachten en beantwoordt de spaarzame brieven van zijn  vrouw niet meer. Die neemt uiteindelijk een wanhopig besluit en gaat, met haar twee zoontjes, naar hem op zoek. Ondertussen denk je als lezer: jongens, kom op, nog even volhouden, over een half jaartje is Stalin dood!

Er is het een ander aan te merken op Permafrost. De plot doet af en toe ‘bedacht’ aan en ontmoetingen tussen diverse personages zijn soms wel erg toevallig. De gesprekken tussen hen zijn vaak opvallend openhartig; handig om persoonlijke geschiedenissen door het verhaal te weven, maar je wist rond 1950 toch echt wel dat een onvoorzichtig woord tegen een min of meer onbekende tot je ondergang kon leiden. De gesprekken maken wel duidelijk dat bijna iedereen, op de kantoren en op de ‘werkvloer’, heel goed begreep dat die hele spoorlijn een onzinnig project was.                 

Gedenkteken in Nadym, aan het westelijk deel van de spoorlijn (Bouwwerk 501).

Remizov roert morele vraagstukken aan. Hoe komt een mens met zichzelf in het reine, wanneer hij beseft dat hij de foute god heeft aanbeden, wanneer hij weet dat hij, door angst bevangen, kameraden heeft verraden? Hoe – aan de andere kant van het spectrum – rechtvaardigt de beul het geweld waarmee hij ‘vijanden van het volk’ aan het praten heeft gekregen? Het is wat geforceerd, het zijn niet de boeiendste passages. Veel indrukwekkender zijn de beschrijvingen van de natuur en het leven op en langs de ongenaakbare Jenisej, die de mens, zomer of winter, tot nederigheid dwingt. Daarbij lijkt de titel Permafrost niet zozeer een verwijzing naar die natuur. De beul die na de dood van Stalin zijn eigen werk goedpraat, voorspelt dat met het vieren van de teugels uiteindelijk de USSR uiteen zal vallen. De Sovjetunie bleek inderdaad geen permanent verschijnsel. Dieper liggende krachten lijken dat wel te zijn. De dooi onder Chroesjtsjov, de perestrojka onder Gorbatsjov en ook de implosie van de Sovjetunie hebben geen einde gemaakt aan de macht van de instanties in uniform – de permafrost van Rusland. Het individu weet zich nog altijd bedreigd door willekeur.  

Viktor Remizov

Verrassend was het om in het boek Efrosinija Kersnovskaja als personage op te zien duiken, zij het onder een andere naam: Frosja Sosnovskaja. Zij vertelt aan geoloog Gortsjakov over haar lange ‘loopbaan’ als kampgevangene en ik dacht: jou ben ik eerder tegengekomen. Dat klopte. Kersnovskaja schreef het boek Wat is een mens waard, waar ik een aantal jaren geleden een stukje aan wijdde. Ook Belov en Gortsjakov zijn (deels) gebaseerd op echte personen. Voor de Nederlandse lezer is het aardig, dan wel wrang, om te lezen dat de twee boten waarop kapitein Belov dienst doet ooit in Nederland van stapel liepen. Nederlandse schepen in Siberië, dat kwam in die tijd vaker voor. Het schip waarmee Lidija Ginzboerg als gevangene naar Magadan werd vervoerd, werd in 1920 in Vlissingen gebouwd en kreeg daar de naam de Brielle.    

-----------

In Utrecht zag in de jaren negentig een jonge bezoeker uit Moskou bij mij in de boekenkast de Kolyma-verhalen van Sjalamov staan. “Dat was moeilijk om te lezen”, zei hij. Heel even dacht ik: maar Russisch is toch je moedertaal? Toen drong het tot me door dat hij het thema en de geschetste taferelen bedoelde. Iets dergelijks gebeurde er met Permafrost van Remizov. Mijn oude docente uit Voronezj, die bij nieuwe Russische literatuur gelijk met mij op leest, had het na driekwart weggelegd. Ze vond het te zwaar. “Is hij in leven gebleven? Hebben ze elkaar teruggevonden?”, vroeg ze nog wel, toen ik het boek uit had.

-------------

Over een vorig boek van Remizov, ook indrukwekkend, schreef ik eerder een stukje.

Russische recensies over Permafrost zijn er volop, hier vindt u er vijf bij elkaar. En hier een interview met de schrijver. En tenslotte foto’s en een verslag van een expeditie in 2020 naar het gebied van de spoorlijn.

————————-

Krim, Donbass? Doping, Black Lives Matter? Wat zeg je dan als Russische Olympiër in Tokio?

———————-

Olympisch Stadion. (Foto: Arne Müseler / www.arne-mueseler.com)

———————

Je bent een topsporter uit Rusland en je bent uitgezonden naar de Olympische Spelen in Tokio. Je probeert je voor te bereiden op de marathon of zit met je roeimaten nog na te genieten van die geweldige finale van de vier-zonder, komt er zo’n vervelende buitenlandse journalist op je af met vragen over de Krim, Black Lives Matter, #MeToo, doping of de Russische vlag die overal zo nadrukkelijk ontbreekt. Wat moet je dan?

Dat heeft het Russisch Olympisch Comité aan de sporters uitgelegd, in de vorm van waarschuwingen en instructies. Verzoeken om interviews kunnen een “provocerend karakter” hebben en Olympiërs in een onaangename situatie brengen. De simpelste uitweg bij een politiek thema is, aldus het ROC, te reageren met: Geen commentaar. Toch krijgen de sporters een paar handzame antwoorden aangereikt.

Gaat het over Black Lives Matter, zeg dan tegen de journalist dat iedereen zelf zijn houding tegenover die beweging moet bepalen. “Maar de Spelen mogen in elk geval geen platform worden voor bepaalde acties of gebaren.” De Krim? Donbass? “Sport moet buiten de politiek blijven.” Dopingschandalen? Daar heeft de Russische sporter volgens de instructies niks over te melden, want hij of zij is daar nooit bij betrokken geweest, en wat de anti-Russische sancties betreft, daar moeten degenen die ze hebben ingevoerd maar commentaar op geven. Ongewenste intimiteiten? “Daar heb ik nooit wat van gemerkt in mijn carrière, maar ik weet dat dit probleem in veel landen bestaat.”           

De krant Vedomosti, die een kopie van de instructies inzag, sprak met parlementslid en olympisch schaatskampioene Svetlana Zjoerova, die de richtlijnen voor de olympische ploeg relativeert. Volgens haar worden de sporters niet van hogerhand gecontroleerd en heeft iedereen recht op een eigen mening. Volgens haar zijn zulke handleidingen ongebruikelijk in Rusland, maar zijn ze alom gangbaar in het Westen. Bovendien, aldus Zjoerova, ging het er ten tijde van de Sovjetunie wel strenger aan toe.

Dat klopt. Wie toen naar het buitenland mocht, doorliep eerst een vrij stevige procedure om elementen van twijfelachtig ideologisch allooi binnen de poort te houden. Wie door de poort naar buiten mocht, kreeg heldere instructies mee. En na afloop werd er dan uitgebreid verslag gedaan over het gedrag van de leden van de delegatie. Boeiend is in dat opzicht het rapport dat de Sovjet-ambassade in Oostenrijk naar Moskou stuurde na afloop van de Olympische Winterspelen in Innsbruck in 1964. (Het volledige rapport is hier te lezen.)

Volgens de ambassade hadden Westerse veiligheidsdiensten en emigrantenorganisaties getracht om de Olympische Spelen te gebruiken voor ondermijnende activiteiten tegen de socialistische landen. Door anti-sovjetliteratuur te verspreiden was getracht sporters aan te zetten tot landverraad en emigratie. Er waren ook bijbels uitgedeeld en de katholieke kerk had zich zeer actief getoond. En er was geprobeerd om sporters uit de socialistische landen de levenswijze van de “zogenaamde vrije wereld” op te dringen door aan te sturen op bezoeken aan “bedenkelijke etablissementen”.

“Opgemerkt moet worden dat de Sovjet-sportdelegatie zich waardig heeft gedragen en zich niet heeft laten provoceren. Provocateurs kregen lik op stuk bij hun pogingen om individuele Sovjet-sporters te verleiden tot ‘openhartige’ gesprekken”, zo meldt het rapport tevreden. Helemaal ongeschonden kwam het socialistische kamp niet uit te strijd. Ondermijnende activiteiten van Hongaarse, Tsjechoslowaakse, Poolse en zionistische organisaties hadden ertoe geleid dat zeven Hongaarse en vijf Tsjechoslowaakse toeristen en één sporter uit Oost-Duitsland niet haar huis waren teruggekeerd, aldus de ambassade. *)

——————————-

Het lijkt me als sporter best handig om een beetje voorbereid te zijn op lastige vragen. Het is een vorm van mediatraining waar je een hoop gedoe mee kan voorkomen. Elke voetballer in onze eredivisie die na een wedstrijd de hemel in wordt geprezen, weet dat hij in zijn reactie ‘het team’ moet noemen. Ik ga wel extra aandachtig de interviews met Russische sporters in Tokio volgen. Eens kijken of de instructies van het Russisch Olympisch Comité worden opgevolgd. Mijn favoriete antwoord zal zijn (omdat het zo nadrukkelijk riekt naar die late Sovjet-tijd, toen ik bijna dagelijks de Pravda en Izvestija doorploegde): “Daar heb ik nooit wat van gemerkt in mijn carrière, maar ik weet dat dit probleem in veel landen bestaat.”    


*) Die ene sporter was rodelaarster Ute Gähler, die vier jaar later als Ute Scheiffele voor West-Duitsland deelnam aan de Spelen van Grenoble.

Musk, Hawking, Gagarin en Pink Floyd op een kosmisch monument in de Russische provincie.

————————

————————-

Alweer aardig wat jaren geleden, in 2009, schreef ik over het stadje Borovsk, waar de schilder  Vladimir Ovtsjinnikov tal van huizen had opgefleurd met de meest uiteenlopende muurschilderingen. Sommige ervan oogden wat onbeholpen, maar het resultaat (het geheel was hier duidelijk meer dan de som der delen) mocht er zijn. En ik uitte de vrees dat de schilderingen vanwege het ongunstige klimaat in Rusland geen lang leven beschoren zouden zijn. Dat had ik mis. De schilderingen (fresco’s worden ze in Russische artikelen ook wel genoemd, maar dat klinkt wel erg enthousiast) zijn nog steeds te bewonderen en de verzameling werd zelfs uitgebreid.

Niet alles bleef bewaard. Zo kwam Ovtsjinnikov, die met zijn schilderingen het historisch bewustzijn van zijn stadsgenoten hoopt te versterken, met het plan om een monument of kapel op te richten voor lokale slachtoffers van de Stalinterreur. Toen de gemeente daar niet aan wilde meewerken, bracht de schilder achttien portretten (voor meer was geen plaats, vertelde hij aan de lokale krant) van geëxecuteerde stadsgenoten aan op een schutting niet ver van zijn huis. Die bleken een paar weken later overgeschilderd. “In opdracht van de gemeente”, vermoedt Ovtsjinnikov. Een vergelijkbaar monument elders in de stad werd al na één dag bewerkt door vandalen met verfspuitbussen. (Meer over beide schilderingen hier.) Er zijn ook luchtigere thema’s in Ovtsjinnikovs werk. Hij schilderde bijvoorbeeld een mooie Mercedes op een  garagedeur, op verzoek van de eigenaar – de eigenaar van de garage wel te verstaan, die van een Mercedes slechts kon dromen.

Vladimir Ovtsjinnikov bij de schutting met Stalin-slachtoffers

————————-

Op een van de oudere muurschilderingen prijkt Konstantin Tsiolkovski, de raketgeleerde die een aantal jaren in Borovsk woonde. Hem komen we ook tegen op een recenter werk, getiteld de Kosmische ark, dat gewijd is aan kosmische filosofie, wetenschap en de ruimte. Een precies adres heeft de ark niet. Ovtsjinnikov gebruikte er een betonnen cilinder voor die ooit dienst deed als zinkput voor bedrijfsafval. Om er te komen moet je de voetgangersbrug over het riviertje de Protva over en dan even doorlopen in de richting van het Instituut voor Dierenfysiologie, -biochemie en -voeding. Ovtsjinnikov kreeg hulp van vrijwilligers die de boel in de grondverf zetten, waarna hij zelf in patrijspoorten de ‘opvarenden’ afbeeldde. Dat werd een wat eclectisch, internationaal gezelschap van aanvankelijk vijftien personen: Vladimir Goerov, Jeff Bezos, Joeri Gagarin, Sergej Koroljov, Ary Sternfeld, Stanislaw Lem, Nikolaj Fjodorov, Elon Musk, Stephen Hawking, Aleksandr Tsjizjevski, Nikolaj Rerich, Neil (op de ark geschreven als Nill) Armstrong, Vladimir Komarov, Tsiolkovski dus en – niet in een patrijspoort – Le Petit Prince. (De aanwezigheid van die laatste kan ik niet verklaren, omdat ik in ‘Le Petit Prince’ vanwege verregaande saaiheid nooit verder ben gekomen dan bladzijde vier. Men wendde zich eventueel, ook voor de overige namen, tot Wikipedia.)     

Koroljov

Rerich

Er was plaats voor nog een paar passagiers en Ovtsjinnikov vroeg op Facebook om suggesties. Dat leverde nog op: Gaj Severin, Valentina Teresjkova, Johannes Kepler en Nikola Tesla. Daarnaast kregen ook Alija Prokofjeva en Pink Floyd nog een plekje op de cilinder, die laatste twee, net als Le Petit Prince, zonder eigen patrijspoort. Achter de hoofden van de vier muzikanten zien we een detail van de hoes van hun succesvolste elpee Dark Side of the Moon. “In 1988 nam de bemanning van de Sojoez TM-5 het album Dark Side of the Moon mee naar ruimtestation Mir. Tijdens minuten van ontspanning luisterde de bemanning er met veel genoegen naar”, verklaart Ovtsjinnikov zijn keuze. Dat de afbeelding van Pink Floyd gebaseerd is op de poster die in de vroege jaren tachtig aan de muur van mijn studentenkamer hing hoeft niemand te verbazen, want in deze kosmische wereld hangt alles met alles samen.

Richard Wright (links) kijkt op mijn poster de verkeerde kant uit.

———————

De schilder kreeg op Facebook nog wel een stekelig commentaar: waarom was Sergej Koroljov op de ark afgebeeld als Goelag-gevangene? “Is dat het belangrijkste in zijn biografie??” Ovtsjinnikov antwoordde: “Het is het belangrijkste in de biografie van ons land.”

En er pleitte nog iemand voor de ruimtehondjes Belka en Strelka. Sympathiek, maar die hebben de ark vooralsnog niet gehaald.

Borovsk ligt niet zo gek ver van Moskou, maar de kans dat ik daar nog eens een kijkje ga nemen is niet zo groot; ik ben in de ban van heel iets anders, dankzij het boek Вечная мерзлота van Viktor Remizov. (De gebruikelijke vertaling van вечная мерзлота is permafrost, maar ik zou hier kiezen voor Eeuwige vorst.) Een wijds verhaal over – in de woorden van Ovtsjinnikov - “het belangrijkste in de biografie van ons land”, in dit geval over de aanleg (door gevangenen) van een door Stalin gewenste spoorlijn in een van de onherbergzaamste streken van Siberië. Ik ben nog geen honderd pagina’s ver (van de ruim achthonderd), maar de beschrijvingen van de natuur, en dan vooral van de machtige Jenisej, hielden mij al meerdere keren aan het boek gekleefd. Dáár wil ik naartoe – maar of dat er nog van zal komen…?   

Russisch cultuur-historisch monument: de jaren van dooi (1953-1968) geïnventariseerd. Vreugde, verwarring en valse hoop in resoluties, brieven en memoires.

————————

Internationaal Jeugdfestival, Moskou 1957

————————-

In mei 1963 worden op een landelijk congres voor jonge schrijvers de volgende woorden gesproken. Petje af als u weet of kunt raden wie hier aan het woord is:  

“Ik begrijp u niet, Jevgeni Jevtoesjenko… U bent, zeggen ze, een getalenteerde schrijver, dichter. Maar  u hebt in het buitenland iets gepubliceerd over ons land en onze mensen waardoor ik me voor u ben gaan schamen. Heeft het gevoel van trots en patriottisme, zonder welke ik me geen poëtische inspiratie kan indenken, u in de steek gelaten, zodra u de grens van het Vaderland was gepasseerd? Zonder die gevoelens wordt een mens toch armer van geest, verliest hij zichzelf en vermindert hij de waarde van zijn werk? […] In zijn droevig stemmende Autobiografie staat Jevgeni Jevtoesjenko zich erop voor dat hij nooit iets van elektrotechniek heeft bestudeerd en niets weet van elektriciteit. Alsof dat iets is om trots op te zijn! Sinds wanneer wordt onwetendheid af en toe verheven tot deugd?”

De woorden zijn van Joeri Gagarin. De geliefde astronaut is ingeschakeld om een steentje bij te dragen aan de kritiek op Jevgeni Jevtoesjenko, de jonge, ambitieuze dichter die steeds meer onder vuur komt te liggen, in dit geval wegens zijn in het West-Duitse Stern en het Franse L’Express gepubliceerde Autobiografie. Vele jaren later, in zijn memoires, noemt Jevtoesjenko die critici van weleer ‘erfgenamen van Stalin’.

Het citaat van Gagarin en Jevtoesjenko’s latere reactie zijn te vinden in het bijna 1200 pagina’s tellende boek Оттепель. События. Март 1953 - август 1968 (Dooi. Gebeurtenissen. Maart 1953 – Augustus 1968). Het is een inventarisatie van de hand van cultuurhistoricus Sergej Tsjoeprinin, een belangwekkend overzicht van de vijftien jaar na de dood van Stalin, waarin de Russen (de niet-Russische gebieden van de USSR blijven vrijwel volledig buiten beschouwing) moesten bijkomen van terreur, angst en ontwrichting en op zoek moesten naar een nieuw evenwicht en een nieuw perspectief.

Bijzetting van Stalin

Het procedé dat Tsjoeprinin hanteert is eenvoudig. Vanaf de dood van Stalin in maart 1953 tot aan de inval van de troepen van het Warschau Pact in Tsjechoslowakije in augustus 1968, zet hij de voornaamste gebeurtenissen op vooral cultureel gebied op een rij, keurig in chronologische volgorde. Daarbij citeert hij uit officiële bronnen (partijresoluties, artikelen en lezersbrieven in kranten) en daarnaast uit dagboeken, memoires en samizdat. Deze niet-officiële bronnen leveren commentaar op wat van hogerhand wordt gepubliceerd. Zo wordt een gepolijst verslag uit de officiële pers van een ontmoeting van partijleider Chroesjtjov met leden van de ‘creatieve intelligentsia’ gevolgd door de heel wat minder gepolijste (en indertijd uiteraard niet publiceerbare) impressies van andere aanwezigen bij diezelfde ontmoeting. Ook bijeenkomsten van de Schrijversbond – en dat zijn er nogal wat in die jaren – waarop een schrijver vanwege een iets te liberaal uitgevallen boek de les wordt gelezen en geacht wordt nederig beterschap te beloven, worden op dezelfde manier van meerdere kanten belicht. Bittere verwijten tussen de verschillende kampen vliegen heen en weer. Uit een brief van de schrijver Veniamin Kaverin aan Konstantin Fedin, hoofd van de Schijversbond (25 januari 1968):

“Jouw voormalige vrienden hebben zich meer dan eens afgevraagd wat jou heeft aangezet tot je gedrag bij die gebeurtenissen in onze literatuur die nooit vergeten zullen worden, die sommigen hebben gehard, en van anderen gehoorzame functionarissen hebben gemaakt, ver verwijderd van de echte kunst.
Wie herinnert zich bijvoorbeeld niet de zinloze en tragische geschiedenis, die ons land veel kwaad heeft gedaan, met de roman van Pasternak? Jouw aandeel in die geschiedenis ging zo ver, dat je gedwongen was om te doen alsof je niet wist van de dood van de dichter, die gedurende 23 jaar jouw vriend was en naast je woonde. Was het uit jouw raam misschien niet te zien hoe een duizendkoppige menigte hem vergezelde, toen ze hem op gestrekte armen langs jouw huis droegen?”

Moskou 1958

In de weken en maanden na de dood van Stalin gebeurt er plots van alles. De ‘zaak tegen de artsen’ (die werd gezien als opmaat voor een nieuwe terreurgolf) wordt stopgezet. Er wordt een verbod uitgevaardigd op het martelen van gevangenen. Het verbod op huwelijken met buitenlanders wordt opgeheven. De tentoonstelling Geschenken voor Stalin, die sinds 1949 alle zalen van het Moskouse Poesjkinmuseum vulde, wordt beëindigd. Michail Zosjtsjenko mag weer lid worden van de Schrijversbond. Het ministerie van Cultuur besluit om “meer grammofoonplaten te produceren die erg populair zijn onder de bevolking”.  En inderdaad: waar de oplage van platen met Westerse dansmuziek in het eerste kwartaal van 1953 27.000 bedraagt, is dat in het vierde kwartaal al gestegen tot 327.000. Op 1 mei 1953 staan op de voorpagina van de Literatoernaja Gazeta liefdesgedichten van onder anderen Nikolaj Gribatsjov en Jevtoesjenko. Lev Kopelev, de latere dissident, herinnert zich:

“Toen ze in tijdschriften en kranten gedichten gingen publiceren over de liefde, de natuur, de dood, gedichten vrij van ideologie, van gemoraliseer, werd dat feit op zich door ons al gezien als teken van geestelijke vernieuwing.”

Niet alleen hoop, ook wanhoop en verwarring komen op. Enkele maanden nadat ‘hoofdbeul’ Lavrenti Berija is gearresteerd en – op 23 december 1953 ­– geëxecuteerd, schrijft regisseur Aleksandr Dovzjenko in zijn dagboek:

“Hoe heeft het kunnen gebeuren dat zich op de hoogste etage van het gebouw van onze nieuwe wereld zich zulke amorele, ontoelaatbare smeerlapperij heeft kunnen nestelen? Wat stellen wij dan nog voor? Wie zijn wij? Waarom is dit mogelijk geweest? Wat moeten we doen? Moeten we ons schamen, verontwaardigd zijn, minachten? Sarcastisch onze hoofden schudden? Enz., enz? De rechterhand van een groot mens was gedurende bijna twintig jaar de hand van een miezerige schoft, sadist en ploert. Dat is een tragedie! Dat is wat zich genesteld heeft achter de hoge, van frisse lucht doorlatende muren. Duizenden agenten-klaplopers, verspreid neergezet langs de straten, die twintig jaar lang waar nodig en niet nodig  een verrader van het vaderland en de partij bewaakten… Wat is dat? En aan wie moeten wij nu trouw beloven?” (2 februari 1954)

Eerder al, op 14 juni 1953, noteerde historicus Sergej Dmitrijev: “Alles zwijgt. Alles wacht. Zo is het nu ook in het maatschappelijk leven. Alles is stil en is in afwachting van veranderingen, ontladingen, nieuws. De krater rookt, maar is stil. En iedereen wacht, wacht, hoopt. Het is een vreemd, kwellend verwachten.”

De illusies blijken vals. Een echte uitbarsting van vrijheden blijft uit. De oude structuren blijken taai, de politieke en maatschappelijke krachten die alles te verliezen hebben bij vergaande hervormingen geven hun posities niet op en vechten terug. Het is beklemmend om te zien hoe in de Schrijversbond de oude garde jonge honden als Jevtoesjenko, Vasili Aksjonov en Bella Achmadoelina met verbale draaien om de oren hun plaats wijst. Die strijd tussen oud en nieuw, nauwgezet gedocumenteerd door Tsjoeprinin, verhardt, wanneer onbuigbare karakters als Aleksandr Solzjenitsyn, Varlam Sjalamov, Joseph Brodsky en regisseur Andrej Tarkovski ten tonele verschijnen. De oude culturele garde gaat een verbond aan met de politieke machthebbers, die met censuur en rechtszaken de duimschroeven aandraaien. Op het snijpunt van die confrontatie wordt de weg van schrijftafel naar publicatie een moeizaam en vaak hard gevecht, met de traditionele literaire tijdschriften als epicentrum. Menig schrijver houdt het officiële pad voor gezien en kiest  voor samizdat of publiceren in het buitenland – wat weer leidt tot hardere repressie van hogerhand. Die neerwaartse spiraal (waarbij schrijvers een niet altijd harmonieus verbond aangaan met niet-literaire dissidenten) mondt uit in het proces tegen Joeli Daniël en Andrej Sinjavski, die in 1968 jaren kamp aan de broek krijgen omdat werk van hen zonder toestemming is verschenen in het buitenland. Dat proces wordt, samen met de tanks van het Warschau Pact in Praag, gezien als het einde van de dooi – en daar ook eindigt het boek van Tsjoeprinin.

Proces tegen Daniel en Sinjavski

————————

De parallellen met het huidige Rusland liggen er duimendik bovenop en dat maakt het omvangrijke werk van Tsjoeprinin extra boeiend en beklemmend. De repressie van nu is niet iets van vandaag of gisteren, de voorvechters voor meer vrijheid vonden ook een halve eeuw geleden al geharde kaders tegenover zich. (De parallellen met nog langer geleden zijn ook ruim voorradig, maar daar gaat Tsjoeprinins inventarisatie niet over.) En net als een halve eeuw geleden spelen die kaders, met hun wortels in de KGB en andere machtsstructuren, in op de angst voor instabiliteit, met als makkelijk dreigbeeld de vijanden van Rusland die rondom aan de grenzen klaarstaan om bij het minste teken van zwakte het land bij de strot te grijpen. Je zou willen dat de staat zijn overmacht aan middelen op een wat constructievere manier inzette, maar ze blijft putten uit een en dezelfde bron – die van geweld. Vijftig jaar geleden verdween je als al te mondige burger in een psychiatrische inrichting, tegenwoordig word je vergiftigd.

Tussen de grote lijnen door zijn het bij Tsjoeprinin vaak kleinere gebeurtenissen die het tijdsbeeld neerzetten. Sartre die in Moskou arriveert, Sjoeksjin die zijn eerste verhaal gepubliceerd krijgt, dichter-zanger  Okoedzjava die van een podium wordt weggehoond, balletdanseres Plisetskaja die in een brief aan Chroesjtjov belooft dat ze zich voortaan netjes zal gedragen (“Vaak heb ik me tijdens ontvangsten ontactisch en uitdagend gedragen, terwijl ik vooral sprak met buitenlanders.”), in de hoop weer mee te mogen op een tournee van het Bolsjoj door de VS … Bijna aandoenlijk is de korte schets van duizenden literatuurliefhebbers die in oktober 1953 dagen in de rij staan om zich op een schimmige binnenplaats in te kunnen inschrijven voor de verzamelde werken van Viktor Hugo. Terwijl verspreid door de jaren kerken worden opgeblazen en kloosters gesloten, documenteert Tsjoeprinin ook de opkomende beweging die juist pleit voor het behoud van dergelijke monumenten.

———————

Lavrenti Berija wordt na zijn executie zo veel mogelijk onzichtbaar gemaakt. Zijn beeltenissen verdwijnen (“Het portret van Berija dat in een stadion in Vladimir tussen dat van andere leiders hing, werd gewoon tijdens een voetbalwedstrijd weggehaald, voor de ogen van honderden verbaasde supporters.”) en wie geabonneerd is op de Grote Sovjet Encyclopedie krijgt zes foto’s toegestuurd voor bij een artikel over de Beringstraat, ter vervanging van een verhaal over Berija. De bijgevoegde instructie luidt: “Met een schaar of een scheermes dienen de aangeduide pagina’s losgesneden te worden, met overlaten van een strook waaraan de nieuwe pagina’s worden geplakt.” Het Oost-Europa Instituut in Amsterdam, waar ik in de jaren tachtig uren doorbracht, was abonnee en ontving die instructie ook. Die werd niet opgevolgd, maar wel bewaard – in de encyclopedie.   

Interview met Sergej Tsjoeprinin in de Novaja Gazeta (Russisch).