Criticus Dmitri Bykov, het Reformatorisch Dagblad en mijn leeslijst

———————-

Foto: M. Nakoykher (Creative Commons)

Foto: M. Nakoykher (Creative Commons)

———————-

Zal ik dan maar eens beginnen met Een kleine demon van Fjodor Sologoeb, uit 1907? Zet ik dat boven aan het lijstje van beslist nog te lezen boeken? Dat lijstje van me is aardig opgeschud en aangevuld, bij lezing van het eerste deel van Dmitri Bykovs 100 lezingen over de Russische literatuur van de 20ste eeuw. Literair criticus, dichter en veelschrijver Bykov (1967) wijdt telkens één lezing aan één boek uit elk jaar van de vorige eeuw, in deel 1 loopt dat tot en met 1950. De lezingen werden alle uitgezonden door tv-zender Dozjd, in boekvorm beslaan ze elk zo’n tien á vijftien pagina’s.  

Sologoeb, zo begrijp ik van Bykov, beschrijft in Een kleine demon het verstikkende bestaan van Ardalon Peredonov, leraar op een school in de provincie. Hij is ervan overtuigd dat iedereen in zijn omgeving deel uitmaakt van één grote samenzwering en geeft voortdurend iedereen aan.  “Peredonov is niet alleen het toonbeeld van Russische provinciale domheid, maar ook van onverzadigbare kwaadaardigheid”, aldus Bykov, die voor de leraar en het leven om hem heen een prachtig, onvertaalbaar verzamelwoord gebruikt: peredonovsjtsjina. De kleine demon is volgens Bykov een boek van “peilloze wanhoop”. Heb je last van depressies, lees het boek dan vooral, adviseert hij, want je denkt daarna: zo slecht gaat het nou ook weer niet met mij. Nu heb ik gelukkig geen last van depressies, maar Een kleine demon ga ik wel lezen.    

Links deel 1 van de serie lezingen, rechts deel 2, dat ik nog niet heb gelezen.

Links deel 1 van de serie lezingen, rechts deel 2, dat ik nog niet heb gelezen.

Bykov zet aan de ene kant aan tot lezen, maar komt ook met genoeg titels voor de dag waarvan je na zijn toelichting weet: dat hoef ik niet in huis te halen. Dat hij bij elk van dat soort boeken toch steeds weer met interessante details en achtergronden op de proppen komt, maakt zijn 100 lezingen … zo leuk. Zo kwam ik Vladimir Kirsjon weer tegen, een abject figuur die ten tijde van de Stalinterreur vrolijk meedeed aan de openbare verkettering van ‘volksvijanden’, zelf de kogel kreeg en eigenlijk alleen nog bekend is door de tekst die hij schreef van het lieftallige liedje Ja sprosil u jasenja. Over hem schreef ik eerder een stukje met daarin, begrijp ik nu van Bykov, een duidelijke fout. Iedereen – ik dus ook – schrijft maar dat Ja sprosil u jasenja uit een toneelstuk van Kirsjon komt met de titel Verjaardag. Maar, aldus Bykov, “Kirsjon heeft helemaal geen toneelstuk Verjaardag geschreven, wél een toneelstuk getiteld De grote dag”. En daaruit komt dat bekende lied. De grote dag ga ik niet lezen, maar de fout in dat eerdere stukje van me over Kirsjon heb ik inmiddels hersteld.     

Wie heb ik, dankzij Bykov, naast Sologoeb nog meer aan mijn leeslijst toegevoegd? In elk geval Sofja Petrovna van Lidija Tsjoekovskaja. Tsjoekovskaja kende ik vooral als steun en toeverlaat van Anna Achmatova en ook vanwege haar hulp aan dissidenten in de jaren zestig en zeventig. Ook de titel Sofja Petrovna kende ik, maar nu ga ik het lezen ook. Ze schreef het in 1939, in een tijd dat Achmatova nieuw geschreven gedichten uit het hoofd leerde en daarna voor de veiligheid verbrandde. Tsjoekovskaja bewaarde het schrift waarin ze Sofja Petrovna had geschreven, maar kwam er pas eind jaren vijftig mee voor de dag. Het ging van hand tot hand in samizdat en werd in de jaren zestig in het buitenland uitgegeven. In de USSR gebeurde dat pas in 1988. Volgens Bykov is Sofja Petrova “het enige rechtstreekse verslag uit de terreur”. Sofja Petrovna is een eenvoudige typiste. Haar zoon word gearresteerd om niets en zij accepteert zijn en haar eigen lot gaandeweg gelaten. En zo waren de meeste mensen, aldus Bykov. “Dat is het meest waardevolle aan het verhaal van Tsjoekovskaja, los van het feit dat het een rechtstreeks verslag is uit 1939. Het gaat over een vertegenwoordiger van de meerderheid. Er zijn twee van dat soort teksten in de Russische literatuur, de tweede is Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj [van Aleksandr Solzjenitsyn].” Sofja Petrovna is “een eeuwig document, een onthutsend portret van een tijdperk”.      

En verder, wat komt er nog meer op mijn stapel?… Petersburgse dagboeken van Zinaïda Gippius, De dagen van de Toerbins van Michail Boelgakov en Egyptische postzegel van Osip Madelsjtam. Alle drie dankzij die bijna onuitputtelijke bron, Dmitri Bykov.

Fjodor Sologoeb

Fjodor Sologoeb

Overigens, toen ik opzocht of Een kleine demon in het Nederlands is vertaald (dat is het), stuitte ik op een recensie uit 1972 uit het Reformatorisch Dagblad. Daarin staat onder meer: “Negatief in dit boek is ook het wel functionele, maar daarom niet minder hinderlijke en verwerpelijke, taalgebruik; naast enkele vloeken komen er nogal wat ruwe termen in voor, die het knap geschreven boek ontsieren, zelfs wanneer men in aanmerking neemt, dat de Russen nog immer hun gesprekken graag doorspekken met rauwe kreten en de grofste verwensingen, die zelden „correct" in het Nederlands zijn over te brengen. Ook negatief is het verweven in het verhaal van een aantal tamelijk erotische en flagellantistische passages, zonder welke de eenheid in de compositie geen enkele schade zou hebben ondervonden. Desondanks is dit boek de moeite van het lezen wel waard, maar voor een select publiek.”

En wie wil er nou niet tot een select publiek behoren.

Het beleg van Rochester/Leningrad in de staat New York tijdens WO II

———————

———————

Pittsburgh is Smolensk, Detroit is Moscow, Nashville is Charkov en alle zijn ze bezet door de Nazi’s. Rochester, voor de gelegenheid gesitueerd aan het Ladoga Meer, is voor even Leningrad en wordt belegerd.

De kaart waarop zich dit alles afspeelt, werd in 1941 gepubliceerd door Russian War Relief (RWR), een particuliere Amerikaanse organisatie die humanitaire hulp gaf aan de door oorlogsgeweld geteisterde USSR. De kaart moest de geografische omvang van dat geweld inzichtelijk maken en de Amerikanen aanzetten tot gulle giften. Hieronder de volledige kaart. (De volledige Engelse tekst onder de kaart staat onder aan dit artikel.) In de legenda staat uitgelegd:

On this map is shown the vastness of the war effort of our Soviet Allies. The map of the western half of the Soviet Union has been placed (in reverse) upon the map of the United States. The shadings show:
(
in brown) A map of that part of the Soviet Union occupied by the Nazis at the peak of the invasion. (The map of the Soviet Union is reversed to compare the industrial west of Russia with the similar eastern area of the United States.)
(
in orange) Giant industrial and agricultural communities moved from invaded regions… equivalent to a transfer of the mills and factories of all eastern America to the Rockies.


Ik vermoed dat de makers van de kaart, ondanks het grimmige onderwerp, een zeker plezier hebben gehad in hun werk. Stalingrad? Dat ligt aan een rivier… Dan moeten we ook een stad in Amerika hebben die aan een rivier ligt, en dan ook zo dat het geografisch een beetje klopt… St. Louis! Van de Golf van Mexico maken we de Zwarte Zee, da’s logisch. En wat wordt het Amerikaanse Koejbysjev, de stad die in de USSR als een soort tijdelijke hoofdstad fungeerde en waar voor Stalin een ondergrondse bunker werd gebouwd? Nou, Omaha dan maar, in het gele, niet door de Duitsers bezette gebied. Wat de Tsjetsjenen ervan vinden, weet ik niet, maar hun hoofdstad Grozny werd door de Amerikaanse kaartmakers omgedoopt in Oklahoma City.

Een fraaie combinatie vind ik Omsk – Salt Lake City. Beide steden roepen associaties op die nogal ver uiteen liggen. Aan de linkerkant van de kaart kwamen de makers tenslotte een beetje in de problemen. Amerika was op, maar er was nog heel veel Sovjetunie over. Dat losten ze op met het rode pijltje: vandaar was het nog 3.000 mijl tot aan Vladivostok.   


Russian War Relief (niet te verwarren met de oorlogshulp in het kader van de Lend-Lease Act) kreeg steun van veel vooraanstaande Amerikanen. Vice-voorzitters van de organisatie waren bijvoorbeeld de gouverneur van de staat New York Herbert Lehman en Fiorello La Guardia, burgemeester van New York City. Artiesten traden op om geld in te zamelen en Charlie Chaplin was een van de meest uitgesproken sympathisanten. Na de Tweede Wereldoorlog viel er desondanks een schaduw over de reputatie van RWR. In de heksenjacht van senator Joe McCarthy op ‘communisten’ werden de pijlen onder meer gericht op Edward C. Carter, de voorzitter van RWR, die ook verbonden was aan het American Russian Institute, dat het label ‘communistische frontgroep’  kreeg opgeplakt. Carter verdedigde voor de oorlog de showprocessen onder Stalin.

De waarde van de hulp die uiteindelijk aan de Sovjetunie werd geleverd, wordt geschat op 1.5 miljard dollar. (Een aardig verhaal over horloges die aan het Rode Leger werden gegeven, vindt u hier.) En tenslotte de volledige toelichting onder de kaart van Russian War Relief.

——————-

“Russian War Relief, Inc. 11 E. 35th St., New York City, presents this map to help Americans to visualize the almost inconceivable extent of the need for American aid to the people of the Soviet Union. From the vast invaded area of the USSR, here shown superimposed on a map of the United States, 38,000,000 Russians escaped the Nazis in 1941 by fleeing their homes. Strafed by dive bombers and machine-gunning "hedge-hoppers," they fled across their country before the invaders while their Red Army fought and fell back – fought and fell back.

Because Detroit (Moscow) is dangerously close to the front line, the capital has been moved temporarily deeper into the country, to Omaha (Kuibyshev).

In terms of the map of America, 38,000,000 persons walked and rode across more than half the United States. They left behind them – besides their homes – the lands which fed them, the mines which fed their factories, their clothing, their hospitals, their schools, their nurseries – in short, their lives. In the land to which they went there was almost none of these things. They built new factories first, ploughed the land second. Now they are building new homes. 

But – even as we would be – they are often cold, often hungry, always physically exhausted. They need help. But the fate of those who escaped is not the worst fate in Russia. Forty million of the residents of the invaded area did not escape! They stayed. From forest hideouts they have seen the Nazis burn their homes, truck away their stores of food, their clothing, even their household equipment. Some, staying in their homes to meet the invaders, have been robbed of all they owned… and many have been killed.

The Germans have seriously misjudged the strategic depth of the US/USSR: the Soviets have moved entire industrial zones safely away from the front, to Phoenix (Tashkent), Salt Lake City (Omsk) and Boise (Novosibirsk).

Some of the survivors now are returning to homes recaptured by the Red Army. They return to almost utter desolation. They, too, need help. Ten million have died in the fight that is theirs and ours. The Red Army has lost almost as many men, in killed and wounded, as are now in all the American armed forces! Civilians have died – by millions – of malnutrition, cold, exhaustion, disease – and of the Nazi hangman's noose and the bullets of Nazi firing squads. Hundreds of thousands of Soviet homes are sheltering the war's orphans.

Look at the map. Imagine the tragedy to you and your family if an invader had ravaged America throughout all that shaded territory on our Atlantic seaboard, westward all the way to St. Louis and Tulsa. Because the equivalent of that tragedy has happened to millions of our Soviet allies, Russian War Relief, Inc., asks all Americans to help keep relief ships sailing.”

Wie was toch mevrouw Ramsing, in 1968 op reis in Rusland?

————————-

———————

Een wat oudere dame in Rusland in een vrolijke stemming aan tafel in wat lijkt op een restaurant.  Van een hotel? De brieven in haar hand (de envelop die we kunnen zien doet denken aan Russische luchtpost), heeft ze die zojuist ontvangen? Of gaat ze die zo meteen in de lobby  op de post doen? Dat laatste lijkt waarschijnlijker, want ze is – zo veel is wel duidelijk uit de foto’s hieronder – op reis door Rusland en doet daarbij Moskou, Leningrad en Wolgograd aan. Dat ze tijdens die reis luchtpost zou ontvangen, lijkt me niet waarschijnlijk.

Maar wie is zij? Ik heb geen idee. Ja, de foto’s stammen uit 1968, ik weet haar naam, en dan zou je denken: dan is de rest ook wel te achterhalen. Waar komt ze vandaan? Waarom reisde ze naar de Sovjetunie? Waarom kreeg ze in de persoon van Vsevolod Tarasevitsj één van de bekendste Russische persfotografen met zich mee? Tarasevitsj liet een spoor van zo’n zestig foto’s na, deels in kleur, van zeer wisselende kwaliteit. Ik kwam ze tegen onder de titel Госпожа Рамсинг в СССР (Mevrouw Ramsing in de USSR). Maar wie was nou mevrouw Ramsing?

Ik sloeg aan het zoeken, belandde op de meest uiteenlopende sites, maar van de wat oudere mevrouw Ramsing, zo nadrukkelijk aanwezig op die foto’s van Tarasevitsj, vond ik geen spoor.

 

Bij een aantal foto’s staat de stad vermeld, maar niet bij deze, en ik vraag me af: waar is dit? Het interieur oogt toch volledig niet-Russisch? (Alleen dat bloemstuk al, in 1968.) Ik dacht aanvankelijk dat de mevrouw links aan mevrouw Ramsing was toegevoegd, van Sovjetzijde, als tolk en ‘oppas’, maar uit de foto’s werd me gaandeweg duidelijk dat ook zij buitenlandse is. De secretaresse van mevrouw Ramsing? Iemand van een ambassade? Men nuttigt koffie, gebak en chocolaatjes. Intrigerend vind ik die flessen drank. Uit de linker is gedronken.  

Daar heb je die fles drank weer. Twee keer zelfs. Nou ja, het zal niet dezelfde zijn. Hier is het interieur, zowel links als rechts, wel Russisch. Op de foto rechts zit in het midden de ‘secretaresse’, maar wie die andere mensen zijn? En waarom ging mevrouw Ramsing nu juist bij hen op bezoek?    

Op veel foto’s lijkt mevrouw Ramsing zoekende. Wat is dit hier? Waar ben ik nu beland? Mooi zijn de slofjes waarmee ze in het museum over het parket kan klunen.

Het is wat het is. Mevrouw Ramsing past een jas. Mevrouw Ramsing staat voor een vitrine met sierraden.


In Leningrad had mevrouw Ramsing erge pech met het weer.

Geeft mevrouw Ramsing hier nou een handtekening? Wisten die jongens dan wie zij was? Of stelt ze een paar vragen en schrijft ze de antwoorden op? (Op een andere foto staat de secretaresse ook met een bloknootje en pen in haar hand.) En mevrouw Ramsing stapt op een draagvleugelboot. Ze bezocht Petrodvorets nabij Leningrad en begint hier vermoedelijk aan haar weg terug.


Mevrouw Ramsing in een gang. Mevrouw Ramsing bij een wielerwedstrijd.

Mevrouw Ramsing in de metro. Mevrouw Ramsing loopt dwars door een ceremonie bij de Eeuwige Vlam.

Mevrouw Ramsing loopt door een tulpenveldje. Mevrouw Ramsing op de Mamajev Koergan in Wolgograd..

 

Hier, bij de Hermitage in Leningrad, lijkt mevrouw Ramsing toch deel uit te maken van een groter reisgezelschap. Communisten? Schrijvers? En rechts, wat en waar is dat dan? Die eenvoudige vrouwen met hoofddoek om, gezeten in banken… 

Mevrouw Ramsing neemt afscheid. In haar handen een doos uit een valutawinkel. Maar waar gaat ze heen?

Ja, en nou zal je zien dat er een of andere wijsneus komt die met twee muisklikken de complete doopceel van mevrouw Ramsing opvist …  Nou, we zijn benieuwd.

Carl Zeiss Jena, Soldaat van Oranje en Stalins planetarium

————————

———————-

Het gebeurt niet vaak dat ik op dit weblog met een primeur kom, maar nu heb ik er toch eentje. En niet zo’n kleintje ook! Want u bent natuurlijk, net als iedereen in Nederland, naar de musical Soldaat van Oranje geweest. En u hebt zich daar ook verlustigd aan dat ingenieuze mechanisme waarmee de hele tribune een paar slagen opzij wordt gedraaid. Nou , ik kan u zeggen dat ze dat bij die Oranje-musical niet zelf hebben bedacht: ze hebben dat ideetje gejat van het planetarium in Wolgograd. 

Kijk maar naar dit filmpje. Ik maakte het, terwijl ik luisterde naar de uitleg van de gids, waar ik weinig van begreep. Al pratend zette hij een mechanisme in werking en om me heen kwam de boel in beweging. Boven me verschoof het dak, onder me ging de vloer omlaag, en dat alles werd begeleid door een indrukwekkend geratel. Soldaat van Oranje!, dacht ik meteen, hier hebben ze dat vandaan!


De gids, een aardige jongeman, praatte maar door over lenzen en hemellichamen, maar ik werd  nog erger afgeleid, nu door het plaatje op die telescoop: Carl Zeiss Jena. Mijn geheugen is voor een vrij groot deel gestructureerd langs voetballijnen en ik wist meteen: die hebben tegen Ajax gespeeld, Oost-Duitsland.

Het klopte. En niet alleen die telescoop kwam uit Oost-Duitsland, nee het hele planetarium was indertijd, begin jaren vijftig, met Oost-Duits geld gebouwd; een geschenk van de arbeiders aldaar. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat een vrij groot aantal van die arbeiders een jaar of tien eerder nog half Rusland in puin hadden geschoten.

Even had ik nog de hoop op een tweede, veel grotere primeur. Was dat indrukwekkende apparaat van de firma Carl Zeiss, die telescoop, misschien oorlogsbuit geweest, meegenomen door het Rode Leger uit het verslagen Duitsland, uit Jena om precies te zijn? En was dat mooie verhaal van dat geschenk misschien bedacht en bedoeld om dat te verdoezelen? Want dat zou toch raar zijn geweest, dat Jena, in het nieuwe Oost-Duitsland, had geholpen om een planetarium te bouwen rond een telescoop die als oorlogsbuit uit het oude Jena in Rusland was beland. 

Ik waagde er een mailtje aan aan de firma Carl Zeiss. Ik vermeed het woord ‘oorlogsbuit’ en vroeg alleen of zij mij konden zeggen wanneer de telescoop van het planetarium in Wolgograd was gemaakt. Ik kreeg een helder antwoord:

“Sehr geehrter Herr Hartman,

ohne Seriennummer ist eine genaue Datierung leider schwierig.
Aus den hier vorhandenen Unterlagen geht hervor, dass die Geräte für das Observatorium in Wolgograd im Dezember 1951 versandfertig waren und im Juni 1952 in Stalingrad angekommen sind.

Ich hoffe, das hilft Ihnen etwas weiter.

Mit freundlichen Grüßen
Frau  Marte Schwabe”

Ik stuurde een vriendelijk bedankje aan Frau Schwabe, waar bij ik onvermeld liet dat ze me van een prachtige primeur had beroofd.

Er kringelde nog een ander vraagje rond: waren er misschien Duitse krijgsgevangenen ingezet bij de bouw van het planetarium? Dat zou kunnen, die werden her en der in de USSR als bouwvakkers gebruikt (door Duitsers gebouwde huizen uit die tijd pik je er zo uit) en de laatste krijgsgevangenen keerden pas in 1955 terug naar huis. Maar over de geschiedenis van het bouwwerk las ik: “Für die Bauarbeiten sammelte man in Jena 1.350.177 Mark, die im Januar 1950 auf dem Konto der eigens eingerichteten Stiftung eingingen. Mehr noch, auch die Baupläne und teilweise Bauarbeiter für das Projekt an der Wolga kamen aus Deutschland ebenso wie – in mehr als 260 Güterwaggons – die gesamte technische Ausrüstung.” (cursivering uiteraard van mij – EH)

 Dat in Stalingrad Duitsers uit Oost-Duitsland zij aan zij met krijgsgevangen uit het Duitsland van voor de deling muurtjes hebben staan metselen, lijkt me niet erg waarschijnlijk.

En dan Stalin – die kan hier niet onvermeld blijven. Dat hele planetarium in Wolgograd was namelijk bedoeld als cadeau van de Oost-Duitse arbeiders voor diens 70ste verjaardag. (Voor diezelfde verjaardag kreeg Stalin van de C.P.N.-afdeling in het Friese Houtigehage een paar klompen, te bezichtigen in het Stalinmuseum in Gori.) De partijleider heeft de opening van zijn cadeau niet meer mogen meemaken; hij overleed in 1953. Hij is wel nog nadrukkelijk aanwezig in de hal ervan.

De jongeman die mij alles had verteld over de telescoop, vertelde ook nog dat Stalins ingelijste beeltenis begin jaren zestig was weggestuukt en in 1992 weer tevoorschijn was gehaald. Voor die laatste handeling gebruikte hij een prachtig werkwoord, een met een prefix uitgebreide vorm van штукатурить, die ik meteen had moeten opschrijven, want nu ben ik hem vergeten. De hele hal en entree zijn trouwens prachtig, voor mij minstens zo boeiend als die telescoop met dat Jena-plaatje. Wie een zwak heeft voor Sovjet-kunst en -vormgeving uit de jaren vijftig moet echt naar het planetarium van Wolgograd.

De C tussen de lampen op de laatste foto verwijst naar Stalin, het getal 70 naar zijn verjaardag. Het beeld boven op de koepel hieronder was het laatste werk van Vera Moechina.

Foto: A. Savin, Creative Commons

De Madonna van Stalingrad is in goede Indonesische handen

——————

Laurentius Lemdel

——————-

Zondagmorgen half tien, Wolgograd. Het is al warm, heel warm. Het is mijn laatste dag in de stad, aan het eind van de middag vertrek ik met de boot richting Astrachan. Ik loop over de Communistische straat, in het centrum, naar de Praagse straat, naar de katholieke kerk aldaar, en ben een beetje boos op mezelf, want bijna was ik haar vergeten: de Madonna van Stalingrad.

De Madonna van Stalingrad in Berlijn

Een dag eerder was ik haar verhaal weer tegengekomen, het verhaal dat ik nota bene zelf een kleine tien jaar geleden op dit weblog had verteld: van de Madonna, getekend door een Duitse priester/arts in december 1942, speciaal voor Kerstmis, tijdens de Slag om Stalingrad. De tekening belandde nog in Duitsland, Kurt Reuber, die de tekening maakte, niet meer. Hij overleed in 1944 in een krijgsgevangenenkamp in Jelaboega. De Madonna van Stalingrad hangt sinds 1983 in de Berlijnse Gedächtniskirche.

Een foto van de begraafplaats in Jelaboega en van Kurt Reuber kwam ik tegen in het Museum Herinnering, in het centrum van Wolgograd (een klein, behapbaar filiaal van het grote Museum-Panorama). En het schoot me te binnen: een kopie van Reubers Madonna hangt hier in de katholieke kerk! Die werd in 1992 aan de kerk geschonken als symbool van verzoening. Daar moet je nog wel naartoe! Er was gelukkig nog tijd en de volgende dag was een zondag, dat kwam mooi uit.      

Om 11.00 uur zou de dienst beginnen, had ik op de site van de kerk gezien. Als ik nou een beetje vroeg ben, dan kan ik rustig rondkijken zonder de kerkgangers te storen, zo was het plan – en dat pakte goed uit. De kerk was al open. Er zat iemand te bidden en een vrouw was bezig om bloemstukken voor het altaar te zetten. En ja, daar hing ze, achter dat altaar: de Madonna van Stalingrad… In kleur, en dat verraste me, want ik kende alleen de originele tekening, en die was gemaakt met houtskool. Ik ging achterin op een bankje zitten, tegen de zijmuur, en probeerde me te verplaatsen in Kurt Reuber en in de omstandigheden waarin hij had zitten tekenen. “LICHT, LEBEN, LIEBE”, had hij naast zijn Madonna geschreven. Dat waren nou niet precies de dingen waarmee de Duitsers naar Stalingrad waren opgetrokken. 


Tussen de kerkbanken door kwam een vrouw op me af. Was ik hier voor het eerst?, vroeg ze. Ze vertelde over de geschiedenis van de kerk, hoe die zwaar had geleden in het Sovjetijdperk en hoe het gebouw in de jaren negentig met hulp uit onder meer Duitsland en Oostenrijk weer helemaal was opgeknapt. Terwijl ze dat vertelde, zag ik een donkere man binnenkomen met een kerkgewaad onder de arm. De priester, begreep ik. Uit Afrika, concludeerde ik meteen. Dat was geen onlogische gedachte, maar ik had het mis. Hij kwam uit Indonesië, zei de vrouw. “Komt u maar mee, hoor, dan stel ik u even aan elkaar voor.”

Laurentius Lemdel heette hij, en wat een aardige man! Eind jaren negentig was hij naar Rusland gekomen. In Moskou had hij Russisch geleerd, in Vologda had hij gediend en sinds 2013 was hij verbonden aan de katholieke kerk van Wolgograd, waar hij woonde in een flatje aan de overkant van de straat. Een uitgebreid gesprek zat er niet in, zo kort voor de dienst. Wilde ik die misschien bijwonen? Ik was van harte welkom. Ik sloeg de uitnodiging af en daar heb ik spijt van. De kans dat ik ooit nog een kerkdienst zal bijwonen met zicht op de Madonna van Stalingrad is niet zo groot.

Een toelichting hangt in het halletje van de kerk

De katholieke kerk diende in de Sovjettijd onder meer als onderkomen voor de club van spoorwegpersoneel. Bron.

De kerk nu. Bron.

Vampiers in een pionierskamp: een mooi vakantieboek van Aleksej Ivanov

—————————

njYMQaT2tbI.jpg

Nooit gedacht dat ik nog eens plezier zou beleven aan een boek waarin vampiers een belangrijke rol spelen, terwijl ik gewone sprookjes al niet trek. Aleksej Ivanov kreeg het voor elkaar met zijn Пищеблок / Pisjtsjeblok. Ik nam het met een zekere aarzeling ter hand. Kon Ivanov zo kort na het indrukwekkende, omvangrijke, tweedelige Tobol (over Siberië ten tijde van Peter de Grote) alweer met iets lezenswaardig voor de dag komen? Kon Pisjtsjeblok niet alleen maar tegenvallen?

‘Pisjtsjeblok’ vertaal ik maar even als kantine, in dit geval van een pionierskamp aan de Wolga, in de buurt van Koejbysjev, het huidige Samara. We schrijven de zomer van 1980. In Moskou zijn de Olympische Spelen gaande, die in het kamp op de televisie worden gevolgd. Pisjtsjeblok is niet alleen veel korter dan Tobol (ruim 400 niet al te dik bedrukte pagina’s), maar ook ‘kleiner’; hier geen weidse panorama’s of historische vergezichten, geen veldslagen (nee, uiteraard niet), geen Zweedse gevangenen, geen bezeten architect, geen tsaar, geen gouverneur, geen gruwelijk geweld – nee, alleen maar een bijna aandoenlijk zomerkamp, dat veel van Ivanovs Russische lezers bekend zal voorkomen. Want wie van de wat oudere onder hen heeft niet een paar zomerweken doorgebracht in een dergelijke omgeving, met het hijsen van de vlag in de morgen, de competitietjes, de muurkant, vluchtige vriendschappen en verliefdheden en kasja en kompot in het pisjtsjeblok.   

Het is opmerkelijk hoeveel registers Ivanov als schrijver kan opentrekken. Het wat logge en (voor niet-Russen) bepaald niet eenvoudige Russisch uit Tobol, dat naadloos aansluit bij het zware historische thema ervan, heeft in Pisjtsjeblok plaatsgemaakt voor een laconiek taaltje, vaak gewoon straattaal, waarmee de jongens en meisjes hun plaats in de pikorde bevechten. En ondanks dat gevecht is het kamp aan de Wolga toch vooral een kneuterig geheel. Het voetbalelftal traint, het koor oefent, de muurkrant moet gevuld en ’s nachts wordt de strijd aangegaan met de muggen. De ideologische rituelen, met het gehamer op het ‘collectief’, mogen inmiddels (het is 1980) veel aan zeggingskracht hebben verloren, ze zorgen nog wel voor structuur.

Voor één pioniertje, de fysiek kwetsbare Valerka (die ook nog eens een bril draagt), hebben alle woorden over het collectief, over vriendschap en gemeenschapszin nog wel degelijk betekenis. Hij neemt bijna alles letterlijk, zoekt naar echte vrienden, en juist hij wordt verraden na een kwajongenstreek en door zijn brigade, zijn collectief, publiekelijk veroordeeld. Bijna wordt hij zelfs naar huis gestuurd. Maar wat hem redt is dat hij inmiddels ontdekt heeft dat er meerdere vampiers in het kamp zijn, die zich overdag voordoen als gewone pioniertjes, maar ’s nachts bloedzuigend steeds meer jongens en meisjes in hun netten vangen.

Valerka weet een van de kampleiders te overtuigen van zijn verhaal en samen met hem – een echte vriend – gaan ze de strijd aan met de vampiers. Die leider is het ook die hem in bescherming neemt en hem in het kamp weet te houden.

Het is verleidelijk om in de confrontatie met de vampiers – tegen de achtergrond van allerlei Sovjet-symbolen in het kamp - een metafoor te zien, zoals dat in enkele recensies gebeurt. Beschrijft Ivanov niet gewoon de strijd van de communistische machthebbers met de burgers? Is de communistische ideologie een bloedzuiger geworden? Ik heb me daar bij het lezen geen moment mee beziggehouden. Pisjtsjeblok is gewoon een vermakelijk boek, vol met Sovjet-nostalgie en vol met vrolijke, af en toe nogal grove taal van straatschoffies. En de ontknoping van de strijd tegen de vampiers, in de kantine en op een boot op de Wolga, vond zelfs ik spannend.

Blijft dat verrassende contrast met het tweedelige Tobol. Bestsellerauteur Galina Joezefovitsj wees er ook op. Pisjtjeblok noemt ze deugdelijk commercieel proza, maar je zet het niet op dezelfde plank als Tobol. Inderdaad, Tobol lees je thuis op de bank of in de studeerkamer, Pisjtsjeblok neem je mee op vakantie.

Recensies (Russisch).
Bron foto’s.

Wolgograd-Astrachan-Wolgograd in foto's - 3

——————-

Ik was vroeg de deur uitgegaan voor een ochtendwandeling, maar ver kwam ik niet. Al na honderd meter, aan de voet van Astrachans Kremlin, werd mijn aandacht getrokken door jongelui in kekke kledij, die duidelijk op weg waren naar een gezamenlijke activiteit. Was er iets van een feestje?, Het bleek Dag van Rusland te zijn (of Ruslanddag, zo u wilt). In de Kleine Broedertuin (Братский садик) verzamelden zich leden van het Jonge Leger (Юнармия/Joenarmija), een zeer militaristisch getinte jeugdorganisatie onder curatele van het ministerie van Defensie. Onder toeziend oog van volwassenen in echte uniformen kregen jongens en meisjes oorkondes en medailles uitgereikt. Het was maar goed dat dat allemaal vroeg in de morgen gebeurde, want het was weer een zeer warme dag, in Astrachan. Er werd zelf een meisje onwel, maar die kwam op een bankje gelukkig weer snel bij haar positieven.

EH12062019-20190612-800.jpg


Na de ceremonie ging het in optocht naar het Kremlin. Een grote Russische vlag (dus niet die ene op de foto hieronder) ging aan de stoet vooraf en de dragers, jong en oud, waren zorgvuldig geïnstrueerd over hoe ze die moesten vasthouden.

De vrouw met de vissen en kersen te koop, zat op de Wolgakade, ik vertrok er met een klein cruiseschip naar Wolgograd. Op de boot deden jongens en meisjes hardloopwedstrijdjes, op momenten dat het aan dek niet druk was.

Ik verbleef ook nog anderhalve dag in Moskou, voorafgaand aan mijn reis naar Astrachan en Wolgograd.

Boekenfestival op het Rode Plein

Novokoeznetskistraat

Hier deel 1 en deel 2. Eerdere stukjes over de reis naar Wolgograd en Astrachan schreef ik hier, hier, hier, hier en hier.