Pareltjes uit de jaren 70: James Last in de USSR (met een bijrol voor Mouth & MacNeal)

-----------------


Laat u niet afschrikken door de naam James Last – er zitten een paar pareltjes verborgen in onderstaand muzikaal verslag van zijn reis door de Sovjetunie in 1972.

Maar voor ik verderga, moet ik misschien eerst even uitleggen wie James Last was. Ik vlei mij namelijk met de gedachte dat ik dit blog niet alleen voor leeftijdgenoten schrijf, en de jongere lezers zullen geen idee hebben. James Last? Dat was een Duitse orkestleider die oneindig veel muziekstukken onderdompelde in een glad blazersarrangement en daarmee zelfs stevige rocksongs tandenloos wist te maken. Niet iedereen was daarvan gediend. Zo is er een sketch van Kees van Kooten en Wim de Bie, waarin laatstgenoemde zich ergert aan de achtergrondmuziek in het restaurant waar hij in alle rust wilde genieten van een glas melk en een vleeskroket. Wanneer de ober (Van Kooten) het vermoeden uit dat het muziek van James Last betreft, antwoordt De Bie getergd: “James Last? James Last? James Overlast zult u bedoelen!”
 

Afijn, James Last in de Sovjetunie. De eerste 25 minuten kunt u wel zo’n beetje overslaan – tenzij u graag wat oude straatbeelden van Kiev en Tbilisi ziet. Aardig is de Georgische bruiloft. Het bruidspaar krijgt van James zo maar even drie elpees cadeau! Met muziek van de maestro zelf, uiteraard (op 8.55). Vanaf 13.30 geven Last en zijn muzikanten in Kiev een paar straatconcerten. Aan de beelden is later studiomuziek toegevoegd en zo lijkt het alsof het daar ter plekke allemaal playback is. Last had wat dat betreft een bedenkelijke reputatie – maar op straat, daar in Kiev … ‘t zal toch niet?

Interessanter wordt het in Leningrad.

28.03 – James en het orkest gaan aan boord van het machtige zeilschip Sedov. De kapitein vertelt tussen neus en lippen door dat de Sedov van oorsprong een Duits schip is, gebouwd in Kiel en gedoopt als de Magdalene Vinnen. “Het voer aanvankelijk onder Duitse vlag, vanaf 1946 onder de Sovjetvlag”, zegt hij vriendelijk tegen zijn Duitse gast. Dat heb ik even opgezocht, en inderdaad: de Magdelene Vinnen belandde na de Tweede Wereldoorlog als herstelbetaling in Rusland en kreeg daar zijn huidige naam.  

Henri Cartier-Bresson - Leningrad, 1973

32.25 – En daar zijn we plots op een ander schip: de Avrora, waar James en zijn mannen getrakteerd worden op muziek van een marinierskapel. Echte blaasmuziek, ben ik geneigd te zeggen. Het is elk geval geen playback.

33.38 – Het is allemaal een opwarmertje voor wat er ’s avond gebeurt in concerthal Oktjabrski. Daar wordt het publiek platgespeeld met, jawel, How do you do van onze eigen Mouth & MacNeal.  

38.16 – Mooie festiviteiten op het Paleisplein ter ere van 1 mei of 9 mei. Die gigantische Lenin, die kende ik al van een zwart-witfoto van Henri Cartier-Bresson uit 1973. Hier zien we hem een jaar eerder, in kleur. Hij zal na de meidagen gedemonteerd zijn en bewaard in de opslag.

En dan gaan we naar Moskou, waar beelden van de metro begeleid worden door de klanken van – waarom ook niet – Kalinka, in de onmiskernbare Last-stijl (45.00). Vervolgens wordt ook concertzaal Rossija platgespeeld, waarna nog – ook weer prachtige beelden – een optreden volgt in het Leninstadion, voorafgaand aan de stadsderby Spartak – TsSKA (vanaf 51.10). Ik heb het even opgezocht; die wedstrijd eindigde in 1-0 voor Spartak. Aandoenlijk is de mededeling op het scorebord, waar de opstellingen worden getoond (52.12): цска – футболки красные (TsSKA in de rode shirts).   

Symbool van een verloren land: de elf verkiezingen van Miss Rusland in Parijs

Miss Rusland, miss Oostenrijk en miss Holland, samen in 1930 op één foto … Dat verbaasde me.

De namen van de drie dames waren snel gevonden: Irina Wentzel, Ingeborg von Grinberger en Rie van der Rest, maar: miss Rusland? In 1930? Hieronder staat ze nogmaals afgebeeld, samen met de overige deelnemers aan de Miss Europa verkiezing van dat jaar, met haar foto geprojecteerd op Rusland. Ze staat een beetje apart van de rest, wat – ongetwijfeld onbedoeld – symbolisch is. Irina Wentzel vertegenwoordigde als enige een emigrantengemeenschap en niet een officieel land. Irene had eerder dat jaar in Parijs de miss-verkiezing voor Russische emigranten gewonnen. Dat zij de titel Miss Rusland droeg, is wrang. Irene Wentzel was een symbool van een verloren land.
 


In de jaren 1926-1928 waren er in Parijs ook al Russische miss-verkiezingen geweest, maar die waren uitsluitend bestemd voor vrouwen uit de lokale Russische gemeenschap. De winnares werd gekroond tot Koningin van de Russische kolonie. In 1929 besloot het Parijse emigrantentijdschrift Illjoestrirovannaja Rossija de zaken grootser aan te pakken. Voortaan zou de verkiezing openstaan voor alle Russische emigranten in Europa. Deelneemsters moesten draagster zijn van een Nansenpaspoort voor vluchtelingen. De winnares kreeg de titel Miss Rusland. Hier de winnaressen uit de jaren 1929-1939:


Valentina Osterman dacht in 1929 de eerste gelukkige te zijn, maar zij werd een dag later gediskwalificeerd omdat ze geen Nansenpaspoort, maar een gewoon Duits paspoort bleek te hebben. Daarop ging de titel naar de 16-jarige Irina Levitskaja, die als 8-jarige in Frankrijk was beland. In 1930 werd Irina Wentzel gekroond tot Ruslands mooiste. Zij mocht vervolgens in datzelfde jaar ook meedoen aan de Miss Europa-verkiezing, die eveneens in Parijs plaatsvonden. Hier arriveert ze.


Irina, geboren in Essentoeki, dochter van de gouverneur van Koetaissk, viel niet in de prijzen; Miss Europa dat jaar werd de Griekse Aliki Diplarakou. Drie jaar later was er wel Russisch succes: Tatjana Maslova, afkomstig uit Viljnoes, werd dat jaar gekozen tot Miss Europa. De miss-verkiezingen voor Russische emigranten gingen door tot 1939, waarna de Tweede Wereldoorlog er een einde aan maakte. De deelneemsters in dat laatste jaar waren allen buiten Rusland geboren.

Ik heb gezocht naar verdere sporen van Irina Wentzel, die me op het spoor zette van de Russische miss-verkiezingen. Ik heb niets kunnen vinden. Heeft ze de oorlog overleefd? Gezien haar joodse achternaam ben ik daar niet gerust op.  

Irina Wentzel (haar voornaam wordt ook geschreven als Irene, haar achternaam ook als Wentzell en Veisel)

Irina Wentzel (haar voornaam wordt ook geschreven als Irene, haar achternaam ook als Wentzell en Veisel)

Frederick Bruce Thomas: de zwarte slavenzoon uit Mississippi die horeca-tycoon werd in Moskou

------------------

Op 3 april 1919 stapt Frederick Bruce Thomas, geboren in het diepe zuiden van Amerika als zoon van twee vrijgelaten zwarte slaven, in Odessa aan boord van de Imperator Nikolaj. Drie dagen later verlaat het schip vol met vluchtelingen de haven en zet koers naar Constantinopel. Frederick is berooid. Was hij twee jaar eerder nog een succesvol uitbater van Moskouse theaters en restaurants, met miljoenen op de bank, nu gaat hij, niet voor het eerst, een onzekere toekomst tegemoet.

Om een plek aan boord te krijgen voor zichzelf en zijn kinderen, verzwijgt Frederick Bruce Thomas (1872-1928) tegenover de Amerikaanse consul in Odessa dat hij Russisch staatsburger is. Hij vertelt dat zijn Amerikaanse paspoort is gestolen tijdens de chaotisch treinreis van Moskou naar de zuidelijke havenstad – en de consul gelooft hem. Het is deze soepele vindingrijkheid en overredingskracht, in combinatie met een scherp zakelijk inzicht, die Frederick eerder steeds weer verder hebben geholpen op zijn tocht langs Europese steden, en die hem in Rusland – ondenkbaar voor een zwarte in Amerika – hoog op de sociale ladder hebben doen belanden – al laat het geluk hem uiteindelijk in de steek. 

Het levensverhaal van Frederick Bruce Thomas, geboren in Hopson Bayou, Coahoma County, Mississippi, is vastgelegd door Vladimir Alexandrov in het boek The Black Russian. Het is al enkele jaren oud, ik kwam het pas onlangs op het spoor dankzij een recent verschenen Russische vertaling: Черный русский.

Fredericks ouders hebben zich kort na hun vrijlating enige welstand weten te verwerven, maar de vijandschap tegen zwarten blijft groot. Frederick, op zoek naar een beter leven, belandt in New York, waar hij zich in korte tijd opwerkt tot ‘head bell boy’ in The Clarendon Hotel in Brooklyn. Hij blijkt in de wieg te zijn gelegd voor de rol van gastheer. Wanneer hij in 1894 de oversteek waagt naar Londen, voelt hij zich ook daar in de restaurants en hotels als een vis in het water. Bovendien is in Europa zijn kleur geen obstakel. Zijn nieuwsgierigheid leidt hem naar Parijs en Cannes, naar Oostende, Wenen, Milaan en Boedapest. In 1899 is zijn reisdoel Moskou, mogelijk op advies van welgestelde Russen die hij in de tophotels van Europa had bediend.
 

Frederick met artiesten in de tuin van Aquarium (1912)

Zijn carrière in de Russische hoofdstad is indrukwekkend: van maitre d’hôtel in het befaamde Jar tot eigenaar van uiterst succesvolle uitgaansgelegenheden als Aquarium en Maxim. Op zoek naar de beste en meest gedurfde variété-acts reist hij zelf Europa door. De veelvuldige omgang met aantrekkelijke danseressen kost Frederick zijn huwelijk, maar zakelijk gaat het hem voor de wind. Wanneer hij tijdens de Eerste Wereldoorlog de beperkingen op de verkoop van alcohol weet te omzeilen, stroomt het geld binnen. Hij investeert in vastgoed en koopt een huizenblok op een steenworp afstand van het Kremlin – maar de timing is rampzalig: het is februari 1917 …

Met de komst van de Bolsjewieken gaat het snel mis. Zijn huidskleur is nog steeds geen handicap, maar zijn status als kapitalistisch ondernemer is dat nu wel. Wanneer al zijn ondernemingen door de nieuwe machthebbers worden genationaliseerd, begrijpt Frederick dat ook zijn Russische paspoort (het is hem enkele jaren eerder uitgereikt) hem geen bescherming biedt. Via Odessa vlucht hij naar Constantinopel.

Daar gaat het na zakelijk ups en downs – Frederick probeert het opnieuw in de horeca –helemaal mis. Beperkende maatregelen voor buitenlandse ondernemers zitten hem zo in de weg, dat hij uiteindelijk overladen met schulden in de gevangenis belandt. Niet lang daarna overlijdt hij op 55-jarige leeftijd. Hij wordt begraven op een katholieke begraafplaats in de wijk Feriköy. Zijn graf is niet meer terug te vinden.

--------------

Frederick Bruce Thomas is niet de enige Amerikaan wiens leven in Rusland een bizarre wending nam. Ik schreef eerder over de bokser Sydney Jackson, over Amerikanen in de Russische auto-industrie en Robert Robertson, de zwarte beschermeling van Stalin.

Het beeldarchief van Martin Manhoff, de Amerikaanse diplomaat die stiekem de begrafenis van Stalin filmde

------------------


Zit je rustig een stukje te tikken over een Amerikaanse horeca-tycoon in Moskou aan het begin van de vorige eeuw, komen opeens deze foto’s op je scherm voorbij … Wie mijn liefde kent voor kleurenfoto’s uit de Sovjetunie van de jaren vijftig, zal begrijpen dat ik die Amerikaanse horeca-tycoon meteen naar de zijkant van mijn bureau heb verbannen.

Hij heeft tijdelijk plaats moeten maken voor een andere Amerikaan: majoor Martin Manhoff. Die was tussen 1952 en 1954 werkzaam op de Amerikaanse ambassade in Moskou, tot hij op beschuldiging van spionage het land moest verlaten. In die twee jaar reisde hij veel rond en legde van alles vast op foto en film. Het beeldmateriaal belandde in een kast bij hem thuis in Washington, waar het zestig jaar onaangeroerd bleef liggen.
 


Na de dood van Manhoff vroeg zijn weduwe aan historicus Douglas Smith (schrijver van onder meer een recente biografie van Raspoetin) om eens langs te komen. Had haar man misschien nog iets van historische waarde achtergelaten? … Smith trof duizenden kleurenfoto’s aan met straatbeelden uit onder meer Moskou, Leningrad en Moermansk en van plekken langs de Transsiberische Spoorlijn.

Tussen de pareltjes, schrijft Smith op zijn Facebookpagina, zitten bewegende beelden, zo’n vijftien minuten lang, van de begrafenis van Stalin, opgenomen vanuit een bovenraam van de vroegere Amerikaanse ambassade in Hotel National.  


Smith heeft dertien foto’s op Facebook gezet. De locaties en data staan er niet bij. Hij wil het archief digitaliseren en toegankelijk maken. Hij vraagt om de foto’s te delen en hoopt op commentaren en suggesties. Hij is bereikbaar via: info@douglassmith.info

De gaten van Moskou, waar eens veertig maal veertig kerken stonden

---------------

In Moskou voel ik me nooit echt thuis – en in een kerk evenmin. En in Moskouse kerken? Dat lijkt me dus zeer onwaarschijnlijk, maar zeker weten doe ik dat niet. Want in al die jaren dat ik in de Russische hoofdstad kom, bezocht ik – als mijn geheugen mij niet ernstig bedriegt ­– slechts één keer een kerk. Dat was de Basiliuskathedraal op het Rode Plein, die er aan de buitenkant een stuk indrukwekkender uitziet dan binnen.

Misschien was het tussen mij en de Moskouse kerken (en, wie weet, daarna ook nog tussen mij en de stad zelf) nog iets geworden, had ik er honderd jaar geleden door de straten gelopen. De kans dat ik dan een godshuis was binnengestapt, was in elk geval aanzienlijk groter geweest dan nu. Het aantal kerken dat sindsdien is vernietigd, is enorm.

Moskou stond ooit bekend als de stad van veertig maal veertig kerken. De blinkende koepels zorgden voor een prachtig uitzicht vanaf de Mussenheuvels – hoe vaak wordt dat niet in oude boeken beschreven. Er is nog maar weinig van over. De jonge historicus Pavel Gnilorybov maakte een wandeling langs plekken waar ooit een kerkgebouw stond. Ze gingen tegen de grond voor de bouw van de metro, om plaats te maken voor het verkeer of gewoon omdat de atheïstische overheid dergelijke nesten van obscurantisme niet langer in de hoofdstad wilde zien. De eerste kerk ging in 1922 tegen de vlakte, de laatste in 1972. Het precieze aantal is niet bekend, Gnilorybov houdt het in een artikel op 350 tot 450. Daar past wel een kanttekening bij. Volgens Orlando Figes telde Moskou ooit iets meer meer dan tweehonderd kerken, en dat was tot aan de brand van 1812.    


Loopt u door Moskou en ziet u ergens een onbestemde, open ruimte, dan zou het heel goed kunnen dat daar ooit een kerk stond. Gnilorybov beperkt zich tot acht van zulke plekken – het is meer dan genoeg om er tranen van in je ogen te krijgen. Hadden alleen al díe kerken er nog gestaan, dan had ik Moskou vast in mijn hart gesloten. En stel je eens voor, het huidige Moskou met ál zijn oude kerken nog op hun plek. Alleen het geluid al van de klokken … 

---------------

Eerder schreef ik over een andere korte film van Pavel Gnilorybov, over de dorpjes binnen de stadsgrenzen van Moskou. 

De verborgen 'foto-schat' van Samuel Hopwood, vertegenwoordiger van Kodak in Moskou

---------------


S. HOPWOOD OUT OF RUSSIA. New Yorker and daughter Reach Riga – Another Daughter Detained.” Het is een kop uit The New York Times van 15 oktober 1920. Samuel Hopwood was de vertegenwoordiger van cameraproducent Kodak in Moskou, toen daar met de komst van de Bolsjewieken het licht uitging. Ik kwam zijn naam tegen onder deze foto met een Moskous tafereel uit 1910:


Die foto smaakte naar meer. En wie was die Hopwood? Ik begaf me op een bescheiden, digitale zoektocht, die weinig duidelijkheid verschafte en vooral vragen opleverde, met als belangrijkste: waar liggen Hopwoods negatieven precies begraven?

Marija Fjodorovna (moeder van Nicolaas II) met een kodak-camera

De meeste informatie over Hopwoods verblijf  in Rusland kwam naar boven op het weblog van een zekere Andrej Svetlako. Hopwood, een Amerikaan met Schotse voorouders, werkte in Moskou op de camera-afdeling van Muir & Mirrielees, het warenhuis van de Schotten Andrew Muir en Archibald Mirrielees. (Het bedrijf werd na de Revolutie genationaliseerd en ging verder onder de naam TsUM.) Ergens kort na 1900, zo schrijft Svetlako op zijn blog, werd Hopwood de vertegenwoordiger van Kodak in Moskou.

Het Amerikaanse camera-merk was, onder Russen die zich een fototoestel konden veroorloven, populair. De familieleden van tsaar Nicolaas II bezaten elk een toestel. Bij het Alexanderpaleis in Tsarskoje Selo was een speciaal fotolaboratorium waar de negatieven ontwikkeld konden worden.

Hopwood fotografeerde zelf ook. Blogger Svetlako kwam op een van Hopwoods foto’s zijn overgrootmoeder tegen. Die kwam uit het dorpje Korostova, in de buurt van Moskou, vlak bij de plek waar de familie Hopwood een datsja had. Overgrootmoeder Aleksandra was enige tijd het kindermeisje voor Hopwoods dochters Annie en Dora. Hier zien we haar, links op de foto:


Hopwood en zijn dochters worden ook genoemd door de Amerikaanse journaliste/spion Marguerite Harrison in haar boek Marrooned in Moscow: the Story of an American Woman Imprisoned in Russia (1921). Ze beschrijft hoe ze in de zomer van 1920 door Hopwood, “voormalig manager van het bedrijf Kodak”, wordt uitgenodigd voor een dagje op de datsja. Ze zwemt met Annie en Dora in de Moskva.


Afgaand op het weinige werk dat ik van hem heb gezien, was Hopwood geen topfotograaf – al zijn zijn straattaferelen vanuit historisch oogpunt boeiend. Dat weinig enthousiaste oordeel zou nog kunnen worden bijgesteld, wanneer al zijn negatieven boven water zouden komen. Foto’s van onlusten in Moskou in 1905 bevinden zich volgens Svetlako in het Historisch Museum, maar die heb ik via internet niet tevoorschijn kunnen krijgen. Hopwood zou ook een deel van zijn archief hebben meegenomen toen hij in 1920 Rusland verliet. Dat kan kloppen, stockfoto-bedrijf Getty Images beheert een aantal foto’s gemaakt door Hopwood. Volgens Svetlako heeft de Moskouse Kodak-vertegenwoordiger ook een deel van zijn negatieven begraven in of in de buurt van het dorp waar hij zijn datsja had… Volgens de familie-overlevering (Svetlako voert zijn overgrootmoeder op als bron) zou dat archief alles bevatten: foto's met Lenin, Nicolaas II, Tolstoj … “Zoektochten van mijn vader en mij naar dat archief hebben niets opgeleverd”, schrijft Svetlako – wat mij nou niet echt verbaast.

De laatste maanden van Hopwood in Rusland zullen niet eenvoudig zijn geweest. The New York Times schrijft dat dochter Annie werd aangehouden bij de Russisch-Letse grens, omdat de naam op haar papieren was verward met die van haar moeder, die kort daarvoor was overleden. De ziekte van de moeder was de reden dat het gezin niet eerder samen met een groep Amerikaanse diplomaten het land had kunnen verlaten. Volgens blogger Svetlako kon dochter Dora zich later alsnog bij haar vader en zus voegen. 

Genoeg aanknopingspunten - zou Kodak een bedrijfsarchief hebben? - voor een verdere zoektocht naar de wederwaardigheden van de familie Hopwood. En natuurlijk naar die negatieven. Iemand? 

-----------------

(Toevalligerwijs gaat ook een van mijn komende stukjes over een Amerikaan die Moskou na de Revolutie moest ontvluchten; over een zwarte slavenzoon die uitgroeide tot een van de succesvolste horeca-ondernemers van Rusland.)

De geschiedenis van een oude Moskouse flat – getekend en beschreven in een adembenemend kinderboek voor volwassenen.

----------------------

Het is 1927 en ik tel vijf primussen. Ze staan in de Moskouse flat waar eens dokter Moeromtsev met zijn gezin woonde. Een aantal gezinsleden woont daar nog steeds, maar ze hebben, gedwongen, gezelschap gekregen van vijf andere families: “Муромцевых уплотняли несколько раз” (letterlijk vertaald: de Moeromtsevs zijn meerdere keren aangestampt. Oftewel: er zijn meerdere families in die ene flat komen wonen). De voordeur, de gang, het sanitair en de keuken worden nu door zeer velen gedeeld. De flat is een kommoenalka geworden.

De primussen staan, op eentje na, in de keuken, waar meerdere bewoners koken en hun was ophangen. Alleen de oude Vera Sjoejskaja, een dame uit een vooraanstaand geslacht en ook ingekwartierd, weet zich enigszins af te zonderen. Haar primus staat op haar eigen kamertje, wat vroeger, voor het gezin van dokter Moeromtsev, het voorraadkamertje was. Ze heeft als enige een icoon aan de muur.  


De geschiedenis van de Moskouse flat, zijn bewoners, de meubels en de spulletjes zijn te volgen in het adembenemende kinderboek История старой квартиры (De geschiedenis van een oude flat). Het is gemaakt door schrijfster Aleksandra Litvina en illustratrice Anja Desnitskaja. Het verhaal begint in 1902, wanneer de familie Moeromtsev de woning betrekt, en eindigt in 2002. De geschiedenis buiten heeft zijn weerslag op het leven achter de voordeur. Praskovja Simonova, tramcondructrice, heeft vanwege uitmuntende arbeid, mooie stof gekregen. Ze naait er een jurk van. Sonja verwijt Klava dat ze zich met haar vriendje Zajtsev te veel afzondert van het collectief. En die Zajtsev is maar een onderontwikkeld figuur. “Maar hij leest gedichten van Jesenin voor!”, verdedigt Sonja zich. Aan de muur in de keuken hangt een foto van Jesenin. Wordt daar – het is 1937 – bij een van de inwoners ’s nachts een telegram bezorgd? Maar er klinken laarzen in de gang – geen telegram. De volgende morgen, zo vertelt Toma (alle verhaaltjes bij de tekeningen worden vertelt door kinderen), is iedereen in de flat stil en somber. Op de tekening van 1937 zien we hoe Lilja Orlik gezichten wegknipt van familiefoto’s …
 


De oorlog (niet iedereen keert terug), de dood van Stalin (de een is bang, de ander blij), de dooi, de dissidenten, de perestrojka en Gorbatsjov, alles komt voorbij, en bij elke periode staat dan weer zo’n prachtige tekening, volgestouwd met mensen, meubels en spulletjes. Een waskom, schooluniform, voedselpakketje voor het front, radio, naaimachine, thermos, voedselbonnen, ski’s, kerstversierselen, laarzen, bandrecorder … Steeds op de volgende pagina worden die spullen nog eens apart getekend en toegelicht. En kijk ook naar de meubelen; hoe de boekenkast uit de werkkamer van dokter Moeromtsev een tweede functie krijgt: die van afscheiding om een extra ‘kamer’ te creëren. De mooie, rode canapé gaat mee tot 2002.

Prachtig is de tekening van een bruiloft in de jaren zeventig. De lange eettafel gaat door een deur heen, de twee uiteinden staan in twee verschillende kamers. En eind jaren tachtig blijken de Moeromtsevs een verre tante te hebben in Parijs! Die komt op bezoek, wat voor veel opwinding zorgt. Mama heeft een potlood klaarliggen waarmee de tante bij de familiefoto’s in een oud album de namen kan schrijven.


We zijn dan al in de tijd beland waaraan ik zelf herinneringen heb. In Leningrad bezocht ik eens een vergelijkbare woning, samen met mijn toenmalige docente Russisch. Die gaf les in Nederland, maar kwam oorspronkelijk uit Rusland. Ik ging met haar langs bij een oude buurvrouw. Ik vertelde iets over mijzelf, in mijn beste Russisch: “Ik ben student. Ik woon op een studentenflat. Ik woon daar met vijftien studenten.” Mijn docente voegde daar, ter verduidelijking voor de oude buurvrouw, onmiddellijk aan toe: “Ze wonen allemaal op een eigen kamer!”  

Schrijfster Litvina en tekenares Desnitskaja hadden bij hun verhaal geen bestaande flat voor ogen. Wel putten ze deels uit eigen herinneringen. Ze zien hun boek vooral als middel om met kinderen over de geschiedenis te praten. En mochten er geen kinderen in de buurt zijn: ook voor volwassenen is het een boek om van te smullen.