Vjatsjeslav Boetoesov - zijn liedjes alleen al zijn al voldoende reden om Russisch te leren

—————————

butusov.jpg

Het zal in de tweede helft van de jaren negentig geweest zijn dat ik Vjatsjeslav Boetoesov voor het eerst zag optreden. Ik kende hem niet. Het was in Sint-Petersburg, in een zaal bij metrostation Petrogradskaja. Er stonden meerdere artiesten op het affiche. Van Boetoesov was ik meteen weg, van de rest kan ik me niks meer herinneren. 

Zo maar wat van zijn werk, passend bij de donkere dagen van december.

Ik dacht aanvankelijk aan elk lied de tekst toe te voegen, maar dan wordt dit een heel lang stuk. Elke tekst is simpel te googelen. 

En dit zou zo maar mijn laatste stukje van 2018 kunnen zijn.

Прогулки по воде:

Синоптики:

Моя звезда:

Ванинский порт:

Крылья:

Песня идущего домой:

Russische les. Een kenner van Louis Couperus in een Moskouse biertent. Dialogen.

——————-

Niet alles was vroeger beter. Wat te denken, bijvoorbeeld, van die saaie luisteropdrachten tijdens mijn studie Russisch, vrij lang geleden. Je kreeg een cassettebandje mee naar huis met fragmenten van de Sovjet-radio en die moest je dan uitschrijven. Het echte, levende Russisch was heel ver weg. En kijk – en luister – nou eens naar onderstaand filmpje. Het fraais ligt tegenwoordig voor het oprapen.

De setting is om van te watertanden: een biertent in Moskou. De gesoigneerde heer met microfoon is Vladimir Moltsjanov. Hij spreekt vloeiend Nederlands (niet in die biertent) en is een kenner van het werk van Louis Couperus. Ooit was hij correspondent in Nederland, later was hij een gewaardeerd programmamaker. Hij is tegenwoordig hoofd van een opleiding journalistiek. Dit filmpje is uit 1991, uit het programma Voor en na middernacht.


Bier wordt verkregen uit een automaat. Je dient zelf een pot of iets anders bij je te hebben, een leeg melkpak bijvoorbeeld, want glazen zijn er niet. En dat is allemaal de schuld van de joden.

- (2.29) “Zolang de geheime en openlijke joodse structuren het bestuur van het land niet uit handen geven, niet stoppen met de vernietiging van het land, drinken we bier uit potten.” – “Volgens u is het de schuld van de joden dat u bier drinkt uit potten?” – “Absoluut.”

Kijk, over dat bloemrijke Russisch – even los van de inhoud – had ik me willen buigen op mijn studentenkamer aan de Ina Boudier Bakkerlaan in Utrecht.

Moltjsanov speelt graag de naïeve interviewer. Is er in het dorp dan geen bier?, vraagt hij aan een man voor wie de biertent duidelijk een van de hoogtepunten is van een uitstapje naar Moskou (2.23). “Neeeee joh, hoe komt u daar bij. Hebben ze nergens!” En je ziet de man denken: wat een idioot, die Moltsjanov.

Mooi natuurlijk, dat er in deze tent wel bier is, maar de kwaliteit kan verschillen, zo vertelt een wat pafferige klant op 6.48. Hij kwam vroeger kennelijk elders. Daar dronk hij na zijn werk, heel beschaafd en naar volle tevredenheid, hooguit een halve liter (“zo veel als mijn jonge organisme aankan”). Die tent bestaat kennelijk niet meer en hier is het allemaal minder, veel minder: “Vanochtend kwam ik hier en was het bier goed, na het middageten kwam ik hier en was het, sorry, pis. Van een ezel.” Waarna hij Moltsjanov nog even bedankt dat die is langsgekomen “in onze zwijnenstal”.      

Even een stukje terug, naar 4.49: Moltjsanov: “Bevalt het u hier?” Klant: “Voor geen meter.” Ietsje verder in het gesprek:
- Bent u bang voor de toekomst van uw kinderen?
- Ja.
- Waarvoor dan precies?
- Voor oorlog.
- Oorlog in eigen land?
- Vooral voor oorlog in Rusland. Ik ben bang voor een oorlog in Rusland.

Aan het eind is Moltsjanov zijn microfoon kwijt. Die is in handen van een bierliefhebber met een boodschap (6.33): “Bier. Het belangrijkste is bier. Laat het volk tenminste zijn bier. Laat tenminste het volk zijn bier. Bier. Maak het bier goedkoop en betaalbaar.”

Bij welk tafeltje had ik me het liefst aangesloten? Niet bij die jongen op 3.55 die zegt dat hij net terug is uit een kamp in Vorkoeta, waar hij drie jaar heeft gezeten voor kleine straatschenderij/мелкое хулиганство (of hij schept op, met z’n drie jaar, of hij durft zijn echte misdaad niet te noemen), en al helemaal niet bij die socioloog (!) aan het begin. Nee, ik had graag een pot (of melkpak) geheven aan het tafeltje met de man die vertelt waar ze over aan het praten waren (3.30): “We hadden het net over voetbal en lossen samen kruiswoordpuzzels op.”

———————

Trouwens, die saaie luisteroefeningen van ooit, lang geleden, hadden ook leuke momenten. Zoals die keer toen ik na lang afspelen, terugspoelen en weer afspelen tenslotte toch het raadselachtige vefíerje kon thuisbrengen: в эфире, in de ether! Een hoogtepunt was de ontcijfering van atádajá … от а до я / van a tot z! Er steeg een zacht gejuich op vanbinnen, toen dat kwartje was gevallen.

De stadionramp in Chabarovsk: trieste kopie van de tragedie bij Spartak Moskou - Haarlem

————————

De oosttribune in 1981. Rechts bij de orde cirkel bevond zich de noodlottige trap.

Ze vonden kort na elkaar plaats, in 1982, en de overeenkomsten zijn beklemmend: de ramp in het Leninstadion van Moskou en die in het Leninstadion van Chabarovsk een maand later. Bij de eerste, in Moskou, kwamen 66 supporters om het leven. De ramp werd goeddeels stilgehouden. Was er ruchtbaarheid aan gegeven, dan was de tweede, in Chabarovsk, met 18 slachtoffers, misschien wel  nooit gebeurd.  

Bij de voetbalwedstrijd tussen Spartak Moskou en Haarlem vielen de doden in het gedrang dat kort voor het einde van de wedstrijd ontstond op een trap van de tribune. Er waren uitgangen afgesloten, te veel mensen hoopten samen en toen supporters uitgleden op de verijsde treden, was er geen houden meer aan. Het afgrijselijke scenario herhaalde zich op 20 november, zeven tijdzones naar het oosten, in Chabarovsk, in het stadion daar met dezelfde naam als dat in Moskou.

Op de avond van die koude dag – het vroor 20 graden ­– werd in de openlucht voor volgepakte tribunes een bandy-wedstrijd gespeeld tussen het lokale SKA en Zorki uit Moskou. Bandy (ijshockey met een bal) heeft sindsdien veel aan populariteit ingeboet, maar trok in de vroege jaren tachtig regelmatig volle stadions. Op het duel tussen SKA en Zorki, de nummers nummers 2 en 3 van het seizoen ervoor, waren 18.000 man afgekomen. Vermoedelijk waren dat er in de tweede helft meer – in de rust was het simpel om zonder kaartje binnen te komen. 

Het Leninstadion. De trap, zichtbaar bij de bovenste rechterpunt van de tribune, bij de rechterlichtmast, is na de ramp aangepast.

Een jaar eerder was het Leninstadion, gelegen aan de rivier de Amoer, gerenoveerd voor het WK bandy. De trap aan de rechterzijde van de oosttribune was daarbij aan de onderkant versmald, waardoor een soort trechter was gevormd. Enkele uitgangen waren afgesloten en tegen het einde van de wedstrijd dromden te veel supporters samen aan de bovenkant van de spekgladde trap. En toen ging het mis. Net als een maand eerder in het Moskouse Leninstadion gleden mensen uit en was er geen houden meer aan. Aan de chaos kan hebben bijgedragen dat menig supporter een slok op had. Drank in de vrieskou was bij bandy een gebruikelijk verschijnsel en zeker op de ‘proletarische‘ oosttribune, bekend om zijn roerige sfeer, zal aardig wat ingenomen zijn. Ooggetuigen zeggen dat agenten loerden op dronken toeschouwers en dat er onder aan de trap wagens klaarstonden om die af te voeren naar het ontnuchteringshuis. Bij de aanblik daarvan zouden supporters zijn omgekeerd, waardoor het gedrang zou zijn verergerd.

De ramp in Moskou, een maand eerder, werd door de voetballers van Spartak en Haarlem in het immense stadion niet opgemerkt. In Chabarovsk zagen de spelers wel wat er gebeurd was. Aleksandr Persjin van SKA vertelde jaren later aan het blad Sovetski Sport: ”Na de wedstrijd zaten we nog een tijdje in de kleedkamer. De stemming was opperbest na de moeilijke overwinning. Maar toen we de deur open hadden gedaan, waren we verbijsterd. De gang lag vol mensen. Sommigen kreunden, anderen gaven geen teken van leven. Beide teamartsen schoten het ambulancepersoneel te hulp en probeerden de slachtoffers te helpen.”

Drie dagen later verscheen er een summier berichtje in de lokale krant Ster van de Stille Oceaan: “20 november heeft zich na een hockeywedstrijd in het V.I. Leninstadion van Chabarovsk bij het vertrek van de toeschouwers ten gevolge van een verstoring van de bewegingsrichting een ongeluk voorgedaan. Er zijn slachtoffers. Er is een onderzoek gaande naar de omstandigheden van het voorval.” Op een vergelijkbare manier was er een maand eerder in Moskou bericht over de ramp in het Leninstadion daar. Dat de autoriteiten in en rond het stadion van Chabarovsk op de hoogte waren van wat zich in de Russische hoofdstad had afgespeeld, is niet waarschijnlijk. De precieze toedracht zal men zeker niet hebben gekend. Was dat wel het geval geweest, bijvoorbeeld door uitgebreidere berichtgeving, dan had men misschien nog eens naar de uitgangen en die trap bij de eigen oosttribune gekeken.

Na de Moskouse ramp werden enkele verantwoordelijken gestraft. Het juridisch onderzoek in Chabarovsk werd afgesloten zonder dat er verantwoordelijken werden aangewezen. Toen er openlijk over de ramp kon worden gesproken, werd bij de oosttribune een plaquette aangebracht met de namen van de achttien slachtoffers. Vorig jaar was ik in Chabarovsk en liep ik rond het stadion, waar tegenwoordig alleen nog wordt gevoetbald. Ik zag er mooie standbeelden uit de jaren vijftig. De plaquette heb ik niet gezien, ik heb er niet naar gezocht, want ik wist niet van de tragedie af.

Het Leninstadion in 2017. Het bord rechts vermeldt de gedragsregels voor het publiek.

Twee korte filmpjes over de tragedie van 1982:

Met stip de top-drie in van mooiste tramlijntjes: hobbelen langs geschilderde luchtvaartgeschiedenis op een schutting, in Perm

———————

Had ik afgelopen zomer dan toch naar Perm moeten gaan? Ik verkoos het kleine, kleurrijke Verchotoerje, met z’n kerken en de fraaie houten hangbrug over de Toera. Het waren een paar mooi  dagen daar, maar als ik dit tramlijntje zie, in Perm, over de Koejbysjevstraat, langs de beschilderde schutting bij de Perm Motorenfabriek …

Let wel, dit is maar een deel van die schutting, de schilderingen beslaan in totaal bijna een kilometer. Daarop staan negentien vliegtuigen weergegeven, vijf helikopters, vier vliegtuigmotoren, twee reductoren en twee raketten. Voor het vliegend materieel dat er te zien is, leverde de fabriek achter de schutting – die ooit de naam van Stalin droeg – de motoren. In 2015, zeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, werden alleen vliegtuigen uit de oorlog geschilderd (dat gedeelte van de schutting is te zien op het filmpje), later kwam daar nog een boel moderner spul bij.

“Hier begon in 1930 de boskap…”


Ik lees her en der dat alle op ware grootte is afgebeeld. Mij maakt het niet uit, maar is dat echt zo? Wat mij meer bezighoudt,is: hoe lang blijft dit alles zitten? Heel lang, hoop ik, maar ik zie op sommige plekken dat de verf al afbladdert. Er werden trouwens 1243 spuitbussen gebruikt, ook om enkele taferelen uit de stadsgeschiedenis weer te geven. Daarvan is deze natuurlijk mijn favoriet:


Hier nog wat meer foto’s, onder meer via blogger Periskop. Via hem kwam ik de schutting in Perm op het spoor. (De fabriek achter de schutting - het kan misschien geen kwaad dat even te vermelden - is nog volop in bedrijf.)


En toen ging ik nog even op zoek naar die andere tramlijntjes in mijn top-drie, welke waren dat ook weer.? En, nou ja zeg, daar zat er ook eentje bij in Perm! Lijn 2. Dat was me even ontschoten. Een prachtexemplaar (ik schreef er hier over):


En natuurlijk hadden we ook nog het trammetje in Voltsjansk.

Waarna ik afsluitend in het schrijnend besef dat ik geen van deze ritjes ooit zelf heb gemaakt.

——————-

Voor technische detaisl van al het afgebeelde, zie hier (Russisch).

Hoe Charles Dickens een student Russisch in Utrecht uit de brand hielp - 3

————————

Voronezj, september 1981.

“We zijn het er toch over eens dat de wetenschap moet zoeken naar de waarheid?” Het was de vraag  waarmee de zitting werd geopend. Ik bevond mij in een lokaaltje op de Universiteit van Voronezj, tegenover de zes (en niet drie, zoals ik in deel 2 schreef) docentes van de vakgroep Buitenlandse Literatuur. De openingsvraag, gesteld door mijn wetenschappelijk begeleidster, kon ik met een volmondig ja beantwoorden, maar daar hield de eensgezindheid wel mee op.

Onderwerp van de zitting was de samenvatting die ik had ingeleverd van mijn afstudeerscriptie, waaraan ik de maanden ervoor had zitten werken op het studiezaaltje van de studentenflat, aan de Oelitsa Fridricha Engelsa 10A. Het had me nogal wat moeite gekost, te midden van het vrolijke vertier op de flat, maar de scriptie was zo goed als af en ik was best tevreden met het resultaat. Dat mijn bevindingen bij de leden van de vakgroep niet in de smaak zouden vallen, had ik wel bevroed, maar de toon van de bijeenkomst overviel me toch een beetje. Mijn begeleidster zei dat ze “teleurgesteld en zelfs gekrenkt” was.

Mijn scriptie beschreef de wijze waarop de literatuurkritiek in de Sovjetunie tegen het werk van Charles Dickens aankeek. Mijn conclusies waren niet wereldschokkend. De Sovjet-blik was nogal eenzijdig, met te veel nadruk op de negatieve wijze waarop mijn favoriete schrijver het kapitalisme in het Victoriaanse Engeland belichtte. Andere aspecten (taal, humor, levenslust) bleven onderbelicht. Ook had ik geschreven dat het literaire leven in de USSR per definitie minder opwindend was dan in het Westen, doordat boeken die niet voldeden aan de ideologische eisen, domweg niet konden verschijnen. Met dat laatste punt, denk ik nu, zat ik deels mis. Juist in de Sovjet-literatuur kwamen sociale thema’s aan bod die elders niet behandeld konden worden en dat maakte de boeken vaak juist spannend – al moest je wel tussen de regels door kunnen lezen.

Universiteit van Voronezj, rond 1980 (?). Op het dak de leuze: LEVE HET MARXISME-LENINISME!

Ik zat in de geriefelijke positie dat ik me van het oordeel niets hoefde aan te trekken. (Een student op de flat verzekerde me dat hij een dergelijk werkstuk nooit zou hebben ingeleverd, hij had het gegarandeerd over moeten doen.) Ik vertrok korte tijd later naar Nederland, waar ik een mooie acht kreeg voor de scriptie. Het tijdschrift Intermediair kwam een jaar later met een themanummer over Rusland. Beursstudenten konden een stukje inleveren over hun ervaringen daar. Dat van mij, over de botsing in dat zaaltje op de universiteit, behoorde tot de ‘prijswinnaars’ en werd geplaatst.

En Dickens, hoe zou het daarmee zijn?, vroeg ik me af in deel 1. Ik bedoelde natuurlijk: zou de Dickens met wie ik me zo verwant voelde, mijn eerste literaire liefde, die me zo veel leesplezier had bezorgd en die me door mijn scriptie had geloodst, voor mij ook nu nog wel bestaan? Om dat te ontdekken, zou ik zijn boeken weer ter hand moeten nemen – en dat lijkt me geen goed idee. Laat het maar zo.

Charles Dickens (1812-1870)

Het doet me denken aan een voorval uit Dickens leven. Als jongeman, nog onbekend, was hij hopeloos verliefd geweest op een meisje, Maria Beadnell. Dickens was gezien zijn plek op de sociale ladder kansloos. Zijn latere huwelijk was ongelukkig. 24 jaar nadat hij Maria voor het laatst had gezien, kreeg hij plots een brief van haar. De twee ontmoetten elkaar opnieuw, waarbij het beeld dat Dickens had van zijn jeugdliefde aan scherven viel. Maria drong aan op nog een ontmoeting, Dickens ontweek haar.





Deel 1 en deel 2.

Hoe Charles Dickens een student Russisch in Utrecht uit de brand hielp - 2

———————

Robert William Buss – Dickens’ Dream (uitleg onderaan)

In december 1979 viel de Sovjetunie Afghanistan binnen en mij kwam dat uiteindelijk – het klinkt een beetje raar – niet slecht uit. Er liep een aanvraag van me voor een studiebeurs in Rusland en daar ging meteen een streep door; de culturele en wetenschappelijke contacten met de USSR werden op een laag pitje gezet. Een jaar later, nadat de diplomatieke rook wat was gaan liggen, kwam er bericht uit Den Haag dat er een nieuwe aanvraag kon worden ingediend. Die tweede aanvraag werd goedgekeurd en zo begon ik in het voorjaar van 1981 met de voorbereidingen van een verblijf van zes maanden in Rusland, later dat jaar. Ik was er nu veel meer aan toe. De bedoeling was dat je tijdens zo’n studieverblijf aan je doctoraalscriptie werkte.Met die scriptie was ik inmiddels al een aardig eind op streek, de lastigste hobbels waren in alle rust genomen.

Toen de aanvraag werd goedgekeurd, ging ik er nog vanuit dat ik in Moskou zou belanden. Op zoek naar een wetenschappelijk begeleider daar, schreef ik universiteiten aan, onder meer die van Oxford. Konden zij mij misschien iemand aanraden? Dat ik advies zocht in Engeland, was niet zo raar, het onderwerp van mijn scriptie had een stevig Engels karakter: de literatuurkritiek in de Sovjetunie over Charles Dickens, of, zoals het op het titelblad zou komen te staan: De receptie van The Pickwick Papers en Hard Times in de Russische literatuur, 1918-1960. Uit Oxford kreeg ik antwoord van A.E. Pennington M.A., D.Phil., Professor of Comparative Slavonic Philology: “I think you are right not to go to Professor Ivasheva who is not only elderly but eccentric.” Professor Anikst, dat was misschien een betere keus: “… not young but he is extremely lively.” Tussen mijn papieren zit een ansichtkaart van een paar weken later, uit Moskou, van die professor Anikst, met zijn telefoonnummer. Hij was gaarne bereid mij te helpen.

De scriptie met een eerste (niet buitengemeen bijzondere) eerste druk van een werkje van Dickens.

Het is er nooit van gekomen. Van Russische zijde werd dat voorjaar zonder enig overleg bepaald dat een aantal Nederlandse beursstudenten – waaronder ik – niet naar Moskou zouden gaan, maar naar Voronezj.  “Ah, daar is gevochten!”, zei mijn vader, toen hij van mijn nieuwe bestemming hoorde.

Mij trok het vooruitzicht van zes maanden in de provincie niet. Moskou of Leningrad, daar moest je zijn. Daar zaten de theaters en de musea, daar was de voedselvoorziening ook nog redelijk op orde. Daarnaast deed het gerucht de ronde dat ik mijn kamer op de studentenflat in Voronezj met drie anderen zou moeten delen. Dat het een unieke kans was om ook eens buiten de grootste steden van de USSR rond te kunnen kijken, drong pas veel later tot me door.

Ik kwam die zomer toevallig nog als toerist in Moskou en besloot aan te kloppen bij de Nederlandse ambassade. Kon men daar misschien nog iets voor mij doen? Ik sprak er met een jonge, welwillende diplomaat. Hij zou informeren, maar meldde mij niet lang daarna dat ik mij toch echt diende voor te bereiden op een winter in de provincie. (Dat de jonge diplomaat zich enkele maanden later op een avond in Voronezj volledig zou verkijken op de ondermijnende werking van wodka, konden wij op dat moment niet bevroeden.)    

En zo kwam ik aan, eind augustus, op het station van Voronezj, met in mijn bagage (naast koffie en Biotex – beide op dringend verzoek van twee Amsterdamse studentes die al eerder waren gearriveerd), alle artikelen en aantekeningen voor mijn scriptie. Dat zou allemaal goed komen, ik hoefde dat ding alleen nog maar op te schrijven.   

Het leven in Voronezj – en vooral op de studentenflat – kwam als een golf over me heen en ik spoelde volgaarne mee. Scriptie schrijven? Het werd alsnog een worsteling. Met moeite wist ik me af en toe af te zonderen op het studiezaaltje in de flat en zowaar kon ik tegen het einde van mijn verblijf een uitgebreide samenvatting overhandigen aan mijn wetenschappelijk begeleidster. Die had ik al die maanden nauwelijks gezien, maar uiteindelijk wilde ze toch wel graag weten waar ik – op studiegebied – zoal mee bezig was geweest in Voronezj.

Het leidde tot een bizarre confrontatie, waarbij ik mij tegenover een panel van drie vrouwen diende te verantwoorden voor mijn oordeel over de literatuurkritiek in de Sovjetunie. Ze bleven beleefd, maar vonden het prutswerk. Ik lachte ze uit – achter hun rug – en vertrok kort daarna naar Nederland. Daar won ik met een beschrijving van die literaire aanvaring nog een prijsje.

——————-

Uitleg bij het schilderij van Robert William Buss:


Wordt vervolgd
Deel 1 en deel 3

Hoe Charles Dickens een student Russisch in Utrecht uit de brand hielp - 1

—————

Moskou, 2011. (Foto: Charles Hoedt)

Telkens wanneer ik ergens ‘Dickens’ zie staan, en helemaal wanneer dat in het Russisch is (‘Диккенс’), vraag ik me af: hoe zou het met hem zijn? Hij staat bij mij in de kast, achter het glas van een (uiteraard) Engelse, antieke boekenkast, uitgesmeerd over 21 delen verzameld werk van rond 1875, geflankeerd door een paar biografieën. Twee planken lager, deels verscholen achter een Russische treinwagon (groen, want nog uit de USSR), staat een gipsen kop van Mr. Pickwick. In mijn Utrechtse studentenkamer hing Dickens aan de muur, geschilderd door Daniel Maclise, een afdrukje, keurig ingelijst. Op een keer, toen ik een trucje oefende om er uit te zien als een gelikte drummer, vloog er een drumstokje uit m’n vingers, door het glas. Er hing ook een postertje van de musical Oliver! (“Food, glorious food”), die ik mee had genomen van een reis naar London. Ik ging er niet alleen naar die musical, ik deed ook een Dickenswandeling, ging naar het Dickens Museum, naar de National Portret Gallery voor dat schilderij, stond bij zijn graf in Westminster Abbey en bij dat van zijn vrouw en dochter op het Highgate kerkhof. Of ik speciaal voor die twee daarnaartoe was gegaan of voor het graf van Karl Marx, dat weet ik niet meer, maar het combineerde leuk.

Daniel Maclise - Charles Dickens (1839)

Ik begon mijn dag in die tijd steevast met Dickens. Bleak House, Martin Chuzzlewit, The Old Curiosity Shop – in welk oranje Penguindeeltje ik ook bezig was, het lag naast mijn bed. Als een fanatieke autodidact had ik mezelf opgelegd: 50 pagina’s Dickens per dag, boven op de Russen die ik vanwege mijn studie Russisch tot mij nam. De biografieën kwamen erbij en toen ik al zijn romans had gelezen, begon ik opnieuw, het hele rijtje af. “That punctual servant of all work, the sun, had just risen, and begun to strike a light on the morning of the thirteenth of May, one thousand eight hundred and twenty-seven, when Mr. Samuel Pickwick burst like another sun from his slumbers, threw open his chamber window, and looked out upon the world beneath.”

Ik stond helemaal alleen in mijn eerste literaire liefde. “Dickens, dat is zo sentimenteel!”, zei een studiegenote, voor wie ik nogal een zwak had. Ik begreep dat niet. Sentimenteel? Ja, die verdomde Cristmas Carol en andere kerstverhalen waar ik nauwelijks doorheen kwam, díe waren sentimenteel. En ook in andere boeken zaten alinea’s waar je tandglazuur van scheef ging staan. Maar wat stond daar niet tegenover! Dat prachtige Engels dat maar stroomde en stroomde, de humor, de levenslust, die types en zo veel meer! “Sweet thoughtfulness and thrilling and attractive tenderness.” Dit ene zinnetje, een karakterisering van zijn werk uit een biografie, zit al 35 onwrikbaar in mijn hoofd.  

Maar ik studeerde Russisch. En terwijl ik mezelf vergat in de Victoriaanse wereld van Bumble, Snodgrass en Uriah Heep, naderde langzamerhand het moment dat ik met een onderwerp moest komen voor mijn afstudeerscriptie. Het was een donkere wolk aan de horizon. Op ons instituut aan de Zuilenstraat in Utrecht (met keukentje en tuin), stond ergens in een van de kamers boven een kaartenbakje met onderwerpen. Wie zelf geen idee had, kon daarin grasduinen. Ik vond er niets van mijn gading, erger nog: wat er op die kaartjes stond – ik kan me er helaas niks concreets meer van herinneren – leek me allemaal veel te hoog gegrepen. Ik werd er onzeker van. Wat moest ik?

Dickens – wie anders – schoot me tenslotte te hulp. Plots zag ik de vraag voor me die ik zou gaan beantwoorden: hoe keken ze tegen hem aan in Rusland, in de Sovjetunie? Het was een inval die ik nu, vele jaren later, zonder meer geniaal durf te noemen. Ik was gered! Het leidde tot 57 dicht betypte pagina’s (72 pagina’s inclusief noten en bibliografie), een prima cijfer en ruzie op de universiteit van Voronezj.


Deel 2